Bedienen
Front Assist in- en uitschakelen
M et
in
geschakeld contact kan de Front Assist
als volgt worden in- en uitgeschakeld:
● Selecteer de juiste optie in het menu via de
toets
van de hulpsystemen voor de bestuur-
der ›››
pag. 37.
● OF: activeer of deactiveer het systeem in
het E
asy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ››
p
ag. 34.
W
anneer Front Assist uitgeschakeld is, zal
het instrumentenpaneel hierover informeren
met de volgende indicator ››› afb. 192.
De voorwaarschuwing in- of uitschakelen
De voorwaarschuwing (voorafgaande waar-
schuwing) kan worden in- of uitgeschakeld in
het Easy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag. 34.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de voorwaarschuwing altijd
ingeschakeld te houden.
Naargelang het infotainmentsysteem gemon-
teerd in de wagen kan de voorwaarschu-
wingsfunctie als volgt worden aangepast:
● Vroegtijdig
● Middel ●
Laat
● Uit
SEAT bev
eelt aan te rijden met de functie in
stand "Middel".
In- of uitschakelen van de waarschuwing van
de afstand
Als de veiligheidsafstand tot de voorligger
niet wordt gerespecteerd, wordt op het dis-
play van het instrumentenpaneel een waar-
schuwing hieromtrent weergegeven . In
dat geval de veiligheidsafstand verhogen.
De waarschuwing van de afstand kan worden
in- of uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem met de toets en de functieknoppen
S ETUP en
B
e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag.
34.
Het systeem behoudt de uitgevoerde instel-
ling de volgende keer dat het contact inge-
schakeld wordt.
SEAT raadt aan de waarschuwing van de af-
stand altijd ingeschakeld te houden.
Front Assist tijdelijk uitschakelen in
de vo
lgende situaties In onderstaande omstandigheden wordt het
aanbev
o
l
en Front Assist uit te schakelen van-
wege beperkingen van dit systeem: ●
Wanneer de wag
en weggesleept wordt.
● Wanneer de wagen op een rolllenbak staat.
● Wanneer de radarsensor defect is.
● Wanneer de radarsensor een schok krijgt,
bijv
oorbeeld bij een botsing aan de achter-
kant.
● Wanneer hij verschillende keren onnodig
ingrijpt.
● A
ls de radarsensor tijdelijk afgedekt wordt
met een acc
essoire, zoals bijvoorbeeld een
bijkomende koplamp e.d.
● Wanneer de wagen in een vrachtwagen,
een veerpont
of een trein zal worden gela-
den.
Beperkingen van het systeem Front Assist heeft bepaalde fysieke beperkin-
g
en eig
en aan het
systeem. Zo kunnen bij-
voorbeeld sommige reacties van het systeem
onder bepaalde omstandigheden ongeschikt
zijn vanuit het standpunt van de bestuurder.
Daarom moet de bestuurder altijd aandach-
tig zijn om in te grijpen waar nodig.
Onderstaande omstandigheden kunnen ver-
oorzaken dat Front Assist niet of te laat zou
reageren:
● Tijdens de eerste momenten van het rijden
na in s
chakeling van het contact, door de ini-
tiële zelfkalibratie van het systeem.
232
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Weergave op het display Afb. 214
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel:
voorbeelden van herkende snel-
heidsbeperkingen of inhaalverboden met de
overeenkomstige aanvullende borden. De verkeerstekens herkend door het systeem
w
or
den g
etoond op het scherm van het in-
strumentenpaneel ››› afb. 214 en, naargelang
het ingebouwde navigatiesysteem, ook in het
infotainmentsysteem ›››
pag. 34.
Berichten van het
systeem van ver-
keerstekenher-
kenningOorzaak en oplossing
Geen verkeers-
borden beschik‐
baarHet systeem wordt momenteel
opgestart.
OF: de camera heeft geen bord
van verplichting of verbod her-
kend.
Fout: Detectie
van verkeers-
bordenEr is een storing in het systeem.
Laat het systeem nakijken in een
gespecialiseerde werkplaats.
Snelheidswaar-
schuwing niet
beschikbaar op
dit moment.De snelheidswaarschuwings-
functie van het systeem van ver-
keerstekenherkenning is defect.
Laat het systeem nakijken in een
gespecialiseerde werkplaats.
Detectie van
verkeersborden:
Maak de voor-
ruit schoon!De voorruit is vuil nabij de came-
ra.
