Page 401 of 690
4004-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Cruise control∗
Met de cruise control kan een ingestelde snelheid worden vastgehou-
den zonder dat hiervoor het gaspedaal hoeft te worden ingetrapt .
Indicatoren
Ingestelde snelheid
Cruise contro l-schakelaar
Druk op de toets ON-OFF om
de cruise contro l in te schake-
len.
Het controlelampje cruise control
wordt weergegeven op het multi-
informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
Accelereer of decelereer naar
de gewenste snelheid (hoger
dan ongeveer 40 km/h) en druk
de hendel naar beneden om de
snelheid in te stellen.
Het controlelampje cruise control
SET en de ingestelde snelheid
worden weergegeven op het multi-
informatiedisplay.
De rijsnelheid op het moment dat
de hendel wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid.
∗: Indien aanwezig
Overzicht van functies
1
2
3
Instellen van de rijsnelheid
1
2
Page 402 of 690

4014-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
Bedien, om de ingestelde snelheid te wijzigen, de hendel totdat de
gewenste snelheid wordt bereikt.
Verhogen van de snelheid
Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Beweeg de hendel
kort in de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel
in de gewenste richting gedrukt.
De ingestelde snelheid wordt als
volgt verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: 1 km/h (0,6 mph)
*1 of 1 mph (1,6 km/h)*2, telkens als de
hendel wordt bediend.
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid wordt continu verhoogd of ver-
laagd totdat de hendel wordt losgelaten.
*1: Wanneer de ingestelde snelheid wordt getoond in “km/h”
*2: Wanneer de ingestelde snelheid getoond wordt in “MPH”
Door de hendel naar u toe te
trekken wordt de constante-
snelheidsregeling uitgescha-
keld.
De snelheidsregeling wordt even-
eens onderbroken als het rempe-
daal wordt ingetrapt.
Door de hendel omhoog te
drukken wordt de constante-
snelheidsregeling hervat.
Hervatten is mogelijk vanaf een rij-
snelheid van hoger dan ongeveer
40 km/h.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
1
2
Uitschakelen en hervatten van de constante-snelheidsregeling
1
2
Page 403 of 690

4024-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■De cruise control kan worden gebruikt als
●De selectiehendel in stand D of in schakelbereik 4S of hoger st aat.
● De rijsnelheid is ongeveer 40 km/h of hoger.
■ Accelereren na het instellen van de rijsnelheid
●Er kan normaal met de auto geaccelereerd worden. Na de accelera tie gaat
de auto weer rijden met de ingestelde snelheid.
● De ingestelde snelheid kan zelfs worden verhoogd zonder de crui se control
uit te schakelen, door eerst naar de gewenste snelheid te accel ereren en
vervolgens de hendel omlaag te drukken om de nieuwe snelheid in te stel-
len.
■ Automatisch uitschakelen van de cruise control
De snelheidsregeling door de cruise control wordt in de volgend e gevallen
onderbroken:
● De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer dan 16 km/h onder de geprogram-
meerde rijsnelheid.
In dit geval blijft de geprogrammeerde snelheid niet bewaard.
● Werkelijke rijsnelheid is lager dan ongeveer 40 km/h.
● De VSC is geactiveerd.
● De TRC is gedurende een bepaalde periode geactiveerd.
● Wanneer de VSC of TRC wordt uitgeschakeld.
■ Als de waarschuwingsmelding voor de cruise control op het multi-infor-
matiedisplay wordt weergegeven
Druk eenmaal op de toets ON-OFF om het systeem uit te schakelen en druk
vervolgens opnieuw op de toets om het systeem in te schakelen.
Als er geen snelheid kan worden geprogrammeerd of de cruise con trol direct
na het activeren weer wordt uitgeschakeld, is er mogelijk een defect in het
cruise control-systeem aanwezig. Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behor en gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
Page 404 of 690
4034-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
WAARSCHUWING
■Onbedoeld inschakelen van de cruise control voorkomen
Schakel de cruise control uit met de toets ON-OFF als deze niet wordt
gebruikt.
■ Situaties die niet geschikt zijn voor gebruik van de cruise con trol
Gebruik de cruise control niet in de volgende situaties.
Als u dat wel doet, verliest u mogelijk de controle waardoor een ongeval
met ernstig letsel kan ontstaan.
● In druk verkeer
● Op wegen met scherpe bochten
● Op slingerende wegen
● Op wegen die door regen, ijs of sneeuw glad zijn
● Op steile hellingen
Bij het afdalen van een steile helling kan de rijsnelheid de in gestelde snel-
heid overschrijden.
● Bij het rijden met een aanhangwagen of tijdens het slepen in ee n noodge-
val
Page 405 of 690

