Page 249 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Beschrijving en werking Het filehulpsysteem helpt de bestuurder om
de wag
en b
innen zijn rijstrook te houden en
met de stroom voertuigen mee te rijden bij
opstoppingen of traag verkeer.
Het filehulpsysteem is een bijkomende func-
tie van de rijstrookassistent (Lane Assist)
››› pag. 243 en combineert de functies daar-
van met die van de automatische afstandsre-
geling (ACC) ››› pag. 233. Lees daarom aan-
dachtig deze twee hoofdstukken en houd re-
kening met de beperkingen van de systemen
en aanwijzingen erover.
Werking van het filehulpsysteem
Het filehulpsysteem kan bij een snelheid van
minder dan 60 km/u (40 mph) een eerder
door de bestuurder ingestelde (tijdelijke) af-
stand behouden ten opzichte van de voorlig-
ger en helpt tevens om binnen de rijstrook te
blijven ››› .
Daar v
oor c
ontroleert het systeem automa-
tisch het gaspedaal, de rem en stuurinrich-
ting, vertraagt de wagen zo nodig tot volledi-
ge stilstand voor een stoppend voertuig en
begint automatisch weer te rijden zodra het
vooropliggende voertuig opnieuw verder
rijdt.
Het filehulpsysteem werd uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op snelwegen en brede straten. Gebruik het dus niet in stedelijk ver-
keer.
T
echnische vereisten om het filehulpsysteem
te gebruiken
● De rijstrookassistent moet geactiveerd zijn:
toets
> SETUP > Bestuurdershulp-
systeem > Rijstrookassistent (La‐
ne Assist) › ›
›
pag. 34.
● De automatische rijs
trookgeleiding moet
geactiveerd zijn: toets > SETUP > Be-
stuurdershulpsysteem > Rijstroo‐
kassistent (Lane Assist) .
● De automatische afstandsregeling (ACC)
moet in
g
eschakeld en actief zijn ››› pag. 237.
● De snelheid moet lager zijn dan 60 km/u
(38 mph).
Het fil
ehulpsysteem is niet actief (het contro-
lelampje van de rijstrookassistent (Lane As-
sist) gaat geel branden)
● Indien een van de voorwaarden vermeld in
pag. 247, Tec
hnische vereisten om het file-
hulpsysteem te gebruiken niet langer is ver-
vuld.
● Indien een van de nodige voorwaarden
voor werk
ing van de rijstrookassistent (Lane
Assist) niet langer vervuld is ››› pag. 243.
● Indien een van de nodige voorwaarden
voor werk
ing van de automatische afstands-
regeling (ACC) niet langer vervuld is ››› pag.
233. Situaties waarin het filehulpsysteem moet
worden uit
geschakeld
Wegens de beperkingen van het systeem
moet het filehulpsysteem steeds worden uit-
geschakeld in de volgende situaties:
● Als de bestuurder erg goed moet opletten.
● Bij het erg sportief rijden.
● Bij slechte weersomstandigheden, bijv.
sneeuw of
intense regen.
● Bij het rijden op wegen in slechte staat.
● Bij wegwerkzaamheden.
● Bij verplaatsingen in de stad. ATTENTIE
De intelligente technologie in het filehulpsys-
teem k an de limiet
en opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Indien het filehulpsysteem nalatig of
onbedoeld wordt gebruikt, kunnen er zich on-
gevallen en ernstige letsels voordoen. On-
danks het systeem moet de bestuurder te al-
len tijde opmerkzaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● Gebruik het filehulpsysteem niet bij ver-
plaat
singen in de stad.
● Gebruik het filehulpsysteem niet bij slecht
zicht, op s
teile hellingen of op gladde wegen » 247
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 250 of 364

Bedienen
zoals bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs, regen of
los
se s
teentjes, noch op overstroomde we-
gen.
● Gebruik het filehulpsysteem niet in het ter-
rein of op een on
verhard wegdek. Het file-
hulpsysteem is enkel bestemd voor gebruik
op verharde wegen.
● Het filehulpsysteem reageert niet bij perso-
nen of dieren, noc
h bij kruisende wagens of
bij een tegemoetkomende wagen op dezelfde
rijstrook.
● Indien het filehulpsysteem de snelheid niet
vol
doende vermindert, rem dan de wagen on-
middellijk met het rempedaal.
● Indien de wagen zich blijft verplaatsen na
de oproep tot
ingreep door de bestuurder,
rem dan de wagen met het rempedaal.
● Indien op het display van het instrumenten-
paneel e
en oproep tot ingreep van de be-
stuurder weergegeven wordt, neem dan on-
middellijk weer de controle over de wagen
over.
