Page 201 of 364

Rijden
●
Nooit k inder
en zonder toezicht in de wagen
achterlaten. Deze zouden bijvoorbeeld de
elektronische parkeerrem kunnen loszetten
en/of de versnellingshendel/keuzehendel be-
wegen en zo de wagen ongecontroleerd in be-
weging zetten.
● Afhankelijk van het jaargetijde kunnen in
een gepark
eerde wagen levensgevaarlijke
temperaturen bereikt worden. Informatie over de remmen
Nieuwe remblokken
Nieu
w
e r
emblokken beschikken tijdens de
eerste 400 km nog niet over hun maximale
remcapaciteit. Ze moeten eerst "ingereden"
worden. De iets lagere remkracht kunt u com-
penseren door het rempedaal steviger in te
drukken. Vermijd overbelasting van de rem-
men tijdens het inrijden.
Slijtage
De slijtage van de remblokken is in hoge ma-
te afhankelijk van de gebruiksomstandighe-
den en de rijstijl. Deze ontstaat in het bijzon-
der in stadsverkeer en bij het rijden van korte
afstanden of bij een sportieve rijstijl.
Afhankelijk van de snelheid, de kracht waar-
mee wordt geremd en de omgevingscondi-
ties (bijv. temperatuur en luchtvochtigheid)
kunnen remgeluiden hoorbaar zijn. Vocht of strooizout
Onder bepaalde oms
tandigheden (zoals het
waden door ondergelopen straatdelen, bij
hevige regenval of na het wassen van de wa-
gen) kan de remwerking minder zijn doordat
de remschijven en remblokken nat zijn of be-
vroren zijn in de winter. De remmen moeten
eerst worden "drooggeremd".
Bij hoge snelheid en met de ruitenwissers in-
geschakeld worden de remblokken kort in
contact gebracht met de remschijven. Dit
wordt, onmerkbaar voor de bestuurder, op re-
gelmatige afstanden herhaald om de reactie
van de remmen te verbeteren bij vochtige
omstandigheden.
Ook als u op met zout bestrooide straten
rijdt, kan de volledige remwerking vertraagd
in werking treden indien u vrij lange tijd niet
hebt geremd. De zoutlaag op de remschijven
en remblokken moet bij het remmen eerst
worden afgeslepen.
Corrosie
Corrosie op de remschijven en verontreini-
ging van de remblokken worden bevorderd
als de wagen lang stilstaat, weinig kilome-
ters rijdt en als er weinig prestaties van de
wagen worden gevraagd.
Bij een gering gebruik van het remsysteem
én bij roestaanslag wordt geadviseerd om bij
een hogere snelheid verschillende keren ste- vig te remmen, opdat de remschijven en rem-
blokken w
orden gereinigd ››› .
St orin
g r
emsysteem
Als u merkt dat de slag van het rempedaal
plotseling is toegenomen, is het mogelijk dat
een van beide remcircuits is uitgevallen. Di-
rect naar de dichtstbijzijnde gespecialiseerde
werkplaats rijden om de storing te laten ver-
helpen. Op weg daarheen met lage snelheid
rijden en rekening houden met langere rem-
wegen en hogere pedaalkrachten.
Laag remvloeistofpeil
Bij een te laag remvloeistofpeil kunnen er
storingen in het remsysteem voorkomen. Het
remvloeistofpeil wordt elektronisch gecontro-
leerd.
Rembekrachtiger
De rembekrachtiger versterkt de druk die u
met het rempedaal bewerkstelligt. Deze
werkt alleen bij draaiende motor. ATTENTIE
● All
een remmen met het doel het remsys-
teem te reinigen, als de wegomstandigheden
dit toelaten. Breng andere weggebruikers
niet in gevaar - gevaar voor het veroorzaken
van een ongeval. » 199
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 202 of 364

Bedienen
●
Vermijd d at
de wagen in de vrijstand met
stilgezette motor beweegt. Anders bestaat er
gevaar voor ongelukken.
