Page 273 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
met geluidssignalen en visueel in het Easy
C onnect
-
systeem.
Bij gevaar van botsing aan de voorzijde van
de auto klinken de geluidssignalen vooraan,
bij gevaar van botsing aan de achterzijde van
de auto klinken ze achteraan.
Zorg ervoor dat de sensoren niet afgedekt
worden door stickers, vuil enz., omdat dan de
werking van het systeem negatief wordt beïn-
vloed. Reinigingsinformatie ››› pag. 302.
Het detectiebereik van de sensoren zijn on-
geveer:
1,20 m
1,60 m
0,90 m
Naarmate een obstakel wordt genaderd,
wordt het interval tussen de akoestische sig-
nalen korter. Zodra u het obstakel tot zo'n
0,30 m bent genaderd, hoort u een constant
signaal: niet doorrijden (of achteruitrijden)!
Als u afstand houdt tot het obstakel, wordt
het waarschuwingsvolume binnen ca. 4 se-
conden gereduceerd (niet van toepassing op
de toon van het constante signaal).
Om de volledige omgeving van de auto te
kunnen weergeven, moet de auto enkele me-
ter naar voren en achteren bewogen worden.
Zo worden de ontbrekende zones afgezocht
en wordt de aanwezigheid van obstakels aan A B
C de zijkanten van de auto getoond
››
› afb.
223 C .
Bijz onderheden
v
an ParkPilot met perifere
weergave
In de volgende situaties wordt de afgezochte
zone aan de zijkant van de auto automatisch
verborgen:
● Wanneer een portier wordt geopend.
● Als de ASR is uitgeschakeld.
● Als de ASR of ESC aan het regelen zijn.
● Wanneer de auto meer dan ca. 3 minuten
blijft
stilstaan. ATTENTIE
● Houd altijd het
verkeer en de directe omge-
ving van de wagen ook zelf in de gaten. De
hulpsystemen kunnen de oplettendheid van
de bestuurder niet vervangen. Bij het in- of
uitparkeren van de wagen op een parkeer-
plaats of bij vergelijkbare manoeuvres blijft
de verantwoordelijk altijd bij de bestuurder.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en o
bjecten niet kunnen
worden waargenomen. Let in het bijzonder op
kinderen en dieren.
● Zorg altijd dat u visueel contact heeft met
de omgev
ing van de wagen: gebruik ook de
spiegels. VOORZICHTIG
De functies van de parkeerhulp kunnen nega-
tief beïn vloed w
orden door diverse factoren
die kunnen leiden tot schade aan de wagen of
aan de omgeving:
● Onder bepaalde omstandigheden kan het
syst
eem bepaalde objecten niet detecteren:
– Objecten zoals kettingen, aanhangerdis-
sels, stangen, vangrails, palen en dunne
bomen.
– Objecten die zich hoger dan de sensoren
bevinden, zoals uitstekende delen van
een muur.
– Objecten met bepaalde oppervlakken of
structuren, zoals uitstekende delen in
een hekwerk of stuifsneeuw.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
gstukken kan de signalen van de ultra-
soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan deze voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen kunnen de signa-
len v
an de ultrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● Kleine hindernissen die reeds zijn gemeld
door een waars
chuwing, kunnen bij het nade-
ren uit het meetbereik van het systeem ver-
dwijnen en daarom niet meer worden gemeld.
Ook bepaalde voorwerpen zoals hoge stoe-
pranden worden door het systeem soms niet » 271
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 274 of 364

Bedienen
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wag
en be
schadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot w
ordt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radi
ateurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken.
● Een kentekenplaat of kentekenplaathouder
aan de voor
zijde met afmetingen die groter
zijn dan de opening voor de kentekenplaat, of
een gebogen of vervormde kentekenplaat kan
ertoe leiden dat:
– er verkeerde detecties plaatsvinden
– de sensoren zicht verliezen Let op
● In spec ifiek
e gevallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld
–voor bodems met hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen,
– bij hevige regenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen, –
indien de kent ek
enplaat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te gar
anderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemont
eerd zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Bepaalde accessoires die vooraan op de au-
to gemont
eerd zijn, zoals een kentekenplaat-
houder met reclame, kunnen de werking van
de parkeerhulp verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met
de werking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties
wijzigen ››› pag. 279.
● Bij wagens zonder
infotainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij
een officiële SEAT-dealer of in een gespeciali-
seerde werkplaats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhang
er ››› pag. 279. ●
De gr afi
sche weergave op het display van
het Easy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Bediening van de parkeerhulp
Afb. 224
Middenconsole: toets van de par-
k eerhu
lp (n
aargelang de versie). Handmatige inschakeling van de parkeer-
hu
lp
● Druk de t
oets eenmaal
in.
Handmatige uitschakeling van de parkeer-
hulp
● Druk opnieuw op de toets .