● Houd de handen steeds op het stuur en
wees
klaar om op elk moment zelf te kunnen
sturen. De verantwoordelijkheid voor het juist
aanhouden van de rijstrook ligt altijd bij de
bestuurder.
● Wees altijd klaar om zelf te kunnen sturen
(accel
ereren of remmen). Let op
● Als
het filehulpsysteem niet werkt zoals be-
schreven in dit hoofdstuk, gebruik het dan niet en ga naar een gespecialiseerde werk-
pl
aat
s.
● Als het systeem een storing vertoont, laat
het dan n
akijken in een gespecialiseerde
werkplaats. Noodhulpsysteem (Emergency
Ass
i
st)
Beschrijving en werking Het noodhulpsysteem (Emergency Assist)
s
t
elt
vast of de bestuurder niet actief is en
kan de wagen automatisch binnen zijn rijst-
rook houden of zo nodig volledig tot stilstand
brengen. Op die manier kan het systeem ac-
tief helpen om een ongeval te voorkomen.
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) is
een bijkomende functie van de rijstrookassis-
tent (Lane Assist) ››› pag. 243 en combineert
de functies daarvan met die van de automati-
sche afstandsregeling (ACC) ››› pag. 233.
Lees daarom aandachtig deze twee hoofd-
stukken en houd rekening met de beperkin-
gen van de systemen en aanwijzingen erover.
Werking van het noodhulpsysteem (Emer-
gency Assist)
Het noodhulpsysteem stelt vast of de be-
stuurder geen enkele activiteit uitvoert en
vraagt hem herhaaldelijk met optische en akoestische waarschuwingen alsook rem-
schokk
en om de controle over de wagen weer
actief over te nemen.
Als de bestuurder nog steeds niets doet,
neemt het systeem automatisch het gaspe-
daal, de rem en stuurinrichting over om de
wagen te remmen en op zijn rijstrook te hou-
den ››› . Wanneer het noodhulpsysteem ac-
tief r
e
gelt, gaan de noodknipperlichten bran-
den ››› pag. 158 en maakt de wagen lichte
zigzagbewegingen binnen de rijstrook om
andere weggebruikers te waarschuwen.
Als de resterende remafstand voldoende is,
vertraagt het systeem zo nodig de wagen tot
volledige stilstand en wordt de elektronische
parkeerrem automatisch ingeschakeld
››› pag. 197.
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) in-
en uitschakelen
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) is
automatisch ingeschakeld wanneer de rijst-
rookassistent (Lane Assist) ingeschakeld is
››› pag. 243.
Technische vereisten om het noodhulpsys-
teem (Emergency Assist) te gebruiken
● De automatische afstandsregeling (ACC)
moet ing
eschakeld zijn ›››
pag. 233.
● De rijstrookassistent (Lane Assist) moet in-
ges
chakeld zijn ››› pag. 243.
248
Page 251 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● De k
euz
ehendel moet zich in stand D/S of
in tiptronic-schakelweg bevinden.
● Het systeem moet aan weerszijden van de
wagen een afb
akeningslijn van de rijstrook
vastgesteld hebben ››› afb. 204.
De volgende situaties kunnen ertoe leiden
dat het noodhulpsysteem (Emergency As-
sist) niet reageert of automatisch wordt uit-
geschakeld:
● Indien de bestuurder het gas- of rempedaal
intrapt, of het
stuur beweegt.
● Indien een van de voorwaarden vermeld in
›››
pag. 248, Technische vereisten om het
noodhulpsysteem (Emergency Assist) te ge-
bruiken niet langer vervuld is.
● Indien een van de nodige voorwaarden
voor werk
ing van de rijstrookassistent (Lane
Assist) niet langer vervuld is ››› pag. 243.
● Indien een van de nodige voorwaarden
voor werk
ing van de automatische afstands-
regeling (ACC) niet langer vervuld is ››› pag.
233. ATTENTIE
De intelligente technologie in het noodhulp-
sys t
eem (Emergency Assist) kan de limieten
opgelegd door de natuurkundige wetten niet
overwinnen en werkt enkel binnen de eigen
grenzen van het systeem. De bestuurder
draagt altijd de verantwoordelijkheid voor
het besturen van de wagen. ●
De s nelheid en de
veiligheidsafstand altijd
aanpassen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● Houd de handen steeds op het stuur en
wees
klaar om op elk moment zelf te kunnen
sturen.
● Het noodhulpsysteem kan op zich geen on-
geva
llen of ernstige letsels voorkomen.
