Page 233 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Radarsensor Afb. 191
Aan de voorzijde achter het SEAT-
emb l
eem: r
adarsensor. Aan de voorzijde zit achter het SEAT-em-
b l
eem een r
adarsensor gemonteerd om de
verkeerssituatie te herkennen ››› afb. 191.
Het zicht van de radarsensor kan belemmerd worden door vuil, zoals modder of sneeuw, of
door invloeden van buitenaf zoals regen of
nevel. In dit geval werkt Front Assist niet. De
informatietekst op het display in het instru-
mentenpaneel luidt: Front Assist: Sen-
sor zonder zicht! Indien nodig de ra-
darsensor reinigen ››› .
W anneer de r
a
darsensor opnieuw correct
werkt, is de Front Assist automatisch op-
nieuw beschikbaar. De foutmelding verdwijnt
van het display van het instrumentenpaneel.
De werking van de Front Assist kan beïnvloed
worden in geval van sterke weerkaatsing van
het signaal van de radar. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in een gesloten parkeerruimte
of we
gens metalen voorwerpen (bv. rails op
de rijbaan of platen gebruikt bij werkzaamhe-
den).
De zone voor en rond de radarsensor mag
niet bedekt worden met stickers, bijkomende
koplampen e.d., want dat kan de werking van
de Front Assist beïnvloeden.
Bij een verkeerde reparatie van de voorkant
van de auto of structurele wijzigingen, bij-
voorbeeld indien de ophanging wordt ver-
laagd, kan de werking van Front Assist wor-
den beïnvloed. Om die reden beveelt SEAT
aan om naar een SEAT-dealer te gaan. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
bes c
hadigd is, schakel dan de Front Assist
uit. Op die wijze worden mogelijk gevaarlijke
situaties door een verkeerde werking van het
systeem vermeden. Laat hem in dat geval af-
stellen.
● De sensor kan bij een schok ontregeld wor-
den, bijv
oorbeeld bij het parkeren. Dit kan de
doeltreffendheid van het systeem beïnvloe-
den of de uitschakeling tot gevolg hebben.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan.
● Verwijder sneeuw met een borstel en ijs bij
voorkeur met
een ontdooispray zonder oplos-
middelen. Bediening van het noodremhulpsys-
t
eem (Fr
ont
Assist) Afb. 192
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic
atie van Front Assist uitge-
schakeld. Front Assist is altijd actief bij het inschakelen
v
an het
c
ontact.
Wanneer de Front Assist uitgeschakeld is,
zijn ook de functie van voorwaarschuwing
(voorafgaande waarschuwing) en de waar-
schuwing van de afstand uitgeschakeld.
SEAT raadt aan de Front Assist altijd geacti-
veerd te laten. Uitzonderingen ››› pag. 232,
Front Assist tijdelijk uitschakelen in de vol-
gende situaties. »
231
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 234 of 364

Bedienen
Front Assist in- en uitschakelen
M et
in
geschakeld contact kan de Front Assist
als volgt worden in- en uitgeschakeld:
● Selecteer de juiste optie in het menu via de
toets
van de hulpsystemen voor de bestuur-
der ›››
pag. 37.
● OF: activeer of deactiveer het systeem in
het E
asy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ››
p
ag. 34.
W
anneer Front Assist uitgeschakeld is, zal
het instrumentenpaneel hierover informeren
met de volgende indicator ››› afb. 192.
De voorwaarschuwing in- of uitschakelen
De voorwaarschuwing (voorafgaande waar-
schuwing) kan worden in- of uitgeschakeld in
het Easy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag. 34.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de voorwaarschuwing altijd
ingeschakeld te houden.
Naargelang het infotainmentsysteem gemon-
teerd in de wagen kan de voorwaarschu-
wingsfunctie als volgt worden aangepast:
● Vroegtijdig
● Middel ●
Laat
● Uit
SEAT bev
eelt aan te rijden met de functie in
stand "Middel".
In- of uitschakelen van de waarschuwing van
de afstand
Als de veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . In
dat geval de veiligheidsafstand verhogen.
De waarschuwing van de afstand kan worden
in- of uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem met de toets en de functieknoppen
S ETUP en
B
e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag.
34.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de waarschuwing van de af-
stand altijd ingeschakeld te houden.
Front Assist tijdelijk uitschakelen in
de vo
lgende situaties In onderstaande omstandigheden wordt het
aanbev
o
l
en Front Assist uit te schakelen van-
wege beperkingen van dit systeem: ●
Wanneer de wag
en weggesleept wordt.
● Wanneer de wagen op een rolllenbak staat.