● Bij te oude remvloeistof kan een grote be-
las
ting van de remmen luchtbelvorming in
het remsysteem tot gevolg hebben. Hierdoor
werken de remmen minder goed. VOORZICHTIG
● Nooit de rem l
aten "aanlopen" door het pe-
daal licht in te drukken als u niet werkelijk
hoeft te remmen. Dit leidt tot oververhitting
van de remmen en daarmee tot een langere
remweg en grotere slijtage.
● Voordat u een langer traject met sterke af-
dalin
gen gaat rijden, de snelheid verlagen en
in een lagere versnelling schakelen. Op deze
wijze maakt u gebruikt van de remmende
werking van de motor en belast u de remmen
minder. Moet u toch bijremmen, dit dan niet
voortdurend doen maar met intervallen. Let op
● Werkt de r
embekrachtiger niet, omdat bijv.
de wagen moet worden gesleept of omdat er
schade aan de rembekrachtiger is ontstaan,
dan moet het rempedaal met meer kracht
worden ingetrapt dan normaal.
● Als u naderhand een frontspoiler of grote
wieldop
pen of iets dergelijks wilt laten inbou-
wen, moet u nagaan of de luchttoevoer bij de
voorwielen niet wordt verminderd, anders zou
het remsysteem te heet kunnen worden. Remhulpsystemen
Elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
De E
SC
draagt in hoge mate bij aan de veilig-
heid. Dit systeem reduceert het slipgevaar en
verbetert de rijstabiliteit van de wagen. Rijdy-
namische grensgevallen, zoals oversturen en
ondersturen van de wagen of doordraaien
van de aangedreven wielen, worden door de
ESC herkend. Door gerichte remingrepen en
een reductie van het motorkoppel wordt de
wagen gestabiliseerd. Zodra de ESC regelend
ingrijpt, knippert het controlelampje in het
instrumentenpaneel.
In de ESC zijn het antiblokkeersysteem (ABS),
de remassistent (HBA), de antislipregeling
(ASR), de elektronische differentieelvergren-
deling (EDS), het elektronisch beheer van het
aandrijfkoppel (XDS) en de rijstabilisatie van
de wagen met aanhangwagen* verenigd. De
ESC draagt bovendien bij aan de stabiliteit
van de wagen door het draaikoppel te wijzi-
gen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren,
wanneer wordt geremd tot kort voor stilstand
van de wagen. Daardoor blijft de wagen ook
bij een noodstop bestuurbaar. Het rempe-
daal zonder onderbreking intrappen - niet
pompen! Dat er wordt geregeld merkt men
aan het pulseren van het rempedaal. Remkrachtassistent (HBA)
De r
emk
rachtassistent kan de remweg verkor-
ten. De remkracht wordt verhoogd, als de be-
stuurder in noodsituaties het rempedaal snel
intrapt. Daarbij moet het rempedaal zo lang
ingetrapt worden, tot het gevaar geweken is.
Aandrijfslipregeling (ASR)
De aandrijfslipregeling vermindert de aan-
drijfkracht van de motor bij doordraaiende
wielen en past de kracht aan de rijbaanom-
standigheden aan. Daardoor wordt het weg-
rijden, accelereren en bergopwaarts rijden
vergemakkelijkt.
Elektronisch sperdifferentieel (EDS)
Het EDS remt een doorslippend wiel af en
brengt de aandrijfkracht over op het andere
aangedreven wiel. Deze functie is beschik-
baar tot een snelheid van ongeveer 100
km/u (62 mpu).
Opdat de schijfrem van het afgeremde wiel
niet te warm wordt, wordt het EDS bij buiten-
gewoon sterke belasting automatisch uitge-
schakeld. De wagen blijft functioneren. Zodra
de rem is afgekoeld, wordt het EDS automa-
tisch weer ingeschakeld.