● Als de werking van het noodhulpsysteem
vers
toord is, bijvoorbeeld omdat de radar van
de automatische afstandsregeling (ACC) of de
camera van de rijstrookassistent (Lane As-
sist) bedekt of verkeerd afgesteld is, dan kan
het zijn dat het systeem ongepast ingrijpt in
de remmen of de stuurinrichting.
● Het noodhulpsysteem reageert niet bij per-
sonen of dieren, noc
h bij kruisende wagens
of bij een tegemoetkomende wagen op de-
zelfde rijstrook. ATTENTIE
Als het noodhulpsysteem (Emergency Assist)
op ong ep
aste wijze ingrijpt, kunnen er zich
ongevallen en ernstige letsels voordoen.
● Als het noodhulpsysteem niet juist werkt,
sch
akel dan de rijstrookassistent (Lane As-
sist) uit ››› pag. 243. Op die manier wordt ook
het noodhulpsysteem uitgeschakeld.
● Laat het systeem door een gespecialiseer-
de werkpl
aats controleren. SEAT raadt u aan
om daarvoor een SEAT-dealer te raadplegen. Let op
● Autom ati
sche ingrepen op de remmen door
het noodhulpsysteem (Emergency Assist)
kunnen worden onderbroken door het gaspe-
daal of de rem in te trappen, of door te draai-
en aan het stuur.
● De noodknipperlichten, die automatisch
gingen br
anden, kunnen worden gedoofd
door het gaspedaal of de rem in te trappen, te
draaien aan het stuur of te drukken op de
knop van de noodknipperlichten.
● Zo nodig kan het noodhulpsysteem (Emer-
gency As
sist) de wagen doen vertragen tot
volledige stilstand.
● Wanneer het noodhulpsysteem (Emergency
Assi
st) wordt geactiveerd, is het enkel op-
nieuw beschikbaar na uitschakelen en weer
inschakelen van het contact. 249
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 252 of 364

Bedienen
Dodehoekhulp (BSD) met uit-
p ark
eerhu
lp (RCTA)*
Gerelateerde video Afb. 206
Intelligente op-
loss
ingen Inleiding tot thema
De dodehoekhulp (BSD) helpt om de ver-
k
eer
s
situatie te detecteren aan de achterkant
van de wagen.
De ingebouwde uitparkeerhulp (RCTA) helpt
de bestuurder om naar achteren een schuine
parkeerplek te verlaten en te manoeuvreren.
De dodehoekhulp is ontwikkeld voor het rij-
den op verhard wegdek. ATTENTIE
De intelligente technologie in de dodehoek-
hulp (BSD) met inbe
grepen uitparkeerhulp
(RCTA) kan de limieten opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Indien de dodehoekhulp of uitparkeer- hulp op nalatige of onbedoelde wijze wordt
ge
bruikt, k
unnen ongevallen en ernstige let-
sels optreden. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● Houd de handen steeds op het stuur en
wees
klaar om op elk moment zelf te kunnen
sturen.
● Houd rekening met de controlelampjes die
gaan branden in de b
uitenspiegels en op het
scherm van het instrumentenpaneel, en han-
del overeenkomstig.
● De dodehoekhulp kan reageren bij speciale
cons
tructies aan de zijkant, zoals bijv. hoge
of niet in lijn staande vangrails. In dergelijke
geval kunnen er verkeerde waarschuwingen
optreden.
● Gebruik de dodehoekhulp met uitparkeer-
hulp nooit op on
verharde wegen. De dode-
hoekhulp met uitparkeerhulp is bestemd voor
gebruik op wegen met verhard wegdek.
● Let altijd goed op de omgeving van de wa-
gen.
● Gebruik
de dodehoekhulp of uitparkeer-
hulp nooit indien de r
adarsensoren vuil zijn.
● Bij zonnestraling zijn de controlelampjes
van de buit
enspiegels mogelijk slechts be-
perkt zichtbaar. VOORZICHTIG
● De r a
darsensoren van de achterbumper
kunnen beschadigd of verschoven worden in-
dien ze een slag krijgen, bijv. bij het in- of uit-
parkeren. Als gevolg hiervan kan het systeem
automatisch worden uitgeschakeld of min-
stens de werking ervan verstoord worden.
● Om de juiste werking van de radarsensoren
te gar
anderen, houdt u de achterbumper vrij
van sneeuw en ijs, en dekt u hem niet af.