Reinig de voorruit.
Detectie van
verkeersborden:
Beperkt op dit
momentEr worden geen gegevens over-
gebracht door het navigatiesys-
teem.
Controleer of het navigatiesys-
teem beschikt over actuele kaar-
ten.
OF: de auto bevindt zich in een
streek die niet is opgenomen in
de kaart van het navigatiesys-
teem.
Berichten van het
systeem van ver-
keerstekenher-
kenningOorzaak en oplossing
Geen gegevens
beschikbaarHet systeem van verkeersteken-
herkenning werkt niet in het
land waarin men momenteel
rijdt. ATTENTIE
Als u de berichten die mogelijk verschijnen
neg eer
t, kan de wagen midden in het verkeer
tot stilstand komen en kunnen zich ongeval-
len of ernstig letsel voordoen.
● Negeer nooit de berichten die worden ge-
toond.
● De w
agen tot stilstand brengen zodra dat
veilig k
an. Let op
Het negeren van brandende controlelampjes
en de ov er
eenstemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Werking
De verkeerstekenherkenning werkt niet in al-
l
e l
anden. Houd r
ekening met dit feit wan-
neer u naar het buitenland reist. »
259
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
De weergave van verkeersborden op het in-
s trument
enp
aneel in- en uitschakelen
De permanente weergave van de verkeers-
borden in het instrumentenpaneel kan wor-
den in- of uitgeschakeld in het infotainment-
systeem met de toets en de functietoet-
sen S
ETUP en
B
e
s
tuurdershulpsysteem .
V erk
eer
sborden weergeven
Als de verkeerstekenherkenning ingescha-
keld is, registreert een camera onder de bin-
nenspiegel de verkeersborden voor de wa-
gen. Nadat de informatie van de camera, het
navigatiesysteem en de actuele gegevens
van de wagen zijn gecontroleerd en geëvalu-
eerd, worden maximaal drie geldige ver-
keerssignalen ››› afb. 214 B samen met de
aanvullende borden weergegeven.
Het momenteel geldende sig-
naal voor de bestuurder verschijnt links
op het scherm. Bijvoorbeeld, het verbod
om met meer dan 130 km/u (100 mph)
te rijden ››› afb. 214 A.
Op de tweede plaats wordt
een geldig signaal slechts onder bepaal-
de omstandigheden getoond,
bijv. 100 km/u (60 mph) met het aan-
vullende bord van regen.
Indien de ruitenwisser
werkt tijdens het rijden, wordt het sig-
naal met aanvullend bord van regen ge-
Eerste plaats:
Tweede plaats:
Aanvullend bord: toond op de eerste plaats links, aange-
zien dat
op dat moment van kracht is.
Op de derde plaats wordt een
signaal getoond dat enkel geldig is met
beperkingen, bijv. een inhaalverbod op
bepaalde tijdstippen ››› afb. 214 C.
Snelheidswaarschuwing
Indien het systeem vaststelt dat de op dat
moment toegestane snelheid wordt over-
schreden, kan het de bestuurder waarschu-
wen met een "gong" en een melding op het
scherm van het instrumentenpaneel.
De snelheidswaarschuwing kan volledig wor-
den in- of uitgeschakeld in het infotainment-
systeem met de toets en de functieknop-
pen S
ETUP en
B
e
s
tuurdershulpsysteem ›››
pag. 34
. D e instelling gebeurt in stap-
pen van 5 km/u (3 mph) binnen een interval
tussen 0 km/u (0 mph) en 20 km/u (12 mph)
boven de maximaal toegestane snelheid.
Modus voor aanhangwagen
Wanneer in wagens met in de fabriek gemon-
teerde trekhaak de aanhangwagen op elektri-
sche wijze aangesloten is, kan de weergave
van specifieke verkeersborden voor wagens
die met aanhangwagen rijden, zoals snel-
heidsbeperkingen of inhaalverboden, wor-
den in- of uitgeschakeld. Het in- of uitschake-
len gebeurt in het infotainmentsysteem met
de toets en de functietoetsen
S
ETUP en
B e
s
tuurdershulpsysteem
› ›
›
pag. 34.
Derde plaats:
Voor de aanhangwagenmodus kan de aan-
wijzin
g van de geldende snelheidsbeperkin-
gen worden aangepast aan het type aan-
hangwagen of de wettelijke bepalingen. De
instelling gebeurt in stappen van 10 km/u
(5 mph) binnen een interval tussen 60 km/u
(40 mph) en 130 km/u (80 mph). Indien een
hogere snelheid wordt ingesteld dan toege-
staan in het land in kwestie voor het rijden
met aanhangwagen, toont het systeem auto-
matisch de gebruikelijke snelheidsbeperkin-
gen, bijv. in Duitsland 80 km/u (50 mph).
Wordt de snelheidswaarschuwing voor aan-
hangwagen uitgeschakeld, dan toont het sys-
teem de snelheidsbegrenzingen alsof de wa-
gen geen aanhangwagen had.
Beperkte werking
Het systeem van verkeerstekenherkenning
heeft een aantal beperkingen. De volgende
gevallen kunnen ertoe leiden dat het sys-
teem beperkt of helemaal niet werkt:
● Bij slecht zicht bijv. sneeuw, regen, mist of
dichte nev
el.
● Bij verblinding, bijv. door tegemoetkomend
verkeer of
zonneschijn.
● Bij het rijden met grote snelheid.
● Indien de camera bedekt of vuil is.
● Indien de verkeersborden zich buiten het
gezic
htsveld van de camera bevinden.
260
Bedienen
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wag
en be
schadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot w
ordt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radi
ateurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voor
zijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of
een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ertoe leiden dat:
– er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren zicht verliezen Let op
● In spec ifiek
e gevallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld
–voor bodems met hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen,
– bij hevige regenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen, –
indien de kent ek
enplaat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te gar
anderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemont
eerd zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Bepaalde accessoires die vooraan op de au-
to gemont
eerd zijn, zoals een kentekenplaat-
houder met reclame, kunnen de werking van
de parkeerhulp verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met
de werking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties
wijzigen ››› pag. 279.
● Bij wagens zonder
infotainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij
een officiële SEAT-dealer of in een gespeciali-
seerde werkplaats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhang
er ››› pag. 279. ●
De gr afi
sche weergave op het display van
het Easy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Bediening van de parkeerhulp
Afb. 224
Middenconsole: toets van de par-
k eerhu
lp (n
aargelang de versie). Handmatige inschakeling van de parkeer-
hu
lp
● Druk de t
oets eenmaal
in.
Handmatige uitschakeling van de parkeer-
hulp
● Druk opnieuw op de toets .
272
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Handmatige uitschakeling van de weergave
v an de p
ark
eerhulp (de geluidssignalen blij-
ven actief)
● Druk op een toets van het hoofdmenu van
het in de fabriek
gemonteerde infotainment-
systeem.
● OF: druk op de functietoets TERUG .
Aut om
ati
sche inschakeling van de parkeer-
hulp
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel
in stand R.
● OF: als de auto aan de voorzijde een obsta-
kel
nadert dat zich op zijn traject bevindt met
een snelheid van minder dan 10 km/u (6
mph) ››› pag. 273. Het obstakel wordt gede-
tecteerd vanaf een afstand van ongeveer 95
cm indien de automatische inschakeling ge-
activeerd is in het infotainmentsysteem. Er
wordt een beperkte weergave getoond.
● OF: als de wagen achteruit beweegt.
Autom
atische uitschakeling van de parkeer-
hulp
● Zet de keuzehendel in stand P.
● OF: versnel tot meer dan ca. 10 km/u (6
mph) v
ooruit.
Tijdelijk uitschakelen van het geluid van de
parkeerhulp
● Op de functietoets drukken. Wi
sselen van beperkte weergave naar de
weerg
ave op het volledige scherm
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel
in stand R.
● OF: druk op het pictogram van de auto van
de beperkte w
eergave.
In voorkomend geval, wisselen naar het
beeld van de achteruitrijhulp (Rear View Ca-
mera "RVC")
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel
in stand R.
● OF: druk op de functietoets RVC.
Wanneer het
systeem wordt ingeschakeld,
hoort u een kort signaal ter bevestiging en
het toetssymbool licht geel op. Automatische activering Afb. 225
Miniatuurweergave van de automati-
s c
he activ
ering Wanneer de parkeerhulp plus automatisch
w
or
dt
ingeschakeld, wordt een miniatuur-
weergave van de wagen weergegeven samen
met de segmenten aan de linkerzijde van het
display ››› afb. 225.
De automatische activering vindt plaats wan-
neer een voorwerp dat zich voor de wagen
bevindt langzaam wordt genaderd. Ze func-
tioneert enkel wanneer de snelheid voor het
eerst wordt verlaagd tot onder circa 10 km/u
(6 mph).
Als de parkeerhulp wordt uitgeschakeld via
de toets , moet vervolgens als volgt te
werk worden gegaan om deze weer in te
schakelen naar automatische activering:
● Schakel het contact uit en weer aan. »
273
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
de bestuurder niet vervangen. Bij het in- of
uitpark
er
en van de wagen op een parkeer-
plaats of bij vergelijkbare manoeuvres blijft
de verantwoordelijk altijd bij de bestuurder.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en o
bjecten niet kunnen
worden waargenomen. Let in het bijzonder op
kinderen en dieren.
● Zorg altijd dat u visueel contact heeft met
de omgev
ing van de wagen: gebruik ook de
spiegels. VOORZICHTIG
De functies van de parkeerhulp kunnen nega-
tief beïn vloed w
orden door diverse factoren
die kunnen leiden tot schade aan de wagen of
aan de omgeving:
● Onder bepaalde omstandigheden kan het
syst
eem bepaalde objecten niet detecteren:
– Objecten zoals kettingen, aanhangerdis-
sels, stangen, vangrails, palen en dunne
bomen.
– Objecten die zich hoger dan de sensoren
bevinden, zoals uitstekende delen van
een muur.
– Objecten met bepaalde oppervlakken of
structuren, zoals uitstekende delen in
een hekwerk of stuifsneeuw.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
gstukken kan de signalen van de ultra- soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan dez
e
voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen kunnen de signa-
len v
an de ultrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● Kleine hindernissen die reeds zijn gemeld
door een waars
chuwing, kunnen bij het nade-
ren uit het meetbereik van het systeem ver-
dwijnen en daarom niet meer worden gemeld.
Ook bepaalde voorwerpen zoals hoge stoe-
pranden worden door het systeem soms niet
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wagen beschadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot w
ordt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radi
ateurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken. Let op
● In spec ifiek
e gevallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld –
voor bodems met
hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen,
– bij hevige regenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen,
– indien de kentekenplaat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te gar
anderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemont
eerd zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met
de werking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties
wijzigen ››› pag. 279.
● Bij wagens zonder
infotainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij » 277
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
een officiële SEAT-dealer of in een gespeciali-
seerde w
erkp
laats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhang
er ››› pag. 279.
● De grafische weergave op het display van
het Ea
sy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Bediening van de parkeerhulp
Handmatige uitschakeling van de weergave
van de p
ark
eerhulp (de geluidssignalen blij-
ven actief)
● Druk op een toets van het hoofdmenu van
het in de f abriek
gemonteerde infotainment-
systeem.
● OF: druk op de functietoets TERUG .
In s
c
hakelen van de parkeerhulp
● Schakel de achteruitversnelling (voor scha-
kelb
ak) in of zet de keuzehendel in stand R
(voor automatische versnellingsbak).
Uitschakelen van de parkeerhulp
● Zet de keuzehendel in stand P, N of D (v
oor
automatische versnellingsbak) of ontkoppel
de achteruitversnelling (voor schakelbak). In-
dien de hendel in stand N of D wordt gezet,
blijft het systeem nog ongeveer 8 seconden
actief voor uitschakeling, behalve met Top
View Camera*, in dat geval wordt het sys- teem meteen uitgeschakeld na ontkoppeling
van de acht
eruitversnelling.
Tijdelijk uitschakelen van het geluid van de
parkeerhulp
● Op de functietoets drukken. Indien het
Top
View Camera*-systeem is geïnstalleerd,
kan het geluid van de parkeerhulp niet tijde-
lijk uitgeschakeld worden.
Wisselen van beperkte weergave naar de
weergave op het volledige scherm indien de
achteruitrijhulp is gemonteerd (Rear View
Camera "RVC")
● Druk op het pictogram van de auto van de
beperkte weer
gave.
In voorkomend geval, wisselen naar het
beeld van de achteruitrijhulp (Rear View Ca-
mera "RVC")
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel
in stand R.
● OF: druk op het pictogram van de functie
RVC . Segment
en voor visuele indicatie Afb. 228
Weergave van parkeerhulp op het
di s
p
lay van het Easy Connect-systeem. Met behulp van de segmenten aan de achter-
z
ijde
v
an de wagen kan de afstand tot obsta-
kels worden geschat.
De optische weergave van de segmenten
werkt op de volgende wijze:
worden getoond indien
het obstakel zich niet in rijrichting be-
vindt en wanneer de elektronische par-
keerrem is geactiveerd.
worden getoond indien de
obstakels zich binnen het traject van de
wagen bevinden op meer dan 30 cm af-
stand ervan.
worden getoond indien ze
zich op minder dan 30 cm afstand bevin-
den.
Witte segmenten:
Gele segmenten:
Rode segmenten:
278
Bedienen
Inleiding tot thema Met behulp van 4 camera's genereert het
sys
t
eem een voorstelling die op het scherm
van het infotainmentsysteem wordt getoond.
De camera's zitten in de grille, in de buiten-
spiegels en in de achterklep.
De functies en voorstellingen van het sys-
teem voor perifeer gezichtsveld kunnen varië-
ren naargelang of de wagen ParkPilot heeft
of niet. ATTENTIE
Met het beeld van de camera's kan de af-
st and w
aarop de obstakels (personen, voer-
tuigen enz.) zich bevinden niet nauwkeurig
berekend worden, het onachtzaam gebruik
van dit systeem kan dus ongevallen en ernsti-
ge letsels veroorzaken.
● De cameralenzen vergroten en vervormen
het gez
ichtsveld en de voorwerpen zien er op
het scherm anders en minder nauwkeurig uit.
● Sommige voorwerpen kunnen niet of
slec
hts vaag getoond worden, bijvoorbeeld
smalle palen of hekken, wegens de resolutie
van het scherm of indien de lichtomstandig-
heden onvoldoende zijn.
● De camera's hebben dode hoeken waarin
personen en ob
jecten niet kunnen worden
waargenomen.
● De lens van de camera's moet schoon ge-
houden worden,
zonder sneeuw of ijs, en mag
niet worden afgedekt. ATTENTIE
De intelligente technologie in het omgeving-
camer a
systeem (Top View Camera*) kan de li-
mieten opgelegd door de natuurkundige wet-
ten niet overwinnen en werkt enkel binnen de
eigen grenzen van het systeem. Het grotere
comfort dat het systeem voor perifeer ge-
zichtsveld biedt mag nooit aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Indien het
systeem nalatig of onbedoeld gebruikt wordt,
kunnen ongevallen en ernstige letsels veroor-
zaakt worden. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Snelheid en rijstijl aanpassen aan het
weer, het
wegdek, het zicht en de verkeers-
omstandigheden.
● Laat u niet afleiden van het verkeer door de
beelden op het s
cherm.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
het oog, aang
ezien de camera's kleine kinde-
ren, dieren en bepaalde voorwerpen niet in
alle situaties perfect opmerkt.
● De plaatsing van een kentekenplaathouder
kan de weer
gaven op het scherm verstoren,
aangezien het gezichtsveld van de camera's
mogelijk op die manier beperkt wordt.
● Het systeem kan wellicht niet alle zones
duidelijk weer
geven. VOORZICHTIG
● De beel den
van de camera op het scherm
zijn enkel tweedimensionaal. Door gebrek
aan ruimtelijk dieptezicht is het mogelijk dat uitstekende voorwerpen of putten in het weg-
dek moei
lijk
of helemaal niet waar te nemen
zijn.
● In bepaalde omstandigheden neemt de ca-
mera v
oorwerpen zoals stangen, vangrails,
palen en dunne bomen niet waar, hetgeen
kan leiden tot schade aan de wagen.
● Het systeem toont de hulplijnen en -vakken
onafhank
elijk van de omgeving van de wa-
gen, er worden geen voorwerpen gedetec-
teerd. De bestuurder moet zelf beoordelen of
de wagen past in de parkeerplaats. VOORZICHTIG
Om een degelijke werking van het systeem te
gar ander
en, houdt u de camera's schoon, ijs-
en sneeuwvrij en plakt u er niets op.
● Gebruik nooit schurende schoonmaakmid-
delen v
oor het schoonmaken van de lens.
● Gebruik nooit lauw of warm water voor het
verw
ijderen van sneeuw of ijs van de lenzen
van de camera's. Anders kunnen de lenzen
beschadigd raken. 280