200
Page 203 of 364

Rijden
Rijstabilisatie van de wagen met aanhang-
w ag
en*
A
ls u een wagen bestuurt met aanhanger,
geldt het volgende: het samenstel wa-
gen/aanhanger heeft de neiging om te slin-
geren. Zodra de aanhanger de slingering
overdraagt naar de wagen en deze wordt ge-
detecteerd door de ESC, reageert deze auto-
matisch en remt het trekkend voertuig af tot
de slingering weer binnen de systeemlimiet
valt en stabiliseert zo het geheel. De stabili-
satie van het samenstel wagen/aanhanger is
niet beschikbaar in alle landen.
Elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
(XDS)
Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
rentieelmechanisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun-
nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een
algemeen verlies van het wegvastheid aan
de zijkant in de vooras, die zich uit in onder-
stuur of "verlenging" van de baan. Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen
van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn of de
ESC in Sport-modus staat of uitgeschakeld is.
Rem voor meervoudige aanrijdingen
De rem voor meervoudige aanrijdingen helpt
de bestuurder in geval van een ongeluk door
in te grijpen op de remming en zo het risico
op doorslippen tijdens het ongeluk en daar-
mee verdere aanrijdingen te voorkomen.
De rem voor meervoudige aanrijdingen (mul-
ti-collision) grijpt in bij een frontale botsing,
zijdelingse botsing en botsing van achteren,
zodra de airbagregeleenheid constateert dat
activering noodzakelijk is, mits de aanrijding
bij een snelheid hoger dan 10 km/u (6 mpu)
gebeurt. De ESC remt de wagen automatisch
wanneer de ESC, de hydraulische reminstal-
latie en de elektrische installatie niet bescha-
digd zijn.
Tijdens het ongeluk zijn de volgende acties
bepalend voor automatische remming: ●
Wanneer de bes tuurder het gaspedaal in-
trapt, vindt geen automatische remming
plaats.
● Zodra de remdruk veroorzaakt door het
rempedaal
hoger is dan de remdruk in het
systeem, zal de wagen handmatig remmen.
● Als zich een storing voordoet in de ESC is
de rem v
oor meervoudige aanrijdingen niet
beschikbaar. ATTENTIE
● De sy s
temen ESC, ABS, ASR, EDS of elek-
tronisch beheer van het aandrijfkoppel kun-
nen de grenzen van de natuurkundige wetten
niet overschrijden. Dit geldt in het bijzonder
bij glad of nat wegdek. Als de systemen in
het regelbereik komen, dient de snelheid di-
rect aan de weg- en verkeersomstandigheden
te worden aangepast. De toename van veilig-
heidssystemen mag er niet toe leiden dat de
bestuurder meer risico's gaat nemen. Anders
bestaat er gevaar voor ongelukken.
● Let op dat het gevaar voor ongelukken gro-
ter wor
dt als u snel rijdt, in het bijzonder in
bochten en bij een gladde of natte rijbaan, en
wanneer u te weinig afstand houdt. De syste-
men ESC, ABS, remkrachtassistent, EDS of
elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
kunnen niet voorkomen dat ongelukken ge-
beuren: gevaar voor ongevallen!
● Trek voorzichtig op in geval van gladde
wegdekk
en (bijv. bij ijs en sneeuw). Ondanks
de regelsystemen kunnen de aangedreven
wielen doorslippen en zo de rijstabiliteit » 201
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 204 of 364

Bedienen
negatief beïnvloeden - gevaar voor ongeval-
len!
Let op
● Het ABS en de ASR grijpen norm
aliter uit-
sluitend in als de banden op de vier wielen
identiek zijn. Een verschillende afrolomtrek
van de banden kan tot een niet-gewenste ver-
mindering van het motorvermogen leiden.
● Als de beschreven systemen ingrijpen kun-
nen bedrijfsgeluiden optr
eden.
