De essentie
Easy Connect Instellingen in het CAR-menu Afb. 41
Easy Connect: Hoofdmenu. Afb. 42
Easy Connect: Menu WAGEN Het aantal beschikbare menu's en de bena-
ming van de verschillende opties voor de me-
nu's hangt af van de elektronica en de uitrus-
ting van de wagen.
● Contact inschakelen.
● Indien het is uitgeschakeld, zet dan het in-
fotainmentsysteem aan.
● Druk op de infotainmenttoets / en ver-
volgens op de functieknop Wagen
››› afb. 41 ,of
druk op de infotainmenttoets om naar
het menu Wagen ››› afb. 42 te gaan.
● Druk op de functieknop SETUP om het me-
nu Wageninstellingen
t
e openen.
● Om b
innen het menu een functie te selec-
teren, de betreffende knop indrukken.
Als het selectievakje van de functietoets is
gemarkeerd , is de functie actief. Door op de menut
oets
te drukken opent u
telkens het laatste menu dat is geactiveerd.
De wijzigingen in de instelmenu's worden au-
tomatisch opgeslagen bij het verlaten van de
menu's.
MenuSubmenuInstelling mogelijkBeschrijving
ESC-systeem–In- of uitschakelen van de aandrijfslipregeling (ASR) en het elektronisch stabiliteits-
systeem (ESC), selectie van de modus Sport / Offroad* van het elektronisch stabili-
teitssysteem (ESC Sport)››› pag. 200 34
De essentieMenuSubmenuInstelling mogelijkBeschrijving
Banden
Controle bandenspanningOpslaan in het geheugen van de bandenspanningen (kalibreren)›››
pag. 327
WinterbandenActivering en deactivering van de waarschuwing snelheid te hoog, instelling van de
snelheid waarbij wordt gewaarschuwd››› pag. 331
Licht
VerlichtingshulpDynamic Light Assist, Light Assist, snelwegverlichting, inschakeltijd, lichtbundel-
hoogteverstelling, automatisch licht bij regen, dagrijverlichting, comfortknipperlich-
ten, reismodus.››› pag. 153
InterieurverlichtingIntensiteit van de instrumenten- en schakelaarverlichting››› pag. 160
Functie Coming Home/Leaving HomeInschakeltijd van de "Coming home"- en "Leaving home"-functies››› pag. 156 ››› pag.
157
Assistentie voor
de bestuurder
ACC (automatische afstandsrege-
ling)Activering en deactivering: standaardinstelling afstandsniveau, rijprofielen.››› pag. 233
Front Assist (noodremhulpsysteem)Activering en deactivering: Front Assist, voorwaarschuwing, weergave van de waar-
schuwing voor de afstand››› pag. 229
Rijstrookassistent (Lane Assist)In- en uitschakeling rijstrookassistent, automatische rijstrookgeleiding››› pag. 243
Detectie van verkeersbordenTonen in het instrumentenpaneel, in- en uitschakeling van de snelheidswaarschuwing››› pag. 258
AanhangwagenDetectie van aanhangwagen (weergave van verkeersborden voor voertuigen met aan-
hangwagen), gebruiken voor berekening van de route, maximumsnelheid voor aan-
hangwagen››› pag. 288
VermoeidheidsdetectieActivering en deactivering››› pag. 261
Parkeren en ma-
noeuvreren
ParkPilotAutomatisch inschakelen, volume voorin, scherpte van de klank voorin, volume ach-
terin, scherpte van de klank achterin, Infotainment-volume verlagen››› pag. 270,
››› pag. 276
Auto HoldIn- en uitschakelen bij het wegrijden››› pag. 222
Elektrische parkeerremAutomatisch in- en uitschakelen››› pag. 197
ManoeuvreerremfunctieUit- en inschakelen››› pag. 276
De parkeerruimte tonenUit- en inschakelen» 35
Bedienen
Portieren ontgrendelen en openen (Keyless-
Entr y)
● Neem de gr eep
van een van de voorportie-
ren v
ast. Op dat ogenblik raakt u het senso-
roppervlak ››› afb. 132 A (pijl) aan van de
por tier
gr
eep en wordt de auto ontgrendeld.
● Portier openen.
In wagen
s met selectief openen of configura-
tie van het infotainmentsysteem worden alle
portieren ontgrendeld door de portiergreep
tweemaal vast te nemen.
In wagens zonder beveiligingsysteem
"Safe": de portieren sluiten en vergrendelen
(Keyless-Exit)
● Contact uitschakelen.