● Wanneer de radarsensor defect is.
● Wanneer de radarsensor een schok krijgt,
bijv
oorbeeld bij een botsing aan de achter-
kant.
● Wanneer hij verschillende keren onnodig
ingrijpt.
● A
ls de radarsensor tijdelijk afgedekt wordt
met een acc
essoire, zoals bijvoorbeeld een
bijkomende koplamp e.d.
● Wanneer de wagen in een vrachtwagen,
een veerpont
of een trein zal worden gela-
den.
Beperkingen van het systeem Front Assist heeft bepaalde fysieke beperkin-
g
en eig
en aan het
systeem. Zo kunnen bij-
voorbeeld sommige reacties van het systeem
onder bepaalde omstandigheden ongeschikt
zijn vanuit het standpunt van de bestuurder.
Daarom moet de bestuurder altijd aandach-
tig zijn om in te grijpen waar nodig.
Onderstaande omstandigheden kunnen ver-
oorzaken dat Front Assist niet of te laat zou
reageren:
● Tijdens de eerste momenten van het rijden
na in s
chakeling van het contact, door de ini-
tiële zelfkalibratie van het systeem.
232
Page 235 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Bij het nemen
v
an scherpe bochten of com-
plexe trajecten.
● Als het gaspedaal helemaal ingetrapt
wordt
.
● Als de Front Assist uitgeschakeld of defect
is.
● Wanneer het
ASR uitgeschakeld is of het
ESC in de modu
s Sport handmatig ››› pag.
202 geactiveerd is.
● Als de ESC regelt.
● Verschillende lichten van de wagen of van
de elektris
ch vastgekoppelde aanhanger zijn
defect.
● Als de radarsensor vuil of bedekt is.
● Als er zich metalen voorwerpen bevinden
zoal
s bijv. rails op de rijbaan of platen ge-
bruikt bij werkzaamheden.
● Als de wagen achteruit rijdt.
● Als de wagen krachtig versneld wordt.
● Bij sneeuw of hevige regenval.
● Bij smalle voertuigen zoals bijvoorbeeld
motorfietsen.
● Bij
voertuigen die uit de lijn rijden.
● Bij voertuigen die elkaar kruisen.
● Bij voertuigen die naderbij komen in tegen-
ges
telde richting.
● De speciale lading en accessoires van an-
dere v
oertuigen die aan de zijkant, achterzij-
de of bovenzijde uitsteken. Adaptive Cruise Control ACC
(autom
ati
sche afstandsrege-
ling)*
Gerelateerde video Afb. 193
Zelfstandig rij-
den Inleiding tot thema
Afb. 194
Detectiegebied. De automatische afstandsregeling (ACC) i
s
een uit br
eiding van het snelheidsregelsys-
teem van de wagen (GRA) ››› .Met de ACC-functie kan de bestuurder een
k
rui
s
snelheid instellen tussen 30 en 210
km/u (18 en 150 mph) en het niveau van de
gewenste afstand t.o.v. de voorligger selecte-
ren.
De ACC past de kruissnelheid van de wagen
op elk ogenblik aan en houdt een veilig-
heidsafstand afhankelijk van de snelheid
aan.
Wanneer de wagen achter een andere rijdt,
verlaagt de ACC-functie de snelheid totdat
deze gelijk is aan die van de voorliggende
wagen en houdt de ingestelde afstand tus-
sen wagens aan. Wanneer de voorligger ac-
celereert, zorgt de ACC-functie ervoor dat de
wagen ook maximaal tot de ingestelde snel-
heid accelereert.
Als de wagen uitgerust is met automatische
versnellingsbak, kan de ACC deze afremmen
en volledig tot stilstand brengen bij een
voertuig dat tot stilstand gebracht wordt.
Aanbevolen wordt het afstandsniveau te ver-
hogen wanneer het wegdek nat is.
Oproep tot ingreep door bestuurder
Tijdens het rijden kent de ACC een aantal be-
perkingen eigen aan het systeem. Dit bete-
kent dat de bestuurder onder bepaalde om-
standigheden zelf de snelheid en de afstand
tot andere wagens moet regelen. »
233
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 236 of 364

Bedienen
In dit geval zal het display van het instrumen-
t enp
aneel
hem aangeven in te grijpen door
het rempedaal in te trappen en klinkt een
akoestische waarschuwing ››› pag. 235. ATTENTIE
De intelligente techniek van de ACC kan de
door het sy s
teem bepaalde grenzen noch de
natuurkundige grenzen overwinnen. Indien
het systeem nalatig of onbedoeld gebruikt
wordt, kunnen ongevallen en ernstige letsels
veroorzaakt worden. Ondanks het systeem
moet de bestuurder te allen tijde opmerk-
zaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● ACC niet gebruiken bij slecht zicht, op
stei
le hellingen, met veel bochten of op glad-
de wegen zoals bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs,
regen of losse steentjes, noch op overstroom-
de wegen.