● Als het controlelampje of oplic
ht, is er
sprake van een afwijkende situatie ››› pag.
125. ESC en ASR inschakelen/uitschakelen
ESC wordt automatisch ingeschakeld wan-
neer de mot
or w
or
dt aangezet en werkt enkel
met draaiende motor; het bevat de systemen
ABS, EDS en ASR.
De ASR-functie moet enkel uitgeschakeld
worden in situaties waarin niet voldoende
tractie wordt gehaald, zoals:
● Bij het rijden door diepe sneeuw of loslig-
gend terr
ein.
● Om de vastgereden wagen "vrij te maken". Sluit daarna de ASR-functie opnieuw aan.
Naargel
ang de afwerking en versie bestaat
de mogelijkheid om enkel ASR uit te schake-
len of ESC in stand Sport te activeren.
ASR uitschakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
wordt de ASR uitgeschakeld ››› pag. 127. De
antislipregeling blijft gedeactiveerd.
Het controlelampje gaat branden. Bij wa-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder ASR gedeactiveerd .
ASR inschakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 127 wordt de ASR ingeschakeld. De
antislipregeling blijft geactiveerd.
Het controlelampje dooft. Bij wagens met
informatiesysteem voor de bestuurder* wordt
de melding voor de bestuurder ASR geac-
tiveerd .
ESC in "Sport"-modus
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 127 kan de Sport-stand worden geko-
zen. In wagens met voorwielaandrijving wor-
den de ingrepen van ESC en ASR beperkt. In
wagens met vierwielaandrijving worden de ingrepen van ESC beperkt, terwijl ASR volle-
dig wordt
uitgeschakeld ››› .
Het c
ontr
olelampje gaat branden. Bij wa-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder
getoond:
Elektronische stabiliseringscon-
trole (ESC): sport. Opgelet! Be‐
perkte stabiliteit
"Sportstand" van ESC uitschakelen
Met het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 127. Het controlelampje gaat uit.
Bij wagens met informatiesysteem voor de
bestuurder* wordt de melding voor de be-
stuurder getoond:
Elektronische stabiliseringscon-
trole (ESC): aan
ESC in stand "Offroad" 1)
Met de draaiknop (Driving Experience button)
selecteert u de Offroad-functie om ze in te
schakelen ››› pag. 256. Alle tussenkomsten
van de ESC zoals die van ASR, EDS en het
ABS-systeem passen zich aan het terrein met
onregelmatige ondergrond aan. 1)
Enkel voor 4Drive-modellen.
202
Page 205 of 364

Rijden
In de volgende uitzonderlijke situaties kan
het nuttig
z
ijn om de Offroad-functie te acti-
veren zodat de wielen kunnen slippen:
● Bij het "losschommelen" van de vastgere-
den wagen.
● Rijden in diepe s
neeuw of bij losse onder-
grond.
● Bij het rijden op ho
bbelige rijbanen met
sterk
onbelaste wielen (diagonale verdraai-
ing van de assen).
● Steile hellingen afrijden met remmen op
onverh
ard terrein.
Voor uw veiligheid wordt het aanbevolen om
de Offroad-functie uit te schakelen zodra ze
niet absoluut noodzakelijk meer is.
Offroad-stand bij ESC uitschakelen
Met de draaiknop (Driving Experience button)
selecteert u een andere rijfunctie ››› pag.
256.
ESC in stand "Snow" 1)
Met de draaiknop (Driving Experience button)
selecteert u de functie "Snow" om ze in te
schakelen ››› pag. 256. De tussenkomsten
van de aandrijfslipregeling ASR passen zich
aan de grip van besneeuwde wegen aan. Stand "Snow" van ESC uitschakelen
Met de dr
aaiknop (Driving Experience button)
selecteert u een andere rijfunctie ››› pag.
256. ATTENTIE
U moet ESC Sport alleen inschakelen als de
rijv aar
digheid en de verkeerssituatie dit toe-
laten. Slipgevaar!