● De achterbumper mag enkel gelakt worden
met door S
EAT goedgekeurde laksoorten. In-
dien andere laksoorten worden gebruikt, kan
de dodehoekhulp mogelijk enkel beperkt of
verkeerd werken. Let op
Als de dodehoekhulp met uitparkeerhulp niet
werkt
zoals beschreven in dit hoofdstuk, ge-
bruik het systeem dan niet en ga naar een ge-
specialiseerde werkplaats. Controlelampjes
Controlelampje in de buitenspiegels:
Gaat branden
Gaat eenmaal kort branden: de dodehoekhulp is geacti-
veerd en bedrijfsklaar.
Gaat branden: de dodehoekhulp detecteert een voertuig
in de dode hoek.
250
Page 253 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Knippert
Er is een voertuig gedetecteerd in de dode hoek en
daarnaast is het knipperlicht bediend in de richting van
dat voertuig
›››
.
In wagens die ook zijn uitgerust met de rijstrookassis-
tent ››› pag. 243, wordt de bestuurder ook bij het niet
bedienen van het knipperlicht gewaarschuwd indien
hij/zij de rijstrook verlaat (dodehoekhulp "Plus"). Na het inschakelen van het contact gaan ter
contr
o
le kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes.
Is er geen indicatie door het controlelampje
in de buitenspiegel, betekent dit dat de do-
dehoekhulp op dat moment geen enkel voer-
tuig detecteert in de omgeving van de wagen
››› .
W anneer de rij
v
erlichting is ingeschakeld,
wordt de intensiteit waarmee de controle-
lampjes gaan branden in de buitenspiegels
verminderd (nachtmodus). ATTENTIE
Als u de brandende waarschuwingslampjes
en de ov er
eenstemmende berichten negeert,
kan de wagen midden in het verkeer tot stil-
stand komen en kunnen zich ongevallen of
ernstige letsels voordoen.
● De waarschuwingslampjes en de berichten
nooit neg
eren.
● De noodzakelijke handelingen uitvoeren. VOORZICHTIG
Het negeren van brandende controlelampjes
en de ov er
eenstemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Dodehoekhulp (BSD)
Afb. 207
In de buitenspiegels: indicatie van
de dodehoek hulp
. Afb. 208
Achteraanzicht van de wagen: zones
van de r a
darsensoren. De dodehoekhulp bewaakt de zone aan de
ac
ht
erk
ant van de wagen met behulp van ra-
darsensoren ››› afb. 208. Daarvoor meet het
systeem de afstand en het snelheidsverschil
ten opzichte van andere voertuigen. De dode-
hoekhulp werkt niet bij snelheden onder ca.
15 km/u (9 mph). Het systeem informeert de
bestuurder via optische signalen in de bui-
tenspiegels.
Indicatie in de buitenspiegel
Het controlelampje (uitvergrote afbeelding)
informeert in de overeenkomstige buiten-
spiegel ››› afb. 207 over de verkeerssituatie
achter de wagen indien die kritiek geacht
wordt. Het controlelampje van de linker bui-
tenspiegel informeert over de verkeerssitua-
tie aan de linkerzijde van de wagen, het con-
trolelampje van de rechter buitenspiegel over
de situatie aan de rechterzijde. »
251
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 254 of 364

Bedienen
Bij gekleurde ruiten of ruiten met achteraf ge-
mont eer
de g
ekleurde folie is het mogelijk dat
de indicaties van de buitenspiegel niet dui-
delijk of niet juist worden opgemerkt.
Houd de buitenspiegels schoon, zonder
sneeuw of ijs, en dek ze niet af met stickers
e.d.
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich links en
rechts achter de achterbumper en zijn van buiten niet zichtbaar
››› afb. 208. De senso-
ren bewaken het gebied van de dode hoek
en het verkeer aan de achterzijde van de wa-
gen ››› afb. 209, ››› afb. 210. Het gebied aan
de zijkanten van de wagen reikt tot iets voor-
bij de breedte van een rijstrook.
De breedte van de rijstrook wordt niet indivi-
dueel gedetecteerd, maar ligt vast in het sys-
teem. Om die reden kunnen de indicaties ver-
keerd zijn indien men rijdt op smalle rijstro-
ken of in het midden van twee rijstroken. Het systeem kan ook voertuigen die op de aan-
grenz
ende rijstrook rijden (indien aanwezig)
of vaste voorwerpen, zoals vangrails, detec-
teren en een verkeerde indicatie tonen.
