Page 153 of 364

Openen en sluiten
Glazen dak openen en sluiten Afb. 140
In de hemelbekleding: toets van het
gl az
en d
ak. Het glazen dak werkt alleen bij ingeschakeld
c
ont
act
. Na het uitschakelen van het contact
kunt u het glazen dak nog enkele minuten
openen of sluiten, mits het bestuurders- of
bijrijdersportier niet geopend wordt.
Samen met het glazen dak gaat ook het rol-
gordijn automatisch open als het volledig ge-
sloten is of zich voor het glazen dak bevindt.
Het rolgordijn blijft in voorste stand en wordt
niet automatisch gesloten met het dak. Het
kan enkel volledig gesloten worden na het
sluiten van het glazen dak.
De toets ›››
afb. 140 heeft twee standen.
In de eerste stand kunt u het dak omhoog
zetten, volledig of gedeeltelijk openen of
sluiten.
In de tweede stand beweegt het dak automa-
tisch naar de eindstand na kort de toets be- diend te hebben. Door opnieuw de toets te
bedienen wordt
de automatische functie
stopgezet.
Omhooggezette stand van het glazen dak af-
stellen
● Druk het achterste deel B van de toets
n aar de eer
s
te stand.
● Automatische functie: druk kort het achter-
ste deel
van de toets B naar de tweede
s t
and.
Het
glazen dak in omhooggezette stand slui-
ten
● Druk het voorste deel A van de toets naar
de eer s
t
e stand.
● Automatische functie: druk kort het voorste
deel A van de toets naar de tweede stand.
D e aut
om
atische functie stopzetten bij af-
stelling van de omhooggezette stand van het
dak of bij het sluiten van het dak
● Druk opnieuw op de toets A of
B .
Het gl
az
en dak openen
● Druk de toets naar achteren C tot de eer-
s t
e s
tand.
● Automatische functie tot de comfortstand:
druk de toets
kort naar achteren C tot de
tw eede s t
and. Het glazen dak sluiten
●
Druk de toets naar voren D tot de eerste
s t
and.
● Aut
omatische functie: druk de toets D kort
n aar
v
oren tot de tweede stand.
De automatische functie stopzetten tijdens
het openen of sluiten
● Druk opnieuw op de toets C of
D .
Rolgordijn openen en sluiten Afb. 141
In de hemelbekleding: knoppen van
het ro
lgordijn. Het elektrische rolgordijn werkt met inge-
s
c
h
akeld contact.
Wanneer het glazen dak helemaal in om-
hooggezette stand staat, gaat het rolgordijn »
151
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 154 of 364

Bedienen
automatisch in een ventilatiestand. Het gor-
dijn b lijf
t
ook in die stand bij gesloten glazen
dak.
De toetsen ››› afb. 141 1 en
2 hebben twee
s t
anden. In de eer
ste stand kan het rolgor-
dijn geheel of gedeeltelijk geopend of geslo-
ten worden.
Door kort de toets te bedienen tot de tweede
stand, verschuift het rolgordijn automatisch
naar de eindstand. Door opnieuw de toets te
bedienen wordt de automatische functie
stopgezet.
Na het uitschakelen van het contact kan het
rolgordijn nog enkele minuten worden geo-
pend of gesloten, zolang het bestuurders- of
bijrijdersportier niet wordt geopend.
Het rolgordijn openen
● Druk de toets 1 tot de eerste stand.
● Automatische functie: druk de toets 1 kort
t ot
de tw
eede stand.
Het rolgordijn sluiten
● Druk de toets 2 tot de eerste stand.
● Automatische functie: druk de toets 2 kort
t ot
de tw
eede stand.
De automatische functie stopzetten tijdens
het openen of sluiten
● Druk opnieuw op de toets 1 of
2 . Let op
Wanneer het glazen dak openstaat, kan het
elektri s
che rolgordijn enkel gesloten worden
tot de voorste rand van het glazen dak. Sluitkrachtbegrenzing van het pano-
ram
a
schuifdak en rolgordijn Dankzij de sluitkrachtbegrenzing wordt het ri-
sic
o op kneuz
ingen bij het sluiten van het
glazen dak en rolgordijn verminderd ››› . In-
dien het gl
az
en dak of rolgordijn weerstand
of een obstakel waarneemt bij het sluiten,
gaat het onmiddellijk weer open.