● Met de ESC in Sport-stand is de stabilise-
rende werk
ing beperkt om een meer sportief
rijgedrag mogelijk te maken. De aangedreven
wielen kunnen doorslippen, waardoor ook de
wagen kan slippen. ATTENTIE
De Offroad-functie mag enkel worden inge-
sc h
akeld of de ASR uitgeschakeld als de erva-
ring van de bestuurder en verkeerssituatie dit
toelaten. Slipgevaar!
● Met ingeschakelde Offroad-stand is de sta-
bili
seringsfunctie beperkt. Vooral bij gladde
en glibberige rijbaan kunnen de aangedreven
wielen doorslippen en kan zo ook de wagen
slippen. Let op
Indien ASR of ESC wordt uitgeschakeld of de
spor t
stand wordt geselecteerd, wordt het
snelheidsregelsysteem* uitgezet. Schakelbak
Sc h
ak
elen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 50
In bepaalde landen moet het koppelingspe-
daal volledig zijn ingetrapt om de motor te
kunnen starten.
Achteruitversnelling inschakelen
● Kies de achteruit uitsluitend als de wagen
sti l
staat.
Terugschakelen
Tijdens het rijden dient terugschakelen altijd
stapsgewijs te gebeuren, d.w.z. naar de
eerstvolgende lagere versnelling zodra het
motortoerental niet meer zo hoog is ››› .
Eén of meer
der
e versnellingen terugschake-
len bij hoge snelheden of hoge motortoeren-
tallen kan leiden tot beschadiging van de
koppeling en de versnellingsbak, zelfs als
daarbij het koppelingspedaal wordt gebruikt
››› .
»1)
Enkel voor 4Drive-modellen.
203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 206 of 364

Bedienen
ATTENTIE
De wagen wordt bij draaiende motor direct in
bewe gin
g gezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat. Dit
is ook het geval als de elektronische parkeer-
rem wordt ingeschakeld.
● Kies nooit de achteruit terwijl de wagen in
bewegin
g is. ATTENTIE
Als verkeerd wordt teruggeschakeld, d.w.z.
door een te l ag
e versnelling te kiezen, kunt u
de controle over de wagen verliezen – gevaar
voor ongelukken en ernstig letsel. VOORZICHTIG
Als u op hoge snelheid resp. op hoge motor-
toer ent
allen rijdt en vervolgens terugschakelt
naar een te lage versnelling, kan dat tot aan-
zienlijke schade aan de koppeling en de ver-
snellingsbak leiden. Dit is ook het geval als u
het koppelingspedaal ingetrapt houdt en niet
schakelt. VOORZICHTIG
Houd rekening met het volgende om schade
en v oor
tijdige slijtage te voorkomen:
● Tijdens het rijden uw hand niet op de ver-
snellin
gshendel laten rusten. De druk van de
hand wordt naar de schakelgaffels overge-
bracht. ●
Zor g er
voor dat de wagen volledig stilstaat
voordat u de achteruitversnelling inschakelt.
● Bij het schakelen altijd het koppelingspe-
daal
volledig intrappen.
● Houd uw wagen niet met draaiende motor
en "slippende" k
oppeling in stilstand op hel-
lingen. Automatische versnellings-
bak/aut
om
atische DSG-ver-
snellingsbak*
Inleiding De wagen is met een schakelbak met elektro-
ni
s
c
he regeling uitgerust. De krachtoverbren-
ging tussen motor en versnellingsbak ge-
beurt via twee onafhankelijke koppelingen.
Deze vervangen de koppelomvormer van ge-
bruikelijke automatische transmissies en ma-
ken het accelereren van de wagen zonder
merkbare trekkrachtonderbreking mogelijk.
Met behulp van de tiptronic kunnen de ver-
snellingen naar wens ook handmatig worden
geschakeld ››› pag. 207, Schakelen met Tip-
tronic-modus*. Keuzehendelstanden Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 50
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt
op het display weergegeven doordat het be-
treffende teken oplicht. Verder wordt op het
display de gekozen versnelling aangegeven
als de keuzehendel in een van de handmati-
ge standen M, D, E of S staat.
P - Parkeervergrendeling
In deze keuzehendelstand zijn de aandrijven-
de wielen geblokkeerd. De parkeervergrende-
ling mag alleen bij stilstaande wagen worden
ingeschakeld ››› .
Om de k euz
ehendel
in en uit stand P te zet-
ten, moet de vergrendelknop (knop in de
keuzehendelgreep) worden ingedrukt en te-
gelijkertijd het rempedaal worden ingetrapt.
R – Achteruitversnelling
De achteruitversnelling mag alleen bij stil-
staande wagen en bij stationair draaiende
motor worden ingeschakeld ››› .
V oor het
in
schakelen van stand R de vergren-
delknop indrukken en tegelijkertijd het rem-
pedaal intrappen. Bij ingeschakeld contact
branden de achteruitrijlampen als de keuze-
hendel in de stand R staat.
204
Page 207 of 364

Rijden
N - Vrije stand (stationair)
A l
s
de keuzehendel in deze stand staat, staat
de versnelling in de vrij.
D/S - Normale stand voor vooruitrijden
De keuzehendel in de stand D/S zorgt ervoor
dat de versnelling kan worden bediend in de
stand normaal (D) of sportief (S). Om de
sportieve stand S te kiezen, moet u de keuze-
hendel naar achter verplaatsen. Door deze
nogmaals te verplaatsen, keert u terug naar
de stand normaal D. Op het display in het in-
strumentenpaneel wordt de gekozen stand
aangegeven.
In de stand normaal (D) kiest de versnellings-
bak automatisch de meest optimale over-
brengingsverhouding. Deze is afhankelijk
van motorbelasting, rijsnelheid en dynami-
sche schakelprogramma (DSP).
De stand sport (S) moet worden gekozen
voor een sportieve rijstijl. Het volledige ver-
mogen van de motor wordt benut. Bij het ver-
snellen zijn de schakelfasen goed voelbaar.
Trap het rempedaal in om met de keuzehen-
del vanuit stand N naar stand D/S te schake-
len bij snelheden onder 3 km/u (2 mpu) of
bij stilstaande wagen ››› .
Onder bep aal
de oms
tandigheden (bijv. op
bergwegen) kan het beter zijn om tijdelijk de
tiptronic-functie in te schakelen ››› pag. 207,
om handmatig de overbrengingsverhouding
aan de rij-omstandigheden aan te passen. ATTENTIE
● Zor g er
voor dat u bij stilstaande wagen niet
het gaspedaal per ongeluk intrapt. De wagen
gaat anders direct rijden - ook wanneer de
parkeerrem is vastgezet - gevaar voor onge-
lukken!
● Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in
stand R of
P zetten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken.
● Bij draaiende motor en met de keuzehendel
in eender welke s
tand behalve P is het nodig
om het rempedaal ingetrapt te houden om de
wagen stil te houden, omdat ook bij statio-
nair toerental de krachtoverbrenging niet he-
lemaal wordt onderbroken (de wagen
"kruipt"). Als bij een stilstaande wagen een
versnelling is ingeschakeld, mag in geen ge-
val onoplettend gas worden gegeven. De wa-
gen gaat anders direct rijden - ook wanneer
de parkeerrem is vastgezet - gevaar voor on-
gelukken!
● Geen gas geven als u bij stilstaande wagen
en draaiende motor de k
euzehendelstand
verandert. Anders bestaat er gevaar voor on-
gelukken.
● Laat als bestuurder uw wagen nooit achter
met draaiende mot
or en ingeschakelde rijst-
and. Als u bij draaiende motor de wagen moet
verlaten, de handrem stevig aantrekken en de
parkeervergrendeling (P) inschakelen.