● Bestuurdersportier sluiten.
● Tik eenmaal op het sensoroppervlak B(pijl) van de greep van een van de voorportie-
r
en. Het
por
tier waarvan de greep bediend
wordt, moet gesloten zijn.
In wagens met beveiligingsysteem "Safe":
de portieren sluiten en vergrendelen (Key-
less-Exit)
● Contact uitschakelen.
● Bestuurdersportier sluiten.
● Tik eenmaal op het sensoroppervlak
B (pijl) van de greep van een van de voor-
por tier
en. D
e wagen wordt vergrendeld met
het "Safe" ››› pag. 140-veiligheidssysteem. Het portier waarvan de greep bediend wordt,
moet ge
sloten zijn.
● Raak tweemaal het sensoroppervlak B (pijl) aan van de greep van een van de voor-
por
tier
en om de w
agen te vergrendelen zon-
der het "Safe"-veiligheidssysteem te active-
ren ››› pag. 140.
Achterklep ontgrendelen en vergrendelen
Wanneer de auto vergrendeld is, wordt de
achterklep automatisch ontgrendeld als er
zich bij het openen een passende autosleutel
in de omgeving ››› afb. 131 bevindt.
Open of sluit de achterklep op een normale
manier.
Wanneer de achterklep gesloten is, wordt ze
automatisch vergrendeld. Als de auto volle-
dig ontgrendeld is, zal de achterklep niet au-
tomatisch vergrendeld worden na sluiting.
Achterklep sensorgestuurd openen/sluiten
(Easy Open)
Als er zich een passende sleutel in de omge-
ving ››› afb. 131 van de achterklep bevindt,
is het mogelijk om die te ontgrendelen en te
openen of sluiten door met de voet te bewe-
gen in de zone van de sensoren ››› afb.
131 onder de achterbumper.
● Contact uitschakelen.
● Ga voor de achterbumper staan, in het mid-
den. ●
Maak een s
nelle beweging met uw voet en
onderbeen en kom zo dicht mogelijk bij de
bumper. Het onderbeen moet zo dicht moge-
lijk in de buurt van de zone van de bovenste
sensor komen, en de voet zo dicht mogelijk
in de buurt van de zone van de onderste sen-
sor ››› afb. 131 1 .
● Trek de voet en het onderbeen snel terug
w e
g uit
de sensorzones ››› afb. 131 2 . De
ac ht
erk
lep gaat automatisch open.
● Als de achterklep niet opengaat, herneem
de procedur
e dan enkele seconden later.
Om te melden dat de achterklep met
Easy Open wordt geopend, gaat het derde
remlicht eenmaal branden.
Met een andere beweging van de voet, zoals
bij het openen, wordt de klep gesloten (wan-
neer er een passende sleutel in de omgeving
van de achterklep is).
Bij het sluiten wordt de achterklep automa-
tisch vergrendeld als de wagen voordien al
vergrendeld was en als er geen enkele pas-
sende sleutel binnenin aanwezig is.
Terwijl de klep in beweging is (openen of
sluiten), kan die onmiddellijk stopgezet wor-
den met een nieuwe beweging van de voet
(wanneer er een passende sleutel in de om-
geving van de achterklep is).
In de volgende situaties is de functie
Easy Open niet of slechts in beperkte mate
beschikbaar (voorbeelden):
138
Openen en sluiten
● Al
s
de achterbumper zeer vies is.
● Als de achterbumper nat is en er zout aan
kleef
t, bijvoorbeeld, nadat de wagen op met
zout bestrooide wegen gereden heeft.
● Als de kogelkop van de elektrische ont-
grendeling g
een contact maakt.
● Als de wagen pas later is uitgerust met een
trekh
aak.
Bij hevige neerslag is het mogelijk dat de
functie Easy Open meer tijd nodig heeft om
de achterklep te openen of automatisch uit-
geschakeld wordt om te vermijden dat de
klep per ongeluk open gaat, bijv. als er veel
water valt.
De functie Easy Open kan permanent in- en
uitgeschakeld worden in het infotainment-
systeem met de toets en de functieknop-
pen S
ETUP en
Openen en s
luit
en
› ›
›
p
ag.
34.