● Controleer waarom het dak of gordijn niet
dicht gin
g.
● Probeer het dak of gordijn opnieuw te slui-
ten.
● Indien het d
ak of gordijn niet gesloten kon
worden w
egens een obstakel of weerstand,
wordt het in de overeenkomstige stand stop-
gezet en gaat het vervolgens open. Bij de au-
tomatische functie kan een nieuwe poging
om te sluiten plaatsvinden.
● Kan het dak of gordijn nog steeds niet ge-
sloten w
orden, sluit het dan zonder de sluit-
krachtbegrenzing. Het glazen dak of rolgordijn sluiten zonder
sluitkr
achtbegrenzing
● Glazen dak: voord
at ca. 5 seconden verstre-
ken zijn sinds de activering van de sluit-
krachtbegrenzing, drukt u de toets ››› afb.
140 naar de tweede stand in de richting van
de pijl ››› afb. 140 D tot het dak volledig ge-
s lot
en w
ordt.
● Rolgordijn: voord
at ca. 5 seconden verstre-
ken zijn sinds de activering van de sluit-
krachtbegrenzing, drukt u op de toets ››› afb.
141 2 tot het gordijn volledig gesloten
w or
dt
.
● Het dak of gordijn gaat toe zonder tussen-
komst
van de sluitkrachtbegrenzing!
● Als het dak of gordijn nog steeds niet ge-
sloten k
an worden, neem dan contact op met
een gespecialiseerde werkplaats. ATTENTIE
Het sluiten van het glazen dak of rolgordijn
zonder s luitk
rachtbegrenzing kan ernstige
letsels veroorzaken.
● Sluit het dak en gordijn steeds voorzichtig.
● Er mag zich nooit iemand ophouden in de
baan v
an het dak of gordijn, vooral als het
zonder sluitkrachtbegrenzing wordt gesloten.
● De beknellingsbeveiliging voorkomt niet
dat
vingers of andere lichaamsdelen tussen
het dakframe bekneld kunnen raken en ver-
wondingen veroorzaakt. 152
Page 155 of 364

Lichten en zicht
Lichten en zicht
Lic ht
Ger el
ateerde video Afb. 142
Verlichting Stads- en dimlicht
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor
de juiste afstelling van de koplampen en het
voeren van de juiste verlichting.
Geluidssignalen om te waarschuwen dat de
lichten niet uit zijn
Wanneer de autosleutel niet in het contact-
slot zit en het bestuurdersportier open is,
hoort u enkele geluidssignalen in de onder-
staande gevallen: hierdoor wordt u eraan herinnerd dat de lichten nog uitgezet moeten
worden.
● W
anneer het parkeerlicht ingeschakeld is
›››
pag. 154.
● Wanneer de lichtschakelaar in stand o
staat
. ATTENTIE
Het stads- of dagrijlicht is niet helder genoeg
om de we g
voor u voldoende te verlichten of
door andere verkeersdeelnemers te worden
gezien.
● Schakel daarom 's nachts, bij regen of bij
slec
ht zicht altijd het dimlicht in. ATTENTIE
Als de koplampen te hoog zijn afgesteld en
verk eer
d worden gebruikt, kunnen overige
weggebruikers hierdoor worden afgeleid en
verblind. Dit kan ernstige ongevallen tot ge-
volg hebben.
● Zorg er altijd voor dat de koplampen correct
zijn afg
esteld. Let op
De bestaande wettelijke verlichtingsvoor-
sc hrif
ten voor elk land moeten in acht worden
genomen. Dagrijverlichting
Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de kop
l
ampen opgenomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het d agrijlic
ht wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen of staat, al naar
gelang de stand voor de buitenverlichting is.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met
dagrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het het donker is. De
dagrijverlichting levert onvoldoende licht om
de weg goed te verlichten of om goed zicht-
baar te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de acht
erlichten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. 1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het s t
adslicht achteraan branden. 153
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 156 of 364

Bedienen
Knipperlicht- en grootlichthendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 31
Zet de hendel in de basisstand om de betref-
fende functie in te schakelen.
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
met ingeschakeld contact omhoog of omlaag
tot aan het punt waar u enige weerstand
voelt en laat de hendel los. Het knipperlicht
knippert driemaal.
De comfortknipperlichten kunnen worden in-
en uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem via toets en de functieknop SETUP
> Lichten > Comfortknipperlichten
› ›
›
pag. 34.
Bij wagens die niet over het betreffende me-
nu beschikken, kan de functie worden ge-
deactiveerd in een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Verkeerd gebruik van de knipperlichten, het
niet g e
bruiken of het vergeten uit te schake-
len daarvan kan andere weggebruikers in ver-
warring brengen. Dit kan ernstige ongevallen
tot gevolg hebben.
● Geadviseerd wordt om tijdig het knipper-
licht t
e activeren als u van rijstrook wilt wis-
selen, inhalen of afslaan. ●
Direct n
a het wisselen van rijstrook, inha-
len of afslaan moet u het knipperlicht deacti-
veren. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van het grootlicht kan
on gev
allen en ernstig letsel veroorzaken. Het
grootlicht kan andere bestuurders afleiden en
verblinden. Let op
● Indien de comf or
tknipperlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● Het knipperlicht werkt alleen bij ingescha-
keld c
ontact. De alarmlichten werken ook
wanneer het contact is uitgeschakeld.
● Als een knipperlicht op de aanhanger de-
fect i
s, gaat het controlelampje (knipperlich-
ten op aanhanger) knipperen op dubbele fre-
quentie dan normaal in de wagen.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlic
ht worden aangezet.
● Bij koude of vochtige weersomstandighe-
den kunnen de k
oplampen, achterlichten en
knipperlichten tijdelijk beslagen zijn aan de
binnenzijde. Dit is een normaal verschijnsel
en heeft totaal geen invloed op de levensduur
van het verlichtingssysteem van de wagen. automatische rijlichtregeling *
De automatische rijlichtregeling is slechts
een hulp en k
an niet
alle rijsituaties herken-
nen.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, worden automatisch de lichten van de
wagen en de verlichting van de instrumenten
en schakelaars in- en uitgeschakeld in de vol-
gende omstandigheden ››› in Dagrijver-
lichtin g op p
ag. 153:
Automatisch inschake-
lenAutomatisch uitscha-
kelen
De lichtsensor detecteert
dat het donker wordt, bij-
voorbeeld bij het inrijden
van een tunnel.Wanneer voldoende licht
wordt gedetecteerd.
De regensensor detecteert
de neerslag en schakelt de
ruitenwisser in.Wanneer de ruitenwisser
niet ingeschakeld wordt
na enkele minuten. ATTENTIE
Als de weg slecht verlicht is en andere weg-
ge bruik
ers de wagen niet of slecht kunnen
zien, kan dit tot ongevallen leiden.
● De automatische rijlichtregeling ()
sch
akelt het dimlicht alleen in bij verandering
van de lichtsterkte, maar niet bij mist bijvoor-
beeld. 154
Page 157 of 364

Lichten en zicht
Grootlichtassistent* Grootlichtregeling (Light Assist)
De gr
ootlic
htregeling werkt binnen de gren-
zen van het systeem en afhankelijk van de
omgevingscondities en het verkeer op de
weg. Na inschakeling wordt het systeem ge-
activeerd vanaf een snelheid van ongeveer
60 km/u (37 mph); bij snelheden lager dan
30 km/u (18 mph) wordt het weer gedeacti-
veerd ››› .
Wanneer het sy
steem is geactiveerd en de
camera andere voertuigen detecteert die ver-
blind kunnen worden, wordt het routelicht
automatisch uitgeschakeld. Anders wordt het
routelicht automatisch ingeschakeld.
De grootlichtregeling detecteert onder nor-
male omstandigheden de verlichte wegdelen
en deactiveert dan het grootlicht bij nadering
van bijv. een woonwijk.
Grootlichtregeling in- en uitschakelen
FunctieHandeling
Inschake- len:
- Schakel het contact in en draai de licht-
schakelaar naar de stand .
– Druk de knipperlicht- en grootlichthendel
vanuit de uitgangsstand naar voren ››› pag.
154. Zodra het controlelampje
op het
display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt, is de grootlichtregeling geacti-
veerd.
FunctieHandeling
Uitscha- kelen:
– Schakel het contact uit.
– OF: draai de lichtschakelaar naar een an-
dere stand dan
››› pag. 153.
– OF: Trek, terwijl het grootlicht brandt, de
knipperlicht- en grootlichthendel naar ach-
ter.
– OF: duw de knipperlicht- en grootlicht-
hendel naar voren om het grootlicht hand-
matig te activeren. De grootlichtregeling
blijft vervolgens gedeactiveerd. Functiestoringen
D
e
v
olgende omstandigheden kunnen ver-
hinderen dat de grootlichtregeling dit licht op
tijd uitschakelt of geheel uitschakelt:
● Op slecht verlichte wegen met sterk reflec-
terende bor
den;
● Bij onvoldoende verlichte weggebruikers
(bijv
oorbeeld voetgangers of fietsers);
● In scherpe bochten waarin het tegemoetko-
mende verk
eer gedeeltelijk verdekt blijft en
op sterke hellingen (drempels);
● Wanneer bij tegemoetkomend verkeer op
een weg die in het
midden door een vangrail
gescheiden is, een voertuig verschijnt die
duidelijk over de vangrail heen kijkt (zoals
een vrachtwagenchauffeur).
● Als de camera defect is of de stroomvoor-
ziening d
aarvan is onderbroken;
● Bij mist, sneeuw of harde regen; ●
Bij opwaaiend
zand of stof;
● Bij kiezel in het zichtveld van de camera;
● Als het gezichtsveld van de camera besla-
gen, v
uil of afgedekt met stickers, sneeuw, ijs
enz. is. ATTENTIE
Het comfort dat de grootlichtregeling biedt,
betek ent
niet dat er geen risico's meer zijn.
Ondanks het systeem moet de bestuurder te
allen tijde opmerkzaam blijven.
● U bent onder alle omstandigheden degene
die het grootlic
ht bedient en aanpast op de
lichtomstandigheden, zichtbaar en het ver-
keer.
● Het kan zijn dat de grootlichtregeling niet
altijd al
le rijsituaties correct herkent en in be-
paalde omstandigheden slechts beperkt
werkt.
● Als het zichtveld van de camera vuil, be-
dekt of be
schadigd is, kan dat de werking van
de grootlichtregeling negatief beïnvloeden.
Dit geldt ook wanneer de verlichtingsinstalla-
tie van de wagen wordt gewijzigd door bijv.
extra koplampen te monteren. VOORZICHTIG
Om de werking van het systeem niet te beïn-
vloeden, moet het
volgende in acht worden
genomen:
● Reinig het zichtveld van de camera regel-
matig en houd dit
vrij van sneeuw en ijs; » 155
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 158 of 364

Bedienen
●
Dek het
zichtveld van de camera niet af;
● Controleer of de luchtverdeling bij het
zicht
veld van de camera niet defect is. Let op
Het grootlichtsignaal en het grootlicht kun-
nen a ltijd h andm
atig in- en uitgeschakeld
worden met de knipperlicht- en grootlicht-
hendel ››› pag. 154. Mistlicht
Afb. 143
Dashboard: lichtschakelaar. De controlelampjes
re
s
p. geven in licht-
schakelaar resp. op het instrumentenpaneel
aan of de mistlampen branden. ●
De mis
tlampen* inschakelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen uit tot in de
eerste stand ››› afb. 143 1 , vanaf de posities
, of
.
● Mistachterlicht insc
hakelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen volledig uit 2 , vanaf de positie
, of
.
● Om de mistlampen uit te schakelen drukt u
de lichtsc
hakelaar in of draait u deze in stand
. Let op
Het licht van het mistachterlicht kan het ach-
ter opk
omend verkeer verblinden. Gebruik de
mistachterlichten alleen bij gering zicht. Lichten met cornering-functie*
1) Bij langzaam draaien of in erg gesloten boch-
t
en, w
or
dt automatisch de hoekverlichting in-
geschakeld. De hoekverlichting kan geïnte-
greerd zijn in de mistlichten en gaat uitslui-
tend branden bij snelheden lager dan 40
km/u (25 mph).
Bij het kiezen van de achteruit wordt de
hoekverlichting aan beide zijden van de wa-
gen ontstoken, om een beter zicht te ver-
schaffen rondom om te manoeuvreren. Functie "Coming Home" De in-/uitschakeling van de functie vindt
pl
aats
via het menu van de radio. De vertra-
gingstijd van "Coming Home" en/of "Leaving
Home" (standaard 30 s) kan ook worden in-
gesteld.
Wagen met halogeenkoplamp
Bij de functie "Coming Home" worden het
daglicht (DRL) van de koplampen, de achter-
ste stadslichten en de kentekenplaatverlich-
ting ingeschakeld.
Wagen met full-led koplamp
Bij de functie "Coming Home" worden het
dimlicht en het daglicht (DRL) van de koplam-
pen, de achterste stadslichten, de kenteken-
plaatverlichting en de nabijheidslichten in de
achteruitkijkspiegel (instapverlichting) inge-
schakeld.
Automatisch "Coming Home" activeren*
Voor wagens met licht- en regensensor (licht-
schakelaar met stand ).
● De wagen uitschakelen en de sleutel uit het
cont acts
lot nemen met de lichtschakelaar in
stand ›››
pag. 31. 1)
Deze functie is niet beschikbaar in wagens voor-
zien v
an full-led koplampen.
156
Page 159 of 364

Lichten en zicht
● De aut
om
atische functie "Coming Home"
wordt alleen ingeschakeld wanneer de licht-
sensor herkent dat het donker is.
● De "Coming Home" verlichting wordt inge-
sch
akeld bij het openen van het wagenpor-
tier.
Handmatig "Coming Home" activeren
Voor wagens zonder licht- en regensensor
(lichtschakelaar zonder stand ).
● Schakel de wagen uit en trek de sleutel uit
het cont
actslot.
● Schakel het grootlichtsignaal ca. 1 seconde
in.
● Ingeschakeld voor elke stand van de licht-
sch
akelaar.
● De "Coming Home" verlichting wordt inge-
sch
akeld bij het openen van het wagenpor-
tier. De uitschakeltijd van de koplampen (60
s) start bij het openen van het wagenportier.
Buiten werking stellen
● Indien er geen portier gesloten werd, auto-
matis
ch na het beëindigen van de uitschakel-
tijd van de koplampen (60 s).
● Tijdens de uitschakeltijd van de koplampen
bij het s
luiten van het laatste portier, wordt
de "Coming Home" uitgeschakeld na het ver-
strijken van de (in het menu van de radio in-
gestelde) vertragingstijd. ●
Bij het draaien
van de lichtschakelaar in
stand ›››
pag. 31.
● Bij het inschakelen van het contact (starten
van de motor).
F
unctie "Leaving Home" De functie "Leaving Home" is enkel beschik-
baar
v
oor wagens met licht- en regensensor
(lichtschakelaar met stand ).
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het menu van de radio. De vertra-
gingstijd voor uitschakeling van de functie
"Leaving Home" (standaard 30 s) kan ook
worden ingesteld.
Wagen met halogeenkoplamp
Bij de functie "Leaving Home" worden het
daglicht (DRL) van de koplampen, de achter-
ste stadslichten en de kentekenplaatverlich-
ting ingeschakeld.
Wagen met full-led koplamp
Bij de functie "Leaving Home" worden het
dimlicht en het daglicht (DRL) van de koplam-
pen, de achterste stadslichten, de kenteken-
plaatverlichting en de nabijheidslichten in de
achteruitkijkspiegel ("Welcome Light") inge-
schakeld. Activering
● Bij het ontgrendelen van de wagen (druk-
ken op openen op de af s
tandsbediening).
● De functie "Leaving Home" wordt enkel in-
ges
chakeld wanneer de lichtschakelaar in
stand staat en de lichtsensor herkent
dat het donker is.
Buiten werking stellen
● Na het beëindigen van de vertragingstijd
van de "Le
aving Home" (standaard 30 s).
● Bij het vergrendelen van de wagen (sluiten
met de afs
tandsbediening).
● Bij het draaien van de lichtschakelaar naar
een andere st
and dan .
● Bij het inschakelen van het contact.
Instapverlichting* 3 Geldig
voor wagens met licht- en regensensor
(lic
htschakelaar in stand ) en Full LED-koplam-
pen.
De instapverlichting is een lichtsysteem in de
buitenspiegels dat op de grond gericht is en
wordt in- of uitgeschakeld indien de licht-
schakelaar zich in stand bevindt of de
functie "Coming Home" / "Leaving Home"
wordt in- of uitgeschakeld.
157
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 160 of 364

Bedienen
Alarmlichten Afb. 144
Dashboard: schakelaar voor alarm-
lic ht
en. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 32
De alarmlichten dienen om in gevaarlijke si-
tuaties andere verkeersdeelnemers op uw
wagen attent te maken.
Als de wagen dienst weigert:
1. Uw wagen op een veilige afstand tot het rijdend verk
eer zetten.
2. Druk op de knop om de alarmlichten in te sch
akelen ››› .
3. Motor afzetten.
4. Handrem aantrekken.
5. Bij wagens met handgeschakelde versnel- ling
s
bak de 1e versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten als dewagen met een automatische versnel-
lings
bak is uitgerust.
6. Gebruik de gevarendriehoek om andere verkeer
sdeelnemers erop te attenderen
dat uw wagen stilstaat.
7. Neem altijd de sleutel mee wanneer u de wagen
verlaat.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knip-
peren alle knipperlichten van de wagen tege-
lijkertijd. D.w.z. dat zowel de controlelampjes
van de knipperlichten als het controle-
lampje van de schakelaar tegelijkertijd
knipperen. De alarmlichten werken ook wan-
neer het contact is uitgeschakeld.
Waarschuwing noodremmen
Als u abrupt en continu met een hoge snel-
heid van ongeveer 80 km/u (50 mph) remt,
knipperen de remlichten enkele keren per se-
conde om de achter de wagen rijdende voer-
tuigen te waarschuwen. Als u blijft remmen,
gaan de alarmlichten automatisch branden
wanneer de wagen stopt. Deze worden auto-
matisch uitgeschakeld wanneer de wagen
opnieuw gaat rijden. ATTENTIE
● Een op de w e
g stilgevallen wagen vormt
een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlich-
ten en een gevarendriehoek, om andere ver-
keersdeelnemers op uw stilstaande wagen
opmerkzaam te maken. ●
Van w
ege de hoge temperaturen van de ka-
talysator mag u de wagen nooit in de buurt
van licht ontvlambare materialen, zoals droog
gras of uitgelopen benzine, neerzetten –
brandgevaar! Let op
● De w ag
enaccu wordt (ook bij uitgeschakeld
contact) ontladen als de alarmlichten gedu-
rende langere tijd zijn ingeschakeld.
● Neem bij gebruik van de alarmlichten de
wettelijk
e bepalingen in acht. Parkeerlicht
Wanneer het parkeerlicht ingeschakeld is
(r
ec
ht
er of linker knipperlicht), gaan het
stadslicht voor en het achterlicht aan de des-
betreffende zijde van de wagen branden. Het
parkeerlicht kan uitsluitend worden inge-
schakeld als het contact uit staat en de knip-
perlicht- en grootlichthendel in de midden-
stand staat na te zijn bediend.
Parkeerlicht aan beide zijden Als het contact uit en de lichtschakelaar in de
s
t
and
staat, gaat bij het vergrendelen van
de wagen van buitenaf het parkeerlicht aan
beide zijden van de wagen branden. Hierbij
worden uitsluitend het stadslichten in beide
158