● ACC ook nooit dwars door het veld of op on-
verhar
de wegen gebruiken. ACC is enkel be-
stemd voor gebruik op verharde wegen.
● ACC reageert niet bij het naderen van een
vas
te hindernis, zoals bijvoorbeeld het einde
van een file, een wagen met pech of een voer-
tuig dat stilstaat voor een verkeerslicht.
● De ACC reageert enkel bij personen indien
het sys
teem voor detectie van voetgangers
beschikbaar is. Het systeem reageert ook niet
bij dieren of voertuigen die kruisen of in te- gengestelde richting over dezelfde rijstrook
komen.
●
Indien de A C
C de snelheid niet voldoende
vermindert, r
em dan de wagen onmiddellijk
met het rempedaal.
● Bij het rijden met noodreservewiel wordt
het AC
C-systeem mogelijk automatisch uitge-
schakeld tijdens de rit. Schakel het systeem
uit wanneer u begint te rijden.
● Indien de wagen zich onbedoeld blijft ver-
plaat
sen na de oproep tot ingreep door de be-
stuurder, rem dan de wagen met het rempe-
daal.
● Indien op het display van het instrumenten-
paneel e
en oproep tot ingreep van de be-
stuurder weergegeven wordt, regel dan zelf
de afstand.
● De bestuurder moet klaar zijn om zelf op
elk ogenb
lik te versnellen of te remmen. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
defect i
s, schakel dan de ACC uit. Zo vermijdt
u mogelijke schade. Laat hem in dat geval af-
stellen.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan. Let op
● Als
de ACC niet werkt zoals beschreven in
dit hoofdstuk, gebruik het dan niet en ga
naar een gespecialiseerde werkplaats. Om
die reden beveelt SEAT aan om naar een
SEAT-dealer te gaan.
● De maximumsnelheid met ingeschakelde
ACC
bedraagt 210 km/u (150 mph).
● Wanneer de ACC ingeschakeld is, kunnen
vreemde geluiden hoorb
aar zijn tijdens het
automatisch remmen, veroorzaakt door het
remsysteem. 234
Page 237 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Aanwijzingen op het scherm, waar-
s c
hu
wings- en controlelampjes Afb. 195
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: (A) A
CC niet actief (standby). (B)
ACC actief. Statusweergave op het display
W
eer
g
ave op het display ››› afb. 195:
Voorligger gedetecteerd. De ACC is niet
actief en regelt de snelheid niet.
Afstand tot de voorligger. De ACC is niet
actief en regelt de afstand niet.
1 2 Voorligger gedetecteerd. De ACC is actief
en r
e
g
elt de snelheid.
Afstandsniveau 2 ingesteld door de be-
stuurder.
De ACC is actief en regelt de afstand af-
hankelijk van de snelheid.
Waarschuwings- en controlelampjes
››› in Waarschuwings- en controlelampjes
op p ag. 126
.
De snelheidsafname door de ACC om
de afstand tot de voorligger te behou-
den is onvoldoende.
Rem! trap het rempedaal in! Oproep tot ingreep door be-
stuurder.
ACC is momenteel niet beschikbaar.
a)
Met stilstaande wagen de motor uitschakelen en op-
nieuw inschakelen. Het gebied aan het embleem van
SEAT aan de voorzijde nakijken
››› afb. 196 op vuil, ijs of
schok. Is hij nog altijd onbeschikbaar, vraag dan in een
gespecialiseerde werkplaats om het systeem na te kij-
ken.
a) Het symbool heeft een kleur op het instrumentenpaneel met
kleurendisplay.
ACC is actief.
Er wordt geen voorligger gedetecteerd. De geprogram-
meerde afstand blijft constant.3
4
5
Heeft het symbool een witte kleur:
ACC is actief.
Er is een voorligger herkend. ACC regelt de snelheid en
de afstand tot de voorligger.
Heeft het symbool een grijze kleur:
De ACC is niet actief (standby)
Het systeem is ingeschakeld maar regelt niet.
Gaat groen branden
ACC is actief.
Na het inschakelen van het contact gaan ter
c
ontr
o
le kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. Let op
Bij ingeschakelde ACC kunnen de aanwijzin-
gen v
an het display van het instrumentenpa-
neel verborgen zijn door aanwijzingen van
andere functies, bijvoorbeeld een binnenko-
mende oproep. 235
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 238 of 364

Bedienen
Radarsensor Afb. 196
Aan de voorzijde achter het SEAT-
emb l
eem: r
adarsensor. Aan de voorzijde zit achter het SEAT-em-
b l
eem een r
adarsensor gemonteerd om de
verkeerssituatie te herkennen ››› afb. 196.
Het zicht van de radarsensor kan belemmerd worden door vuil, zoals modder of sneeuw, of
door invloeden van buitenaf zoals regen of
nevel. In dit geval werkt de automatische af-
standsregeling (ACC) niet. De informatietekst
op het display in het instrumentenpaneel
luidt: ACC: Sensor zonder zicht! Rei-
nig zo nodig het gebied aan het SEAT-em-
bleem ››› .
W anneer de r
a
darsensor opnieuw correct
werkt, is de ACC automatisch opnieuw be-
schikbaar. Het bericht van het display van het
instrumentenpaneel verdwijnt en de ACC
wordt opnieuw geactiveerd. De werking van de ACC kan negatief beïn-
vloed worden in g
eval van sterke weerkaat-
sing van het signaal van de radar. Dit kan bij-
voorbeeld het geval zijn in een gesloten par-
keerruimte of wegens metalen voorwerpen
(bv. rails op de rijbaan of platen gebruikt bij
werkzaamheden).
De zone voor en rond de radarsensor mag
niet bedekt worden met stickers, bijkomende
koplampen e.d., want dat kan de werking van
de ACC aantasten.
Bij een verkeerde reparatie van de voorkant
van de auto of structurele wijzigingen, bij-
voorbeeld indien de ophanging wordt ver-
laagd, kan de werking van de ACC worden
beïnvloed. Om die reden beveelt SEAT aan
om naar een officiële SEAT-dealer te gaan. VOORZICHTIG
Indien u de indruk heeft dat de radarsensor
bes c
hadigd is, schakel dan de ACC uit. Zo ver-
mijdt u mogelijke schade. Laat hem in dat ge-
val afstellen.
● De sensor kan bij een schok ontregeld wor-
den, bijv
oorbeeld bij het parkeren. Dit kan de
doeltreffendheid van het systeem beïnvloe-
den of de uitschakeling tot gevolg hebben.
● Het repareren van de radarsensor vergt bij-
zondere k
ennis en gereedschap. Om die re-
den beveelt SEAT aan om naar een SEAT-dea-
ler te gaan. ●
Ver w
ijder sneeuw met een borstel en ijs bij
voorkeur met een ontdooispray zonder oplos-
middelen. 236
Page 239 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Bediening van Adaptive Cruise Control
A C
C
(automatische afstandsregeling) Afb. 197
Links van de stuurkolom: derde hen-
del om de aut
om
atische afstandsregeling te
bedienen. Afb. 198
Links van de stuurkolom: derde hen-
del om de aut
om
atische afstandsregeling te
bedienen. Wanneer de automatische afstandsregeling
(A
C
C) in
geschakeld is, brandt op het instru-
mentenpaneel het groene controlelampje en wordt op het display de geprogrammeer-
de snelheid en de toe
stand van de ACC
››› afb. 195 getoond.
Welke instellingen kunnen in de ACC worden
ingevoerd? ● Snelheid instellen ›››
pag. 237.
● Afstandsniveau instellen ›››
pag. 237.
● ACC inschakelen en activeren ›››
pag. 237.
● ACC uitschakelen en deactiveren ›››
pag.
238.
● Standaardafstandsniveau aan het begin
van de rit in
stellen ››› pag. 238.
● Rijprofiel instellen ›››
pag. 238.
● Omstandigheden waarin de ACC niet rea-
geert
››› pag. 238.
Snelheid opslaan
Verplaats om de snelheid in te stellen de der-
de hendel die in stand 1 staat omhoog of
om l
aag t
ot in het display van het instrumen-
tenpaneel de gewenste snelheid wordt aan-
gegeven. Het instellen van de snelheid ge-
beurt in stappen van 10 km/u (6 mph).
Tijdens het rijden kunt u, als u wilt, de huidi-
ge snelheid als kruissnelheid van de wagen
instellen en de ACC activeren. Druk hiertoe
op de toets ›››
afb. 198. Als u de snelheid
in stappen van 1 km/u (0,6 mph) wilt verho-
gen of verlagen, verplaats dan de hendel naar stand
2
› ››
afb
. 197 of druk op de toets
.