Wat gebeurt er bij het vergrendelen van de
wagen met een tweede sleutel
Als er zich in de wagen een autosleutel be-
vindt en de wagen wordt van buitenaf ver-
grendeld met een tweede sleutel, wordt de
sleutel binnenin de wagen vergrendeld voor
het starten van de motor ››› pag. 191. Om de
motor te kunnen starten moet er gedrukt wor-
den op de knop van de sleutel die zich bin-
nenin de wagen bevindt. Automatisch uitschakelen van de sensoren
Als
de wagen gedurende lange tijd niet ont-
grendeld of vergrendeld wordt, worden de
toenaderingssensoren van de portieren auto-
matisch uitgeschakeld.
Als bij vergrendelde wagen een van de sen-
soroppervlakken van de portiergrepen vaak
ingeschakeld wordt (bijv. door de takken van
een struik te raken), worden alle benade-
ringssensoren gedurende een bepaalde tijd
uitgeschakeld.
De sensoren worden opnieuw ingeschakeld:
● Na enige tijd.
● OF: als de wagen ontgrendeld wordt met de
toets
van de sleutel.
● OF: als de achterklep wordt geopend.
● OF: al
s de wagen handmatig wordt ont-
grendel
d met de sleutel.
Functie voor tijdelijke uitschakeling van de
Keyless Access*
U kunt het ontgrendelen van de auto met
Keyless Access (sleutelloze toegang) uitscha-
kelen voor een cyclus van ver- en ontgrende-
len.
● Zet de keuzehendel in stand P (bij auto met
aut
omatische versnellingsbak), aangezien de
auto anders niet vergrendeld kan worden.
● Portier sluiten. ●
Druk op de sluitknop
van de afstandsbe-
diening en raak dan binnen de 5 volgende
seconden het sensoroppervlak van vergren-
deling van de bestuurdersportiergreep ››› afb.
132 B aan. Neem de portiergreep niet vast,
w ant
d
an kan de auto niet vergrendeld wor-
den. De uitschakeling kan ook plaatsvinden
indien de auto wordt vergrendeld via het slot
van het bestuurdersportier.
● Om te controleren of de functie is uitge-
sch
akeld, wacht u minstens 10 seconden;
neem dan de portiergreep vast en trek eraan.
Het portier mag niet opengaan.
De auto kan de volgende keer enkel ontgren-
deld worden met de afstandsbediening of via
het slot. Na de volgende vergrendeling/ont-
grendeling is de sleutelloze toegang (Keyless
Access) weer actief.
Comfortfuncties
Om alle elektrisch bediende ruiten te sluiten
met de comfortfunctie , houdt u een vinger
gedurende enkele seconden op het senso-
roppervlak voor vergrendeling B (pijl) van
de por tier
gr
eep tot de ruiten gesloten zijn.
Het openen van de portieren bij aanraking
van het sensoroppervlak van de portiergreep
vindt plaats volgens de instellingen in het in-
fotainmentsysteem met de toets en de
f u
nctieknop
pen SETUP en
Openen en s
luit
en .
»
139
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
ATTENTIE
Als er zich een passende sleutel in de omge-
vin g
van de achterklep bevindt, is het in som-
mige gevallen mogelijk dat de functie Easy
Open onbedoeld ingeschakeld wordt en de
achterklep geopend wordt, bijvoorbeeld wan-
neer er geveegd wordt onder de achterbum-
per, een water- of stoomstraal van een hoge-
drukspuit daarop gericht wordt of wanneer
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan
die zone uitgevoerd worden. Als de achter-
klep onbedoeld geopend zou worden, zou die
ernstige letsels kunnen toebrengen aan per-
sonen die zich binnen de baan ervan bevin-
den en materiële schade berokkenen.
● Laat daarom geen enkel passende sleutel
onbeheerd in de omg
eving van de achterklep
achter.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainment
systeem uit voordat u onder-
houds- of reparatiewerkzaamheden aan de
wagen uitvoert.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainment
systeem uit voordat u de wagen
wast.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainment
systeem uit voordat u een fiet-
sendrager of aanhangwagen monteert ››› pag.
288. VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
ku nnen g
eactiveerd worden wanneer ze ge- raakt worden door een water- of stoomstraal
van een hog
edruk
spuit en een passende au-
tosleutel in de omgeving aanwezig is. Als ten
minste één van de elektrisch bediende ruiten
geopend is en het sensoroppervlak B (pijl)
van een v
an de portiergrepen constant inge-
schakeld is, worden alle ruiten gesloten. Let op
● Als
de accu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna of helemaal leeg is,
dan is het mogelijk dat de wagen niet ont-
grendeld of vergrendeld kan worden met het
Keyless Access-systeem. De wagen kan hand-
matig worden ontgrendeld of vergrendeld
››› pag. 101.
● Om de juiste vergrendeling van de wagen te
contro
leren, blijft de ontgrendelingsfunctie
uitgeschakeld gedurende ca. 2 seconden.
● Als op het scherm van het instrumentenpa-
neel het beric
ht Keyless defect wordt ge-
toond, kunnen er zich storingen voordoen in
de werking van het Keyless Access-systeem.
Raadpleeg een gespecialiseerde werkplaats.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen.
● Afhankelijk van de functie ingesteld in het
infotainment
systeem voor buitenspiegels,
worden de buitenspiegels ingeklapt en gaat
de omgevingsverlichting branden bij het ont-
grendelen van de wagen via het sensoropper-
vlak in de portiergrepen van de bestuurder en
bijrijder ››› pag. 164. ●
Als
er zich geen enkele passende sleutel
binnenin de wagen bevindt of het systeem
hem niet herkent, zal er een melding verschij-
nen op het display van het instrumentenpa-
neel. Dit zou kunnen gebeuren als er een an-
der radiofrequentiesignaal zou interfereren
met het signaal van de sleutel (bijv. van een
of andere accessoire voor mobiele apparaten)
of als de sleutel afgedekt wordt door een
voorwerp (bijv. door een metalen koffer).
● De werking van de sensoren van de portier-
grepen kan n
adelig worden beïnvloed als de
sensoren erg vuil zijn, bijvoorbeeld als er een
laagje zout op zit. Reinig zo nodig de wagen.
● Als de wagen uitgerust is met een automa-
tisc
he versnellingsbak, kan hij enkel vergren-
deld worden als de versnellingspook in de
stand P staat. Inbraakbeveiliging (Safelock)*
Zodra de wagen van buitenaf wordt vergren-
del
d, w
or
dt tevens het inbraakbeveiliging ge-
activeerd; ter informatie voor de bestuurder
wordt dit als volgt weergegeven op het dis-
play in het instrumentenpaneel Atten-
tie: Safelock. Zie het Instruc-
tieboekje . De wagen kan niet meer van
binnenuit worden geopend. Dit maakt het
moeilijker voor onbevoegden om de wagen
binnen te dringen ››› in Beschrijving op
p ag. 133
.
140
Bedienen
– Druk tw
eem
aal op toets van de afstands-
bediening. De volumetrische sensor en de
hellingshoeksensor worden gedeactiveerd. Het alarmsysteem blijft geactiveerd.
De interieurbewaking en het afsleepalarm
worden automatisch opnieuw ingeschakeld
wanneer de wagen weer wordt vergrendeld.
De interieurbewaking en de sensor van het
afsleepalarm (hellingshoeksensor) worden
samen met het alarmsysteem automatisch in-
geschakeld. Voor het inschakelen ervan moe-
ten alle portieren en de achterklep gesloten
zijn.
Indien u de interieurbewaking en het weg-
sleepalarm wenst uit te schakelen, moet u dit
telkens opnieuw doen wanneer de wagen
vergrendeld wordt, anders worden deze sys-
temen automatisch ingeschakeld.
De interieurbewaking en het afsleepalarm
moeten uitgeschakeld worden indien dieren
in de binnenruimte van de vergrendelde wa-
gen gelaten worden (anders gaat het alarm-
systeem af wegens hun bewegingen) of bij-
voorbeeld wanneer de wagen vervoerd wordt
of wordt weggesleept met twee wielen van de
grond.
Valse alarmen
De interieurbewaking zal alleen correct wer-
ken indien de wagen volledig gesloten is.
Hierbij moeten de wettelijke voorschriften
worden opgevolgd. In onderstaande gevallen kan een loos alarm
optreden:
● Geopende ruiten (g
eheel of gedeeltelijk).
● Panoramadak/kanteldak open (geheel of
gedeeltelijk).
● B
eweging van voorwerpen in de wagen,
zoal
s losse papieren, accessoires aan de bin-
nenspiegel (luchtverfrissers) enz. Let op
● Als
de wagen automatisch opnieuw ver-
grendeld wordt en het alarmsysteem zonder
de functie volumetrische sensor geactiveerd
is, dan wordt het alarmsysteem met alle func-
ties ingeschakeld, behalve die van de volu-
metrische sensor. Deze wordt pas weer geac-
tiveerd de volgende keer dat het alarmsys-
teem ingeschakeld wordt, tenzij deze opzet-
telijk uitgeschakeld wordt.
● Indien het alarm is afgegaan als gevolg van
de vo
lumetrische sensor, dan wordt dit bij
het openen van de wagen aangegeven via het
knipperen van het controlelampje van het be-
stuurdersportier. Dit knipperen is anders dan
wanneer het alarmsysteem aanstaat.
● De trilling van een mobiele telefoon die in
de wagen i
s achtergelaten kan ervoor zorgen
dat de interieurbewaking wordt geactiveerd,
aangezien de sensoren reageren op de bewe-
gingen en schokken die optreden in de wa-
gen.
● Indien bij het activeren van het alarmsys-
teem nog een portier of
de achterklep open is, wordt enkel het alarmsysteem geacti-
veer
d. Enk
el wanneer alle portieren gesloten
zijn (met inbegrip van de achterklep), worden
de interieurbewaking en het afsleepalarm ge-
activeerd. Interieurbewaking en afsleepalarm
uits
c
hakelen* Bij een vergrendelde wagen activeren bewe-
ging
en in het
interieur (bijv. dieren) of een
verandering in de hellingshoek van de wagen
(bijv. wagentransport) het alarm. U voorkomt
onbedoeld alarm door de interieurbewaking
en het afsleepalarm uit te schakelen.
● Om de interieurbewaking en het afsleep-
alarm uit t
e schakelen schakelt u het contact
uit en kiest u via het infotainmentsysteem:
toets > functietoets
S
ETUP > Openen en
s luit
en > C
entrale vergrendeling > Uitschake-
len alarm.
● Bij het opnieuw vergrendelen van de wa-
gen wor
den de interieurbewaking en het af-
sleepalarm weer uitgeschakeld en blijven uit-
geschakeld tot het portier opnieuw wordt ge-
opend.
Als de inbraakbeveiliging (Safelock)* ››› pag.
140 wordt uitgeschakeld, worden ook de in-
terieurbewaking en het afsleepalarm auto-
matisch uitgeschakeld.
144
Airconditioning
Interieurvoorverwarming (extra
v er
w
arming)*
Inleiding tot thema De interieurvoorverwarming werkt met brand-
st
of
uit de tank van de auto en kan tijdens
het rijden of bij stilstand worden gebruikt.
De interieurvoorverwarming kan worden in-
geschakeld met de snelverwarmtoets van het
aircobedieningselement, met de radiografi-
sche afstandsbediening of door vooraf een
uur van vertrek te programmeren in het menu
van het infotainmentsysteem.
In de winter kunt u met ingeschakelde interi-
eurvoorverwarming de voorruit ontwasemen
en vrij maken van ijs en sneeuw (indien het
gaat om een dunne laag) voordat u begint te
rijden.
Indien de buitentemperatuur zeer hoog is,
kan het interieur worden geventileerd met
stilstaande motor dankzij de interieurvoor-
verwarming. ATTENTIE
Het inslikken van een 20 mm grote batterij of
andere knoopc el
kan op zeer korte termijn le-
vensgevaarlijke letsels veroorzaken.
● Houd de radiografische afstandsbediening,
sleut
elhangers op batterijen, vervangende
batterijen, knoopcellen en andere batterijen groter dan 20 mm steeds buiten het bereik
van k
inder
en.
● Indien u vermoedt dat iemand mogelijk een
batterij heef
t ingeslikt, raadpleeg dan onmid-
dellijk een arts. ATTENTIE
De gassen van de interieurvoorverwarming
bev atten k
oolmonoxide, een giftige, kleur- en
geurloze substantie. Koolmonoxide kan tot
bewusteloosheid leiden en dodelijk zijn.
● Schakel de interieurvoorverwarming nooit
in en laat
ze ook niet aan staan in gesloten
ruimtes of plaatsen zonder ventilatie.
● Programmeer de interieurvoorwarming
nooit z
o dat ze ingeschakeld wordt en func-
tioneert in een gesloten ruimte of plaats zon-
der ventilatie. ATTENTIE
De onderdelen van de interieurvoorverwar-
ming w or
den zeer warm en kunnen brand ver-
oorzaken.
● Parkeer de auto zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact komt
met licht ontvlambare materialen onder de
auto, zoals bijvoorbeeld droog gras. VOORZICHTIG
Zet nooit voedingsmiddelen, medicijnen of
andere v
oorwerpen die gevoelig zijn voor
koude of warmte vóór de luchtroosters. De lucht die uit de roosters komt kan voedings-
middel
en, medic
ijnen of gevoelige voorwer-
pen aantasten of onbruikbaar maken. Let op
Nadat u de motor hebt gestart met volledig
l e g
e of recent vervangen accu van 12 volt, of
na een noodstart, kunnen een aantal instel-
lingen van het systeem (zoals de tijd, datum,
gepersonaliseerde comfortinstellingen en
programmeringen) slecht afgesteld of gewist
zijn. Controleer en corrigeer die instellingen
nadat de accu voldoende is opgeladen. Interieurvoorverwarming in- en uit-
s
c
h
akelen
Inschakelen van de interieurvoorverwarming:
Handmatig met de snelverwarmtoets van het
aircobedieningselement. Het controlelampje in
de toets gaat branden
››› pag. 181.
Handmatig met de radiografische afstandsbe-
diening
››› pag. 188.
Automatisch met programmering en activering
van een uur van vertrek ››› pag. 189.
Uitschakelen van de interieurvoorverwarming:
Handmatig met de snelverwarmtoets van het
aircobedieningselement. Het controlelampje in
de toets gaat uit
››› pag. 181.
» 187
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
AirconditioningControlelampje
1Betekenis
Het lampje brandt 2 se-
conden oranje, daarna
knippert het groen of
rood.De batterij van de af-
standsbediening is bijna
leeg. Het inschakel- of uit-
schakelsignaal werd niet
ontvangen.
Knippert ca. 5 seconden
oranje.
De batterij van de af-
standsbediening is leeg.
Het inschakel- of uitscha-
kelsignaal werd niet ont-
vangen.
a)
De radiografische afstandsbediening bevindt zich buiten de
actieradius. In dit geval moet de afstand tot de auto verminderd
worden en opnieuw op de betreffende toets worden gedrukt.
De batterij van de radiografische afstandsbe-
diening vervangen
Indien bij het indrukken van de toetsen het
controlelampje van de afstandsbediening 1ongeveer 5 seconden oranje knippert of niet
g
aat
br
anden, moet de batterij vervangen
worden.
De batterij bevindt zich aan de achterzijde
van de afstandsbediening, achter een dek-
sel.
● Om het deksel te openen, tilt u het voor-
zichtig op aan de onder
zijde en schuift u het
naar onderen.
● Haal de batterij weg.
● Plaats een nieuwe batterij. Let daarbij op
de polarit
eit en gebruik batterijen van het-
zelfde type ››› . ●
Zet
het
deksel terug door de nokken van de
bovenzijde te plaatsen en op de onderzijde
te duwen.
Actieradius
De ontvanger zit in het interieur van de wa-
gen. De maximale actieradius van de af-
standsbediening bedraagt enkele honderden
meter met nieuwe batterij. Door obstakels
tussen de afstandsbediening en de auto,
slechte weersomstandigheden en leeg raken-
de batterij kan het bereik aanzienlijk minder
worden. VOORZICHTIG
● De r a
diografische afstandsbediening bevat
elektronische onderdelen. Vermijd daarom
vocht, stoten of direct zonlicht.
● Het gebruik van ongeschikte batterijen kan
de radiogr
afische afstandsbediening bescha-
digen. Vervang daarom de lege batterij altijd
door een nieuwe van dezelfde intensiteit en
afmetingen, en met dezelfde kenmerken. Milieu-aanwijzing
● Lev er de g
ebruikte batterijen met het oog
op milieubescherming in bij geschikte inza-
melpunten.
● De batterij van de afstandsbediening kan
perch
loraat bevatten. Neem de wettelijke be-
palingen voor verwijdering in acht. ●
Zor g er
voor dat de afstandsbediening niet
per ongeluk bediend kan worden, zodat de in-
terieurvoorverwarming niet ongewenst kan
worden ingeschakeld. Interieurvoorverwarming programme-
ren
Vóór het programmeren controleert u of de
d
at
um en tijd juist zijn ingesteld in de au-
to ››› .
De int erieur
voorverwarming wordt gepro-
grammeerd in het menu Interieurvoor-
verwarming van het infotainmentsysteem.
Het menu Interieurvoorverwarming
openen
● Druk op de toets v an het
bedienings-
paneel van de Climatronic.
● Op de functietoets drukken.
Functietoets: functie
Uitsch.: de interieurvoorverwarming wordt meteen uitge-
schakeld.
Verwarmen, Ventileren: wordt ingesteld indien bij inscha-
keling van de interieurvoorverwarming het interieur ver-
warmd of geventileerd moet worden. Door te drukken op
de functieknop
kan de gewenste modus worden ge-
selecteerd.» 189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid