Page 105 of 690
1041-3. Antidiefstalsysteem
Page 106 of 690
1051-3. Antidiefstalsysteem
1
Veiligheid en beveiliging
Page 107 of 690
1061-3. Antidiefstalsysteem
OPMERKING
■Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of verwij deren kan
de juiste werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
Page 108 of 690

107
1
1-3. Antidiefstalsysteem
Veiligheid en beveiliging
Super vergrendeling∗
Auto's die met dit systeem zijn uit-
gerust, zijn voorzien van labels op
de ruiten van de beide voorportie-
ren.
Zet het contact UIT, laat alle inzittenden de auto verlaten en controleer
of alle portieren gesloten zijn.
Bij gebruik van de instapfunctie:
Raak binnen 5 seconden tweemaal het sensorgebied van de buiten-
portiergrepen voor aan de buitenzijde aan.
Met de afstandsbediening:
Druk tweemaal binnen 5 seconden op .
Bij gebruik van de instapfunctie: Houd de buitenportiergreep va n het
voorportier vast.
Bij gebruik van de afstandsbediening: Druk op .
∗: Indien aanwezig
Toegang door onbevoegden wordt voorkomen door het ontgren-
delen van de portieren zowel v an buitenaf als van binnenuit
onmogelijk te maken.
Inschakelen van de supervergrendeling
Uitschakelen van de supervergrendeling
WAARSCHUWING
■ Voorzorgsmaatregelen voor de supervergrendeling
Schakel de supervergrendeling nooit in als er zich nog personen in de auto
bevinden, omdat de portieren dan niet van binnenuit kunnen word en
geopend.
Page 109 of 690

1081-3. Antidiefstalsysteem
Alar m∗
Met licht en geluid worden alarmsignalen gegeven wanneer er een
inbraakpoging wordt gedetecteerd.
Wanneer het alarmsysteem is ingeschakeld, wordt het alarm onder de
volgende omstandig heden geactiveerd:
● Als een vergrendeld portier wordt ontgrendeld of geopend zonder
gebruik te maken van de instapfunctie of de afstandsbediening. (De
portieren zullen automatisch opnieuw worden vergrendeld.)
● De motorkap wordt geopend.
● De inbraaksensor signaleert een beweging in de auto. (Iemand
dringt de auto binnen.)
● Als de hellingsensor een verandering van de helling van de auto
signaleert. (indien aanwezig)
● De achterruit wordt stukgeslagen.
Sluit de portieren en de achterklep
en vergrendel alle portieren met
de instapfunctie of de afstandsbe-
diening. Na 30 seconden wordt
het systeem automatisch inge-
schakeld.
Het systeem is ingeschakeld zodra
het controlelampje niet meer con-
stant brandt maar knippert.
∗: Indien aanwezig
Het alarm
Inschakelen van het alarmsysteem
Page 110 of 690

1091-3. Antidiefstalsysteem
1
Veiligheid en beveiliging
Voer een van de onderstaande handelingen uit om het alarm te deac-
tiveren of uit te schakelen:
● Ontgrendel de portieren met de instapfunctie of de afstandsbedi e-
ning.
● Schakel het hybridesysteem in. (Het alarm wordt na enkele secon -
den gedeactiveerd of uitgeschakeld.)
■ Onderhoud van het systeem
De auto is voorzien van een onderhoudsvrij alarmsysteem.
■ Zaken die gecontroleerd moeten w orden alvorens de auto te vergrende-
len
Controleer onderstaande zaken om ongewild activeren van het ala rm en dief-
stal te voorkomen:
● Er is niemand in de auto.
● De ruiten en het schuifdak (indien aanwezig) zijn gesloten voor dat het alarm
wordt ingeschakeld.
● Er zijn geen waardevolle spullen of persoonlijke zaken in de au to achterge-
bleven.
■ Activeren van het alarm
Het alarm kan in de volgende situaties geactiveerd worden:
(Door het stopzetten van het alarm wordt het systeem gedeactive erd.)
Deactiveren of uitschakelen van het alarm
●De portieren worden ontgrendeld met de
mechanische sleutel.
● Iemand in de auto opent een portier of
de motorkap.
Page 111 of 690

1101-3. Antidiefstalsysteem
■Door alarmsysteem bediende portiervergrendeling
In de volgende gevallen worden, afhankelijk van de situatie, de portieren
automatisch vergrendeld om potentiële indringers buiten de auto te houden:
●Wanneer een in de auto achtergebleven persoon het portier ontgrendelt en
het alarm wordt geactiveerd.
● Terwijl het alarm is geactiveerd, ontgrendelt een in de auto ac htergebleven
persoon het portier.
● Bij het bijladen of vervangen van de 12V-accu.
■ Persoonlijke voorkeursinstellingen
Het alarm kan zo worden ingesteld, dat het wordt uitgeschakeld wanneer de
mechanische sleutel wordt gebruikt om de auto te ontgrendelen.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstelli ngen:
→Blz. 664) ● De 12V-accu wordt opgeladen of ver-
vangen terwijl de auto is vergrendeld.
(→Blz. 632)
OPMERKING
■ Ervoor zorgen dat het systeem goed werkt
Verander of verwijder het systeem niet. Na veranderen of verwij deren kan
de juiste werking van het systeem niet worden gegarandeerd.
Page 112 of 690

1111-3. Antidiefstalsysteem
1
Veiligheid en beveiliging
●De inbraaksensor signaleert indr ingers of een beweging in de auto.
● De hellingsensor signaleert een verandering van de hoek van de
auto ten opzichte van het wegdek, die bijvoorbeeld ontstaat als de
auto weggesleept wordt. (indien aanwezig)
Dit systeem is ontworpen om diefstal te voorkomen, maar een opt i-
male beveiliging tegen elke vorm van inbraak kan niet worden gega-
randeerd.
■De inbraaksensor en hellingsensor instellen
Als het alarm wordt ingeschakel d, worden de inbraaksensor en de
hellingsensor automat isch ingesteld. (→Blz. 108)
■De inbraaksensor en de hellingsensor uitschakelen
Als u huisdieren of bewegende voorwerpen in de auto achterlaat,
moet u ervoor zorgen dat u de in braaksensor en de hellingsensor
uitschakelt voordat u het alarm i nstelt, omdat deze sensoren reage-
ren op bewegingen bi nnen in de auto.
Zet het contact UIT.
Druk op de uitschakeltoets
van de inbraaksensor en hel-
lingsensor.
Om het alarm in te schakelen
terwijl de inbraaksensor en hel-
lingsensor zijn uitgeschakeld,
moet het alarm binnen 5 minu-
ten nadat de sensor is uitge-
schakeld, worden ingeschakeld.
De inbraaksensor en hellingsen-
sor zullen iedere keer dat het
contact AAN wordt gezet, wor-
den ingeschakeld.
Inbraaksensor en hellingsensor
1
2