De ingestelde snelheid kan al naargelang
worden gewijzigd bij stilstaande wagen of
onder het rijden. Elke wijziging in de gepro-
grammeerde snelheid wordt weergegeven
linksonder in het scherm van het instrumen-
tenpaneel ››› afb. 195.
Afstandsniveau instellen
Druk om het afstandsniveau hoger of lager in
te stellen de tuimeltoets naar rechts/links
››› afb. 198 A .
Op het s
c
herm van het instrumentenpaneel
wordt het afstandsniveau tussen beide wa-
gens geselecteerd. U kunt uit 5 afstandsni-
veaus kiezen. De ingestelde snelheid kan al
naargelang worden gewijzigd bij stilstaande
wagen of onder het rijden ››› .
A C
C
inschakelen en activeren
Om de ACC in te schakelen en te activeren
dient rekening te worden gehouden met de
stand van de keuzehendel, de snelheid van
de wagen en de stand van de derde hendel
van de ACC.
● Bij een handgeschakelde versnellingsbak
moet de v
ersnellingshendel in een willekeuri-
ge versnelling staan behalve in de eerste ver-
snelling en moet de snelheid hoger zijn dan »
237
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 240 of 364

Bedienen
30 km/u. Bij een automatische versnellings-
b ak
moet
de keuzehendel in stand D of S
staan.
● Om de ACC te activeren, drukt u met de der-
de hendel in st
and 1 op de toets
of
z et u
de derde hendel van de ACC in stand 2›››
afb . 197. Op dat moment verandert de af-
beel din
g van de ACC in het scherm van het
instrumentenpaneel in de modus Actief
››› afb. 195.
Met geactiveerde ACC-functie rijdt de wagen
met een snelheid en ingestelde afstand t.o.v.
de voorligger. Zowel de snelheid als de af-
stand kunnen op ieder moment worden ge-
wijzigd.
ACC uitschakelen en deactiveren
Zet om de ACC uit te schakelen de hendel in
stand 0
› ›
› afb
. 197 (vergrendeld). Op dat
moment verschijnt de tekst ACC gedeacti-
veerd en is de functie volledig gedeacti-
veerd.
Als u de ACC niet wilt uitschakelen maar hem
tijdelijk in de niet-actieve modus (standby)
wilt overzetten, zet de derde hendel dan in
stand 3
› ›
› afb
. 197 of trap op het rempe-
daal.
Wanneer de wagen stil staat en het bestuur-
dersportier wordt geopend, gaat de functie
ook over in de niet-actieve modus (standby). Standaardafstandsniveau aan het begin van
de rit ins
tellen
Bij nat wegdek altijd een grotere afstand tot
de voorgaande wagen kiezen dan bij droog
wegdek.
Onderstaande afstanden kunnen vooraf wor-
den ingesteld:
● Heel kort
● Kort
● Media
● Middellang
● Heel lang
In het Ea
sy Connect-systeem kan het af-
standsniveau aangepast worden dat moet
zijn ingesteld bij het inschakelen van de af-
standsregeling (ACC) met toets en de
f u
nctieknop
pen SETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag. 34.
Rijprofiel instellen
Bij wagens met SEAT Drive Profile kan het ge-
kozen rijprofiel het acceleratie- en remgedrag
van de ACC beïnvloeden ››› pag. 255.
Bij wagens zonder SEAT Drive Profile kan het
gedrag van de ACC worden beïnvloed door
het selecteren van een van de onderstaande
rijprofielen in het Easy Connect-systeem:
● Normal
● Sport ●
Eco
● C
omfort
In dit gev
al krijgt men toegang tot de instel-
lingen van de ACC middels de toets en de
f u
nctieknop
pen SETUP >
Onder s
t
euning van de bestuurder >
A
C
C ›››
p
ag. 34.
Onder s
taande voorwaarden kunnen tot ge-
volg hebben dat de ACC niet reageert:
● Ingetrapt gaspedaal.
● Geen versnelling ingeschakeld.
● Als de ESC regelt.
● De bestuurder heeft de veiligheidsgordel
niet omg
egespt.
● Verschillende lichten van de wagen of van
de elektris
ch vastgekoppelde aanhanger zijn
defect.
● Als de wagen achteruit rijdt.
● Men rijdt harder dan 210 km/u (150 mph).
Aanwijz
ingen voor de bestuurder
ACC niet beschikbaar
Het systeem kan de veilige herkenning van
wagens niet meer garanderen, daarom wordt
het uitgeschakeld. De sensor is ontregeld of
beschadigd. Rijd naar een gespecialiseerde
werkplaats om de storing te laten repareren.
238