Page 409 of 690

4084-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
U kunt het volume van de zoemer en de instellingen van het scherm
wijzigen.
Druk op de toets SETUP.
Kies “Vehicle” (Auto) op het scherm.
Selecteer “TOYOTA park assist settings” (instellingen Toyota Pa r-
king Assist-systeem) op het scherm.
Selecteer het gewenste item.
● Het geluidsvolume van de zoemer kan worden gewijzigd.
● De weergave van de Toyota Park ing Assist-sensor kan aan en uit
worden gezet.
● De weergave van beeld en geluid voor de binnenste sensoren voor
en achter kan worden ingesteld.
■De Toyota Parking Assist-sensor kan worden gebruikt als
●Hoeksensoren voor:
• Het contact AAN staat.
• De selectiehendel niet in stand P staat.
• De rijsnelheid ongeveer 10 km/h of lager is.
● Binnenste sensoren voor:
• Het contact AAN staat.
• De selectiehendel niet in stand P of R staat.
• De rijsnelheid ongeveer 10 km/h of lager is.
● Hoeksensoren en binnenste sensoren achter:
• Het contact AAN staat.
• De selectiehendel in stand R staat.
■ Weergave Toyota Parking Assist-sen sor (auto's met Toyota Parking
Assist Monitor)
Wanneer er een obstakel wordt gesignaleerd als de Toyota Parking Assist
Monitor in werking is, verschijnt er een waarschuwing in de bov enste hoek
van het scherm, zelfs als de weergave is uitgeschakeld.
Instellen van de Toyota Parking Assist-sensor (auto's met navi-
gatiesysteem of multimediasysteem)
1
2
3
4
Page 410 of 690

4094-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
■Detectie-informatie sensoren
●Het detectiegebied van de sensoren is beperkt tot het gebied ro nd de bum-
per van de auto.
● Bepaalde omstandigheden van de auto en de omgeving kunnen een n ega-
tieve invloed hebben op het vermogen van de sensor om obstakels correct
te signaleren. Specifieke situaties waarin dit voor kan komen ziet u hieron-
der.
• Er zit vuil, sneeuw of ijs op de sensor. (Het reinigen van de sensoren zal
het probleem oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien van de sensor zal het pr obleem
oplossen.)
Vooral bij lage buitentemperaturen kan het gebeuren dat er ten gevolge
van een bevroren sensor een abnormaal beeld te zien is op het d isplay of
dat obstakels niet worden gesignaleerd.
• De sensor is op een of andere manier afgedekt.
• De auto helt sterk over naar één zijde.
• De auto rijdt op een bijzonder hobbelige weg, op een helling, op grind of
op gras
• Er is veel omgevingslawaai rond de auto van claxons, motorfiet smotoren,
luchtremmen van vrachtwagens of andere geluidsbronnen die ultra sone
geluidsgolven produceren.
• Er is een andere auto uitgerust met Parking Assist-sensoren in de nabije omgeving.
• De sensor is bedekt met een laklaag of een overvloedige hoevee lheid
regenwater.
• De auto is uitgerust met een staafantenne of een draadloze ant enne.
• Als de bumper of sensor een sterke schok ondergaat.
• De auto nadert een hoge of gebogen stoeprand.
• Bij fel zonlicht of extreem lage buitentemperaturen
• Objecten direct onder de bumper worden niet waargenomen.
• Als het obstakel zich te dicht bij de sensor bevindt.
• Als een niet-originele Toyota-wielophanging (bijvoorbeeld verl aagde wiel-
ophanging) is gemonteerd.
• Mogelijk worden mensen die bep aalde soorten kleding dragen niet gesig-
naleerd.
Naast de hierboven genoemde voorbeelden kunnen er situaties zij n waarin
de sensor borden en andere voorwerpen door hun vorm dichterbij signaleert
dan deze in werkelijkheid zijn.
● Door de vorm van het obstakel kan de sensor het niet signaleren. Let goed
op bij de volgende obstakels:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen die geluidsgolven absorber en
• Zeer hoekige objecten
• Lage obstakels
• Hoge obstakels waarbij het bovenste deel uitsteekt in de richting van uw auto
Page 411 of 690

4104-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
●Tijdens het gebruik kunnen zich de volgende situaties voordoen:
• Afhankelijk van de vorm van het obstakel en andere factoren ka n de
detectieafstand korter worden of kan detectie onmogelijk zijn.
• Mogelijk worden obstakels niet gesignaleerd als deze zich te d icht bij de
sensor bevinden.
• Tussen het signaleren van een object en de weergave zit een kl eine ver-
traging. Ook als er met lage snelheid wordt gereden, bestaat de mogelijk-
heid dat het obstakel binnen het detectiegebied van de sensoren komt
voordat het display wordt weergegeven en het piepsignaal hoorba ar is.
• Smalle paaltjes of objecten die lager zijn dan de sensor worde n mogelijk
niet gesignaleerd wanneer u ze nadert, zelfs als ze eenmaal zij n gesigna-
leerd.
• Het kan moeilijk zijn om de geluidssignalen te horen als de au dio-installa-
tie hard staat of als de luchtcirculatie van de airconditioning veel geluid
produceert.
■ Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instelling van het geluidsvolume van de zoemer kan worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor persoonlijke voorkeursinstellingen
→Blz. 663)
■ Als er geen melding op het multi-informatiedisplay verschijnt
→Blz. 580
WAARSCHUWING
■Bij gebruik van de Toyota Parking Assist-sensor
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan een ongeval het gevolg zijn.
● Rijd als het systeem is ingeschakeld niet harder dan 10 km/h.
● Het detectiegebied van de sensoren en de reactietijden zijn beperkt. Con-
troleer tijdens rijden of de omgeving (vooral naast de auto) ve ilig is en rijd
langzaam. Regel de snelheid met het rempedaal.
● Monteer geen accessoires binnen de detectiegebieden van de sens oren.
Page 412 of 690

4114-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
OPMERKING
■Als de Toyota Parking Assist-sensor in gebruik is
In de volgende gevallen werkt het systeem mogelijk niet goed al s gevolg
van een storing in een sensor, enz. Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behor en gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
● Het display van de Toyota Parking Assist-sensor knippert en er klinkt een
piepsignaal terwijl er geen obstakel is gesignaleerd.
● Als het gedeelte rond de sensor in aanraking komt met iets of w ordt bloot-
gesteld aan een krachtige schok.
● Als de bumper ergens tegenaan komt.
● Als het display continu te zien is en er geen piepsignaal klink t.
● Controleer eerst de sensor als er een weergavefout optreedt.
Als de fout zich voordoet terwijl er geen ijs, sneeuw of modder op de sen-
sor zit, is de sensor waarschijnlijk defect.
■ Opmerkingen bij het wassen van de auto
Stel de omgeving van de sensoren niet bloot aan sterke waterstr alen of
stoom.
Anders kan de sensor defect raken.
Page 413 of 690

4124-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
BSM (Blind Spot Monitor)∗
De Blind Spot Monitor is een systeem met 2 functies;
● De Blind Spot Monitor-functie
Helpt de bestuurder bij het nemen van de beslissing wanneer van
rijstrook te wisselen
● De Rear Crossing Traffic Alert-functie
Helpt de bestuurder bij het achteruitrijden
Deze functies maken gebrui k van dezelfde sensoren.
Het scherm en de indicator Blind Spot Monitor aan/uit
Het Blind Spot Monitor-systeem kan worden in- en uitgeschakeld op het
multi-informatiedisplay. Als het systeem is ingeschakeld, gaat de indicator
op het multi-informatiedisplay branden. De Blind Spot Monitor-f unctie en
Rear Crossing Traffic Alert-functie worden gelijktijdig in- en uitgeschakeld.
Indicatoren in buitenspiegel
Blind Spot Monitor-functie:
Als een auto in de dode hoek wordt gesignaleerd, gaat de indica tor in de
buitenspiegel branden als de richtingaanwijzerschakelaar niet w ordt
bediend. Als de richtingaanwijzerschakelaar wordt bediend in de richting
van de zijde waar een auto wordt gesignaleerd, gaat de indicato r in de bui-
tenspiegel knipperen.
∗: Indien aanwezig
Overzicht van de B lind Spot Monitor
1
2
Page 414 of 690

4134-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
Rear Crossing Traffic Alert-functie:
Wanneer een auto wordt gesignaleerd die van rechts of links achter
nadert, gaan de indicatoren in de buitenspiegels knipperen.
Rear Crossing Traffic Alert-zoemer (alleen Rear Crossing Traffic
Alert-functie)
Wanneer een auto wordt gesignaleerd die van rechts of links achter
nadert, klinkt een zoemer vanachter de linker achterstoel.
Druk op of van de bedieningstoets van het instrumenten-
paneel en selecteer op het m ulti-informatiedisplay.
Druk op of van de bedieningstoets van het instrumenten-
paneel, selecteer en druk vervolgens op .
■ De zichtbaarheid van de indi catoren in de buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de buitenspiegels bij fel zonli cht niet goed te
zien.
■ Hoorbaarheid van de Rear Crossing Traffic Alert-zoemer
De zoemer van de Rear Crossing Traffic Alert-functie komt mogel ijk moeilijk
boven harde geluiden uit, zoals wanneer het volume van het audiosysteem
hoog staat.
■ Als er een storing in de Blind Spot Monitor aanwezig is
Als er een systeemstoring wordt gesignaleerd om een van onderst aande
redenen, worden er waarschuwingsmeldingen weergegeven:
( →Blz. 585, 587)
● Er zit een storing in de sensoren
● De sensoren zijn vuil geworden
● De buitentemperatuur is zeer hoog of zeer laag
● De sensorspanning is niet in orde
In-/uitschakelen van het Blind Spot Monitor-systeem
3
1
2
Page 415 of 690
4144-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■Verklaring bij het Blin d Spot Monitor-systeem
Page 416 of 690
4154-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden