Page 225 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Nadat de Auto Hold-functie heeft vastgesteld
d at
de w
agen stilstaat en het rempedaal is
gelost, houdt ze de wagen tegen. U kunt de
voet van het rempedaal halen.
Als de bestuurder het rempedaal kort intrapt
of het gaspedaal intrapt om verder te rijden,
dan laat de functie Auto Hold de rem los. De
wagen gaat conform de helling rijden.
Als bij stilstaande wagen een van de voor-
waarden voor werking van de Auto Hold-func-
tie niet langer is vervuld, wordt die functie
uitgeschakeld en gaat het controlelampje
van de toets uit ››› afb. 185. De elektronische
parkeerrem wordt indien nodig ingeschakeld
om de wagen op een veilige manier te parke-
ren ››› .
V oor
w
aarden om de wagen tegen te houden
met functie Auto Hold
● Het bestuurdersportier is gesloten.
● De bestuurder draagt de veiligheidsgordel.
● De motor draait.
De fu
nctie Auto Hold in- en uitschakelen
Druk op toets ››› . Het controlelampje in
de t oets
g
aat uit wanneer de functie Auto
Hold uitgeschakeld is. Automatisch in- en uitschakelen van de func-
tie Auto Hol
d
Indien voordat het contact wordt uitgezet de
functie Auto Hold werd ingeschakeld met de
toets , blijft de functie ingeschakeld na het
opnieuw aanzetten van het contact.
Werd de functie Auto Hold niet ingeschakeld,
dan blijft ze automatisch uitgeschakeld na
het opnieuw aanzetten van het contact.
De functie Auto Hold wordt automatisch in-
geschakeld als aan de volgende voorwaar-
den is voldaan:
Aan alle punten moet tegelijk ››› voldaan zijn:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
1.De gestopte wagen wordt op een vlakke onder-
grond of op een helling op zijn plaats gehouden met het rempedaal.
2.De motor draait "correct".
Als er tegelijkertijd ge-
koppeld en gas gege-
ven wordt, wordt de
rem geleidelijk losge-
laten.Tijdens het gas geven
wordt de rem geleide-
lijk losgelaten. De functie Auto Hold wordt automatisch uit-
g
e
s
chakeld als aan de volgende voorwaar-
den is voldaan:
SchakelbakAutomatische ver- snellingsbak
1.Indien een van de voorwaarden vermeld in ››› pag.
223, Voorwaarden om de wagen tegen te houden met functie Auto Hold niet langer is vervuld.
2.Als de motor onregelmatig draait of een storing
vertoont.
3.Als de motor wordt uit-gezet of afslaat.Als de motor wordt uit- gezet.
4.Als u tegelijk koppelten het gaspedaal in- trapt.Als u het gaspedaal in- trapt.
5.
Als een van de bandenslechts een minimaal
contact met de bodem
heeft, bijv. bij gekruiste assen. ATTENTIE
De intelligente technologie in de Auto Hold-
fu nctie k
an de limieten opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Het grotere comfort dat de Auto Hold-
functie biedt mag nooit aanleiding zijn tot het
nemen van grotere risico's.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
en met ing
eschakelde functie Auto Hold ach-
ter. » 223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 226 of 364

Bedienen
●
De Aut o Ho
ld-functie kan de wagen niet al-
tijd bergop stilhouden of bergaf voldoende
remmen, bijv. bij een glad of bevroren weg-
dek. Let op
Voordat u een wasstraat binnenrijdt, moet u
de Aut o Hol
d-functie altijd uitschakelen, om-
dat het automatisch inschakelen van de elek-
tronische parkeerrem schade kan veroorza-
ken. Snelheidsregelsysteem (SRS)*
W erk in
g Afb. 186
Display in het instrumentenpaneel:
s t
at
usaanduidingen van GRA. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 45
De cruise control (GRA) zorgt ervoor dat tij-
dens het vooruit rijden met snelheden vanaf
ongeveer 20 km/u (15 mijl per uur) de gepro-
grammeerde snelheid constant wordt aange-
houden.
De GRA vermindert de snelheid van de wagen
enkel door niet meer te accelereren, niet door
actieve tussenkomst van de remmen ››› .
C ontr
o
lelampje
Wanneer het controlelampje gaat bran-
den, betekent dit dat het snelheidsregelsys-
teem in werking is.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommige controle- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Weergave op het display van de GRA
Status afb. 186:
GRA tijdelijk uitgeschakeld. De gepro-
grammeerde snelheid wordt in kleine of
donkere cijfers weergegeven.
Systeemfout. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats.
GRA ingeschakeld. Het snelheidsgeheu-
gen is leeg.
A B
C De GRA is actief. De geprogrammeerde
s
nelheid w
or
dt in grote cijfers weergege-
ven. ATTENTIE
Als u met een constante snelheid niet op een
vei lig
e afstand van andere weggebruikers
kunt rijden, kan het gebruik van het snel-
heidsregelsysteem tot ongevallen en ernstig
letsel leiden.
● Gebruik het snelheidsregelsysteem nooit in
druk v
erkeer, als de veiligheidsafstand onvol-
doende is, op steile wegen, op bochtige of
gladde wegen (sneeuw, ijs, regen of stenen),
en op overstroomde wegen.
● Gebruik het SRS ook nooit buiten de ver-
harde w
egen of op onverharde wegen.
● Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan t
ot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer.
● Schakel het snelheidsregelsysteem altijd
na ge
bruik uit om te voorkomen dat de snel-
heid onverwacht geregeld wordt.
● Het is gevaarlijk weer terug te gaan naar de
opge
slagen snelheid wanneer die snelheid te
hoog is voor de omstandigheden van dat mo-
ment (wegdek, verkeer, weersgesteldheid).
● Bij het bergafwaarts rijden kan het snel-
heidsre
gelsysteem de snelheid niet constant
houden. Door het eigen gewicht van de wa-
gen kan de snelheid toenemen. Schakel terug
of rem de wagen met de voetrem af. D
224
Page 227 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. Bediening van het snelheidsregelsys-
teem*
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 45
De waarde in de tabel tussen haakjes (in
mph, mijlen per uur) heeft uitsluitend betrek-
king op instrumentenpaneel met indicatie in
mijl.
Schakelen in GRA-stand
De GRA vertraagt direct zodra het koppelings-
pedaal wordt ingetrapt en grijpt na het scha-
kelen weer automatisch in.
Hellingen afdalen met de SRS
Als het SRS de snelheid van de wagen bij het
omlaag rijden van een helling niet constant
kan houden, rem de wagen dan met het rem-
pedaal af en schakel indien nodig terug.
Automatisch uitschakelen
Het snelheidsregelsysteem SRS wordt auto-
matisch uitgeschakeld of tijdelijk onderbro-
ken: ●
Al s
het systeem een storing detecteert die
de werking van het GRA beïnvloeden kan.
● Als gedurende bepaalde tijd het gaspedaal
ingetr
apt blijft, waarbij wordt gereden op een
snelheid hoger dan ingesteld.
● Als de dynamische regelsystemen (bijv.
ASR of ESC) in
grijpen.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
Snelheidsbegrenzer Aanwijz
ingen op het scherm en waar-
schuwings- en controlelampje Afb. 187
Op het display van het instrumen-
t enp aneel: aan
wijzingen van de staat van de
snelheidsbegrenzer. De snelheidsbegrenzer helpt om een indivi-
dueel
gepr
ogrammeerde snelheid niet te overschrijden vanaf ongeveer 30 km/u (19
mpu) op een traj
ect vooruit ››› Aanwijzingen van de snelheidsbegrenzer op
het
s
c
herm
Status ››› afb. 187:
De snelheidsbegrenzer is actief. De laatst
geprogrammeerde snelheid wordt ge-
toond in grote cijfers.
De snelheidsbegrenzer is niet actief. De
laatst geprogrammeerde snelheid wordt
getoond in kleine of donkere cijfers.
De snelheidsbegrenzer is uitgeschakeld.
Het totale aantal kilometer wordt ge-
toond.
Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat groen branden
De snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en actief.
Knippert groen
De programmeerde snelheid van de snelheidsbegrenzer
werd overschreden.
Gaat branden
De automatische afstandsregeling (ACC) en snelheids-
begrenzer zijn actief.»A
B
C
225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 228 of 364

Bedienen
Na het inschakelen van het contact gaan ter
c ontr
o
le kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Schakel de snelheidsbegrenzer na gebruik al-
tijd uit om t e
vermijden dat de snelheid onge-
wenst wordt geregeld.
● De snelheidsbegrenzer ontheft de bestuur-
der niet v
an zijn verantwoordelijkheid om
met een geschikte snelheid te rijden. Rijd
nooit onnodig met een hoge snelheid.
● Het gebruik van de snelheidsbegrenzer bij
ongun
stige weersomstandigheden is gevaar- lijk en kan ernstige ongevallen veroorzaken,
bij
v
. door aquaplaning, sneeuw, ijs, bladres-
ten enz. Gebruik de snelheidsbegrenzer al-
leen wanneer de toestand van het wegdek en
de weersgesteldheid dit toelaten.