252
Page 255 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Rijsituaties Afb. 209
Schematische weergave: Situatie
v an het
inhalen met verkeer aan de achterzij-
de. Indicatie van de dodehoekhulp in de
linker buitenspiegel. Afb. 210
Schematische weergave: Situatie
v an het
inhalen en daarna opnieuw invoegen
in de rechter rijstrook. Indicatie van de do-
dehoekhulp in de rechter buitenspiegel. In de volgende situaties wordt een indicatie
g
et
oond in de b
uitenspiegel ››› afb. 209
(pijl) of ››› afb. 210 (pijl):
● Wanneer de wagen wordt ingehaald door
een ander voer
tuig ››› afb. 209 .
● Wanneer de wagen een ander voertuig in-
haalt ›
›› afb. 210 met een snelheidsver-
schil van ca. 10 km/u (6 mph). Indien het in- halen aanzienlijk sneller gebeurt, wordt geen
enkele indic
atie getoond.
Hoe sneller een voertuig nadert, hoe vroeger
de indicatie wordt getoond in de buitenspie-
gel, aangezien de dodehoekhulp rekening
houdt met het snelheidsverschil ten opzichte
van andere voertuigen. Zelfs als de afstand
tot een ander voertuig identiek is, wordt de
indicatie dus vroeger of later getoond naar-
gelang de situatie. Fysieke beperkingen en beperkingen eigen
aan het sys
teem
In bepaalde rijomstandigheden is het moge-
lijk dat de dodehoekhulp de verkeerssituatie
niet juist inschat. Bijvoorbeeld in de volgen-
de situaties:
● in scherpe bochten;
● in rijstroken met wisselende breedte;
● op de top van hellingen; »
253
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 256 of 364

Bedienen
● bij s
l
echte weersomstandigheden;
● bij speciale constructies aan de zijkant,
zoal
s bijv. hoge of niet in lijn staande van-
grails.
Uitparkeerhulp (RCTA) Afb. 211
Schematische voorstelling van de
uitp ark
eerhu
lp: bewaakt gebied rond de wa-
gen die een parkeerplaats verlaat. De uitparkeerhulp bewaakt met behulp van
de r
a
d
arsensoren in de achterbumper ››› afb.
208 het verkeer in dwarsrichting achter de
wagen wanneer die achteruit uit een schuine
parkeerplaats rijdt of manoeuvreert, bijvoor-
beeld in onoverzichtelijke situaties. Wanneer het systeem een relevante wegge-
bruiker detect
eert die nadert aan de achter-
zijde van de wagen ››› afb. 211 , klinkt een ge-
luidssignaal.
Naast het geluidssignaal wordt de bestuur-
der ook op de hoogte gebracht via een aan- wijzing op het scherm van de radio. Deze
aanwijzing wordt in de vorm van een rode
band getoond aan de achterzijde van de af-
beelding van de wagen op het scherm van de
radio. De band geeft de kant van de wagen
aan waar het verkeer in dwarsrichting
nadert. 1)
Automatisch bedienen van de remmen om
schade te verminderen
Indien de uitparkeerhulp een weggebruiker
detecteert die nadert aan de achterzijde van
de wagen zonder dat de bestuurder het rem-
pedaal intrapt, bedient het systeem automa-
tisch de remmen.
Het uitparkeersysteem helpt de bestuurder
met remmen, zodat de omvang van de scha-
de beperkt blijft. De remmen worden automa-
tisch bediend indien men achteruit rijdt met
een snelheid van ca. 1-12 km/u (1-7 mpu).
Zodra het systeem detecteert dat de wagen
stilstaat, wordt hij onbeweeglijk gehouden
gedurende ca. 2 seconden. Na het automatisch bedienen van de remmen
om de sch
ade te verminderen, moeten onge-
veer 10 seconden voorbijgaan voordat het
systeem opnieuw kan ingrijpen in het rem-
systeem.
Het automatisch bedienen van de remmen
kan worden onderbroken door het gas- of
rempedaal krachtig in te trappen, waardoor
de bestuurder opnieuw de controle over de
wagen krijgt. ATTENTIE
De intelligente technologie in de uitparkeer-
hulp k an de limiet
en opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. De functie van het inparkeersysteem
mag geen aanleiding zijn voor het nemen van
risico's. Ondanks het systeem moet de be-
stuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Gebruik het systeem nooit wanneer het
zicht
beperkt is of in complexe verkeerssitua-
ties, bijv. op erg drukke wegen of om ver-
scheidene rijstroken over te steken.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
het oog, aang
ezien het systeem bijv. fietsen
of voetgangers niet in alle situaties perfect
opmerkt.
● De uitparkeerhulp remt de wagen niet altijd
vanz
elf af tot volledige stilstand. 1)
Dit wordt enkel getoond indien de wagen uitgerust
is met
het parkeersysteem.
254