● Voordat u of andere personen de motorkap
openen en aan de draaiende motor w
erken,
moet de parkeerrem wordt opgetrokken en de
keuzehendelstand in stand P worden gezet - gevaar voor ongelukken! Beslist de waar-
sc
hu
wingsaanwijzingen opvolgen ››› pag.
313, Werkzaamheden in de motorruimte. Let op
● Als
u tijdens het rijden per ongeluk stand N
hebt ingeschakeld, moet u het gas loslaten
en wachten totdat de motor weer op statio-
nair toerental draait voordat u rijstand D of S
inschakelt.
● Als de voeding wordt onderbroken in stand
P, kan de k
euzehendel niet meer worden ver-
plaatst. In dit geval moet u de noodontgren-
delprocedure uitvoeren ›››
pag. 50. Keuzehendelvergrendeling
Afb. 181
Keuzehendelvergrendeling. De keuzehendelvergrendeling voorkomt dat
per on
g
eluk
een rijstand wordt ingeschakeld »
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 208 of 364

Bedienen
en de wagen daarbij onbedoeld in beweging
k omt
.
D
e keuzehendelvergrendeling wordt als volgt
uitgeschakeld:
– Contact inschakelen.
– Rempedaal intrappen en teg
elijkertijd ver-
grendelknop ingedrukt houden in de rich-
ting aangegeven met de pijl ››› afb. 181 .
Automatische keuzehendelvergrendeling
Als het contact is ingeschakeld, is de keuze-
hendel vergrendeld in de standen P en N. Om
de hendel te ontgrendelen, moet u het rem-
pedaal intrappen en tegelijk op de ontgren-
delingsknop drukken als de keuzehendel in
stand P staat. Ter informatie voor de bestuur-
der verschijnt op het display de volgende
melding als de keuzehendel in de stand P of
N staat: Bij het inschakelen van een
rijstand bij stilstand: rem in-
trappen.
De vergrendeling van de hendel werkt enkel
met stilstaande wagen bij een snelheid tot 5
km/u (3 mpu). Bij een snelheid hoger dan 5
km/u (3 mpu) wordt de vergrendeling van de
hendel in stand N automatisch uitgescha-
keld.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het "losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Al
s de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal langer dan ongeveer twee seconden in
stand N staat, wordt de keuzehendel vergren-
deld.
Vergrendelknop
De vergrendelknop in de keuzehendel voor-
komt het per ongeluk inschakelen van be-
paalde keuzehendelstanden. Als u de ver-
grendelknop indrukt, wordt de keuzehendel-
vergrendeling opgeheven.
Uittrekblokkering contactsleutel
Naargelang het land kan de sleutel na het
uitschakelen uit het contact worden getrok-
ken wanneer de keuzehendel in stand P
staat. Zolang de contactsleutel niet in het
contactslot zit, is de keuzehendel in stand P
geblokkeerd. Let op
● Als
de blokkering van de keuzehendel niet
aangrijpt, is er een storing opgetreden. De
transmissie blijft ontkoppeld om te voorko-
men dat de wagen plotseling in beweging
komt. Ga als volgt te werk om de keuzehen-
del te laten blokkeren:
–Met 6-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in en laat dit weer los.
– Met 7-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in. Plaats de keuzehendel in de stand P of N en kies vervolgens een rijst-
and.
● Als de wagen noch vooruit, noch achteruit
rijdt, ondank s
dat een rijstand is gekozen, ga
dan als volgt te werk:
–Als de wagen niet in de gewenste richting
rijdt, heeft het systeem de rijstand waar-
schijnlijk niet correct ingeschakeld. Trap
het rempedaal in en schakel de rijstand
opnieuw in.
– Als de wagen nog steeds niet in de ge-
wenste richting rijdt, is er sprake van een
systeemstoring. Roep hulp van specialis-
ten in en laat het systeem nakijken. 206