4044-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Toyota Parking Assist-sensor∗
Hoeksensoren voor
Binnenste sensoren voor
Hoeksensoren achter
Binnenste sensoren achter
Druk op of van de bedieningstoetsen van het instrumen-
tenpaneel en selecteer op he t multi-informatiedisplay.
Druk op of van de bedienings toetsen van het instrumen-
tenpaneel, selecteer en druk vervolgens op .
wordt weergegeven om de bestuurder te informeren dat het systeem
is geactiveerd.
Wanneer de sensoren een obstakel signaleren, wordt de bestuurde r
door middel van de volgende displays geïnformeerd over de posit ie
en afstand tot het obstakel.
∗: Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot obstakels bij het fileparkeren en
inparkeren in een garage wordt gemeten door sensoren en
wordt doorgegeven via het multi-informatiedisplay, het scherm
van het audiosysteem en een zoemer. Controleer bij gebruik van
dit systeem ook altij d zelf de omgeving.
Soorten sensoren
1
2
3
4
Toyota Parking Assist-sensor in-/uitschakelen
Display
1
2
Page 406 of 690

4054-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
■Multi-informatiedisplaySignalering hoeksensoren
voor
Signalering binnenste sen-
sor voor
Signalering hoeksensoren
achter
Signalering binnenste sen-
sor achter
■Scherm audiosysteem (auto's met navigatiesysteem of multi-
mediasysteem)
Weergave Toyota Parking
Assist-sensor
Wanneer de Toyota Parking
Assist Monitor
* of de Panoramic
View Monitor
* niet wordt weer-
gegeven.
De grafische voorstelling wordt
automatisch weergegeven wan-
neer een obstakel gesignaleerd
wordt. Het scherm kan zo wor-
den ingesteld dat de afbeelding
niet wordt weergegeven.
( →Blz. 408)
: Hiermee kunt u de geluidenvan de zoemer uitschake-
len.
Hulpdisplay
Wanneer de Toyota Parking
Assist Monitor
* wordt weerge-
geven:
Bij signalering van een obstakel
verschijnt er in de rechter
bovenhoek van het scherm van
het audiosysteem een vereen-
voudigde weergave van het
beeld.
Wanneer de Panoramic View Monitor
* wordt weergegeven:
Wanneer een obstakel wordt gesignaleerd, worden de positie en
afstand weergegeven op het Panoramic View Monitor-scherm.
*: Indien aanwezig
1
2
3
4
1
2
Page 407 of 690
4064-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
■Weergave afstand
Sensoren die een obstakel signaleren, branden continu of knipperen.
*1: De afbeeldingen wijken mogelijk af van de getoonde afbeeldinge n.
( →Blz. 404)
*2: Multi-informatiedisplay
*3: Scherm audiosysteem
Weergave sensorsignale ring, afstand tot obstakel
Display*1Hulpdisplay
Globale afstand tot obstakel
Hoeksensor voor/
binnenste sensor voorHoeksensor achter/
binnenste sensor achter
(continu)(langzaam
knipperen)
Binnenste sensor
voor:
100 cm - 50 cmBinnenste sensor
achter:
150 cm - 60 cm
(continu)(knipperen)
50 cm - 40 cm
Hoeksensor achter:
55 cm - 40 cm
Binnenste sensor
achter:
60 cm - 45 cm
(continu)(snel
knipperen)
40 cm - 30 cm
Hoeksensor achter:
40 cm - 30 cm
Binnenste sensor
achter:
45 cm - 35 cm
(knipperen*2
of continu
*3)
(continu)
Minder dan 30 cm
Hoeksensor achter:
Minder dan 30 cm
Binnenste sensor
achter:
Minder dan 35 cm
Page 408 of 690

4074-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
■Werking zoemer en afstand tot een obstakel
Een zoemer klinkt als de sensoren in werking zijn.
● De geluidssignalen volgen elkaar sneller op naarmate de auto
dichter bij het obstakel komt.
Als de auto het obstakel genaderd is tot onderstaande afstanden ,
klinkt er een conti nu geluidssignaal.
• Hoeksensoren voor en achter: ongeveer 30 cm
• Binnenste sensoren voor: ongeveer 30 cm
• Binnenste sensoren achter: ongeveer 35 cm
● Als er gelijktijdig 2 of meer obstakels worden gesignaleerd, re a-
geert het zoemersysteem op het dichtstbijzijnde obstakel. Als
een of beide obstakels dichter bij de auto komen dan hierboven
vermeld staat, klinkt er een langdurig piepsignaal, gevolgd doo r
elkaar snel opvol gende piepsignalen.
Ongeveer 100 cm
Ongeveer 150 cm
Ongeveer 55 cm
Ongeveer 50 cm
Het schema toont het detectiebe-
reik van de sensoren. Merk op dat
de sensoren geen obstakels kun-
nen detecteren die zich extreem
dicht bij de auto bevinden.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het
object.
Detectiebereik van de sensoren
1
2
3
4