● Wanneer u bergaf rijdt, kan de snelheidsbe-
grenz
er de snelheid van de auto niet beper-
ken. Door het eigen gewicht van de auto
wordt de snelheid mogelijk hoger. Schakel in
dat geval terug of rem de wagen met de voet-
rem af. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. Let op
● Er z ijn
verschillende versies van het instru-
mentenpaneel, daarom kunnen ook de aan-
wijzingen op het scherm variëren.
● Indien bij het uitschakelen van het contact
het snelheid
sregelsysteem (GRA), de auto-
matische afstandsregeling (ACC) of snel-
heidsbegrenzer was ingeschakeld, zullen het
snelheidsregelsysteem of de automatische
afstandsregeling automatisch worden inge-
schakeld wanneer het contact weer wordt
aangezet. Er zal echter geen enkele snelheid
opgeslagen zijn. De laatst geprogrammeerde
snelheid van de snelheidsbegrenzer blijft op-
geslagen. Snelheidsbegrenzer bedienen
Afb. 188
Links van de stuurkolom: schakelaar
en toetsen om de s nelheid
sbegrenzer te be-
dienen. Afb. 189
Links van de stuurkolom: derde hen-
del om de s nelheid
sbegrenzer te bedienen.226
Page 229 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurderFunctieStand van de knipperlichthendel
››› afb. 188 of de derde hendel
››› afb. 189Effect
Snelheidsbegrenzer inschakelenZet de schakelaar 1 van de knipperlichthendel in stand en druk op de
toets 2 of breng de derde hendel naar voren en druk op de toets 2.
Het systeem wordt ingeschakeld. De laatst geprogrammeer-
de snelheid van de snelheidsbegrenzer is opgeslagen. Er
vindt nog geen regeling plaats.
Wisselen tussen de snelheidsbegrenzer
en het snelheidsregelsysteem (GRA) of de
automatische afstandsregeling (ACC)
(met ingeschakelde snelheidsbegrenzer)Druk op de toets 2 van de knipperlichthendel of de toets 2 van de derde
hendel.Er wordt gewisseld tussen de snelheidsbegrenzer en het
GRA of de automatische afstandsregeling (ACC).
Snelheidsbegrenzer activerenDruk op de toets 3 van de knipperlichthendel of de toets 1 van de
derde hendel.De huidige snelheid wordt opgeslagen als maximumsnel-
heid en de begrenzer wordt geactiveerd.
De beperking van de snelheidsbegrenzer
tijdelijk uitschakelenZet de schakelaar 1 van de knipperlichthendel in stand of zet de
derde hendel in stand .De regeling wordt tijdelijk uitgeschakeld. De snelheid blijft
geprogrammeerd.
De beperking van de snelheidsbegrenzer
tijdelijk uitschakelen door het gaspedaal
volledig in te trappen (kick-down)Trap het gaspedaal helemaal in tot voorbij het weerstandspunt (bijv. om in
te halen). Wanneer de geprogrammeerde snelheid wordt overschreden,
wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld.De regeling wordt tijdelijk uitgeschakeld. De snelheid blijft
geprogrammeerd. De regeling wordt weer automatisch geac-
tiveerd zodra u rijdt met een lagere snelheid dan gepro-
grammeerd.
De regeling van de snelheidsbegrenzer
opnieuw activerenDruk op de toets 3 van de knipperlichthendel of zet de derde hendel in
de stand .
Zodra u rijdt met een lagere snelheid dan de geprogram-
meerde maximumsnelheid, wordt de snelheid beperkt tot de
geprogrammeerde waarde.
De geprogrammeerde snelheid van de be-
grenzer verhogen
Druk kort op de toets 3 van de knipperlichthendel aan het deel of
zet de derde hendel in de stand om de snelheid te verhogen in klei-
ne stappen van 1 km/u (1 mph) en te programmeren.
De snelheid wordt beperkt tot de geprogrammeerde waardeDruk op van de derde hendel om de snelheid te verhogen in stappen
van 10 km/u (5 mpu) en te programmeren.
Houd de toets 3 van de knipperlichthendel ingedrukt aan het deel of houd ingedrukt om de snelheid ononderbroken te verhogen in
stappen van 10 km/u (5 mpu) en te programmeren.» 227
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 230 of 364

BedienenFunctieStand van de knipperlichthendel
››› afb. 188 of de derde hendel
››› afb. 189Effect
De geprogrammeerde snelheid van de be-
grenzer verlagen
Druk kort op de toets 3 van de knipperlichthendel aan het deel of
druk op 1 in de derde hendel om de snelheid te verlagen in kleine
stappen van 1 km/u (1 mph) en te programmeren.
De snelheid wordt beperkt tot de geprogrammeerde waardeDruk op van de derde hendel om de snelheid te verlagen in stappen
van 10 km/u (5 mpu) en te programmeren.
Houd de toets 3 van de knipperlichthendel ingedrukt of houd ingedrukt om onafgebroken te verlagen in stappen van 10 km/u (5 mph)
en te programmeren
Snelheidsbegrenzer uitschakelenSchuif de schakelaar 1 van de knipperlichthendel naar de stand of zet
de derde hendel in stand .Het systeem wordt uitgeschakeld De waarden in de tabel tussen haakjes, in
mp
u, w
or
den enkel getoond in het instru-
mentenpaneel met aanwijzingen in mijl.
Hellingen afdalen met de snelheidsbegren-
zer
Indien de geprogrammeerde snelheid van de
snelheidsbegrenzer wordt overschreden bij
het bergaf rijden, gaat kort erna het waar-
schuwings- en controlelampje ››› pag. 225
knipperen en klinkt mogelijk een waarschu-
wingssignaal. Rem in dat geval de auto met
de voetrem af en schakel eventueel terug.
Tijdelijk uitschakelen
Indien u de snelheidsbegrenzer tijdelijk
wenst uit te schakelen, bijv. om in te halen,
zet u de schakelaar ››› afb. 188 1 van de
knip perlic
hthendel
in de stand , zet u de derde hendel in de weerstand of
drukt
u op de toets 2 van eender welke hen-
del .
Na het inh
alen kan de snelheidsbegrenzer
geactiveerd worden met de eerder gepro-
grammeerde snelheid door te drukken op de
toets 3 van de knipperlichthendel aan het
deel
of door de derde hendel in de
weerstand te zetten.
Tijdelijk uitschakelen door het gaspedaal
volledig in te trappen (kick-down)
Indien de bestuurder het pedaal helemaal in-
trapt (kick-down) en de geprogrammeerde
snelheid op zijn wens wordt overschreden,
wordt de regeling tijdelijk uitgeschakeld.
Om het uitschakelen te bevestigen, klinkt
eenmaal een geluidssignaal. Zolang de rege- ling is uitgeschakeld, knippert het waarschu-
wing
s- en controlelampje .
Wanneer het gaspedaal niet langer volledig
wordt ingetrapt en de snelheid daalt tot on-
der de geprogrammeerde waarde, wordt de
regeling weer geactiveerd. Het controlelamp-
je gaat branden en blijft ingeschakeld.
Automatisch uitschakelen
De regeling van de snelheidsbegrenzer wordt
automatisch uitgeschakeld:
● Als het systeem een storing detecteert die
de werkin
g van de begrenzer negatief kan
beïnvloeden.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
228
Page 231 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
VOORZICHTIG
Bij automatische uitschakeling wegens sto-
ring en
van het systeem wordt de snelheids-
begrenzer om veiligheidsredenen enkel volle-
dig uitgeschakeld wanneer de bestuurder op
een bepaald moment het gaspedaal niet lan-
ger intrapt of het systeem bewust uitzet. Noodremhulpsysteem (Front
Ass
i
st)*
Inleiding tot thema Afb. 190
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel:
voorwaarschuwingsaanwijzingen. Het doel van het noodremhulpsysteem is om
fr
ont
al
e botsingen tegen bepaalde voorwer-
pen die in het traject van de auto liggen te
vermijden, of de gevolgen ervan te minimali-
seren. Binnen de beperkingen met betrekking tot de
omgev
ing en het systeem zelf, werkt de func-
tie trapsgewijs afhankelijk van hoe kritiek de
situatie is. Het waarschuwt eerst de bestuur-
der; indien die niet of te weinig reageert,
wordt een zelfstandige noodremming uitge-
voerd.
De functie is ontworpen om botsingen te ver-
mijden tegen voertuigen die geparkeerd zijn
of in dezelfde rijstrook en in dezelfde richting
rijden, alsook voetgangers die het traject van
de wagen dwars kruisen. Ze kan niet worden
geactiveerd in andere gevaarlijke situaties.
De Front Assist-functie is actief binnen een
interval van snelheden tussen 4 km/u (2,5
mpu) en 250 km/u (156 mpu). Naargelang
de snelheid, de verkeerssituatie en het ge-
drag van de bestuurder worden sommige van
de hierna beschreven subfuncties weggela-
ten om de algemene werking van het sys-
teem te optimaliseren.
Front Assist is een rijhulpsysteem dat in
geen geval de aandacht van de bestuurder
kan vervangen.
Waarschuwing van de veiligheidsafstand
Indien het systeem vaststelt dat er een ge-
vaarlijke situatie is omdat de bestuurder te
dicht bij de voorligger rijdt, wordt hij gewaar-
schuwd met een aanwijzing op het scherm
van het instrumentenpaneel .Het moment van de waarschuwing hangt af
van het g
edrag van de bestuurder en de ver-
keerssituatie.
Voorwaarschuwing (voorafgaande waarschu-
wing)
Indien het systeem een mogelijke botsing
met een voorligger vaststelt, kan de bestuur-
der worden gewaarschuwd met een geluids-
signaal en een aanwijzing op het scherm van
het instrumentenpaneel ››› afb. 190.
Het ogenblik van de waarschuwing verschilt
afhankelijk van de verkeerstoestand en het
gedrag van de bestuurder. Tegelijkertijd
wordt de wagen voorbereid voor het mogelijk
noodremmen ››› .
Kriti s
c
he waarschuwing
Indien de bestuurder niet reageert op de
voorwaarschuwing (voorafgaande waarschu-
wing), kan het systeem actief ingrijpen op
het remsysteem en kort remmen om de be-
stuurder te waarschuwen voor het dreigende
botsingsgevaar.
Automatisch remmen
Indien de bestuurder ook niet reageert op die
kritische waarschuwing, kan het systeem een
zelfstandige noodremming inleiden door de
intensiteit van het remmen geleidelijk te ver-
hogen naargelang hoe kritiek de situatie is. »
229
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 232 of 364

Bedienen
Noodremmen ter ondersteuning van de be-
s t
uur
der
Het systeem kan vaststellen dat bij een drei-
gende botsing de bestuurder het rempedaal
niet voldoende intrapt om de botsing te ver-
mijden. In dat geval wordt de intensiteit van
het remmen automatisch verhoogd.
Door bepaalde omstandigheden van het rij-
den en beperkingen van de werking kan het
systeem de botsing in sommige gevallen niet
vermijden; het kan echter wel de gevolgen er-
van aanzienlijk beperken door de snelheid
en botsingsenergie te verlagen. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. ATTENTIE
Het Front Assist-systeem kan de grenzen van
de nat uurk
undige wetten niet overschrijden;
het kan de bestuurder ook niet vervangen
voor wat de controle over de auto en reactie
op een mogelijke noodsituatie betreft. ATTENTIE
Besteed bij een noodwaarschuwing van Front
Ass i
st meteen aandacht aan de situatie en
probeer de botsing te vermijden door te rem-
men of het obstakel te omzeilen. ●
Als
de Front Assist niet werkt zoals be-
schreven in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De Front Assist kan zelf geen ongevallen en
ernstig
e letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de Front Assist
uitzonderlijk w
aarschuwen en ingrijpen op de
remmen zonder dat dit nodig is, zoals bij-
voorbeeld in het geval van vluchtheuvels.
● Als de werking van de Front Assist ver-
stoor
d is, bijvoorbeeld door vuil of de ontre-
geling van de radarsensor, kan het systeem
onnodige waarschuwingen zenden en ontoe-
passelijk ingrijpen op de remmen.
● Front Assist reageert niet bij dieren, noch
bij krui
sende wagens of bij een tegemoetko-
mende wagen op dezelfde rijstrook.
● Front Assist reageert ook niet bij voetgan-
gers
die dezelfde richting uitgaan of uit te-
gengestelde richting naderen op dezelfde
rijstrook.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de contro
le van de wagen over te nemen.
● Wanneer de Front Assist remt, is het rempe-
daal
"zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front As
sist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal in te trappen, of door te draaien aan het
st
uur
wiel. Let op
● Bij in ge
schakelde Front Assist, kunnen de
aanwijzingen van het display van het instru-
mentenpaneel van andere functies verborgen
zijn, bijvoorbeeld een binnenkomende op-
roep.
● Wanneer de Front Assist remt, is het rempe-
daal
"zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de Front As
sist kunnen worden onderbroken
door het koppelingspedaal of het gaspedaal
in te trappen, of door te draaien aan het
stuurwiel.
● Front Assist kan de auto doen vertragen tot
zelfs
volledige stilstand. Het remsysteem
doet de wagen echter niet permanent stil-
staan. Trap het rempedaal in!
● Als de Front Assist niet werkt zoals be-
schr
even in dit hoofdstuk (bv. indien het sys-
teem verschillende keren onnodig ingrijpt),
schakel het dan uit. Laat het systeem door
een gespecialiseerde werkplaats controleren.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen. 230