272
Page 275 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Handmatige uitschakeling van de weergave
v an de p
ark
eerhulp (de geluidssignalen blij-
ven actief)
● Druk op een toets van het hoofdmenu van
het in de fabriek
gemonteerde infotainment-
systeem.
● OF: druk op de functietoets TERUG .
Aut om
ati
sche inschakeling van de parkeer-
hulp
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel
in stand R.
● OF: als de auto aan de voorzijde een obsta-
kel
nadert dat zich op zijn traject bevindt met
een snelheid van minder dan 10 km/u (6
mph) ››› pag. 273. Het obstakel wordt gede-
tecteerd vanaf een afstand van ongeveer 95
cm indien de automatische inschakeling ge-
activeerd is in het infotainmentsysteem. Er
wordt een beperkte weergave getoond.
● OF: als de wagen achteruit beweegt.
Autom
atische uitschakeling van de parkeer-
hulp
● Zet de keuzehendel in stand P.
● OF: versnel tot meer dan ca. 10 km/u (6
mph) v
ooruit.
Tijdelijk uitschakelen van het geluid van de
parkeerhulp
● Op de functietoets drukken. Wi
sselen van beperkte weergave naar de
weerg
ave op het volledige scherm
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel
in stand R.
● OF: druk op het pictogram van de auto van
de beperkte w
eergave.
In voorkomend geval, wisselen naar het
beeld van de achteruitrijhulp (Rear View Ca-
mera "RVC")
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel
in stand R.
● OF: druk op de functietoets RVC.
Wanneer het
systeem wordt ingeschakeld,
hoort u een kort signaal ter bevestiging en
het toetssymbool licht geel op. Automatische activering Afb. 225
Miniatuurweergave van de automati-
s c
he activ
ering Wanneer de parkeerhulp plus automatisch
w
or
dt
ingeschakeld, wordt een miniatuur-
weergave van de wagen weergegeven samen
met de segmenten aan de linkerzijde van het
display ››› afb. 225.
De automatische activering vindt plaats wan-
neer een voorwerp dat zich voor de wagen
bevindt langzaam wordt genaderd. Ze func-
tioneert enkel wanneer de snelheid voor het
eerst wordt verlaagd tot onder circa 10 km/u
(6 mph).
Als de parkeerhulp wordt uitgeschakeld via
de toets , moet vervolgens als volgt te
werk worden gegaan om deze weer in te
schakelen naar automatische activering:
● Schakel het contact uit en weer aan. »
273
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 276 of 364

Bedienen
● OF: v
er
snel met de wagen tot boven 10
km/u (6 mph), om weer tot onder deze grens-
waarde te vertragen.
● OF: plaats de keuzehendel in de stand P en
v
ervolgens weer uit deze stand.
● OF: schakel de automatische activering in
en uit
via het menu in het Easy Connect-sys-
teem.
De automatische activering met miniatuur-
weergave van de parkeerhulp kan worden in-
en uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem ›››
pag. 34:
● Contact inschakelen.
● Kies: toets > Instellingen
> Parke-
ren en manoeuvreren .
● Selecteer de optie Automatische acti-
vering . Al
s
het vakje van de functietoets is
geactiveerd , is de functie ingeschakeld.
Als het systeem automatisch geactiveerd
werd, klinkt enkel een geluidssignaal wan-
neer de obstakels aan de voorzijde zich op
een afstand van minder dan 50 cm bevinden. VOORZICHTIG
De automatische inschakeling van de par-
keerhu lp w
erkt enkel indien men heel traag
rijdt. Als de rijstijl niet wordt aangepast aan
de omstandigheden, kan dit een ongeval met
ernstige letsels tot gevolg hebben. Segmenten voor visuele indicatie
Afb. 226
Weergave van parkeerhulp op het
di s
p
lay van het Easy Connect-systeem. Met behulp van de segmenten voor de wa-
g
en k
an de af
stand tot het obstakel worden
geschat.
De optische weergave van de segmenten
werkt op de volgende wijze:
worden weergegeven in-
dien het obstakel zich niet binnen het
traject van de wagen bevindt of indien in
tegengestelde richting ervan wordt gere-
den, en wanneer de elektronische par-
keerrem is geactiveerd.
worden getoond indien de
obstakels zich binnen het traject van de
wagen bevinden op meer dan 30 cm af-
stand ervan.
Witte segmenten:
Gele segmenten: worden getoond indien de
obs
takels zich op minder dan 30 cm af-
stand bevinden.
Met de radio's SEAT Mediasysteem Plus / Na-
vigatiesysteem / Navigatiesysteem Plus geeft
een geel spoor bovendien het verwachte tra-
ject van de wagen aan volgens de draaihoek
van het stuur.
Wanneer het obstakel zich in de rijrichting
van de wagen bevindt, is steeds het overeen-
komstige waarschuwingssignaal te horen.
Zodra de wagen een obstakel nadert, worden
de segmenten dichter bij de wagen weerge-
geven. Ten laatste bij het aanduiden van het
voorlaatste segment, betekent dit dat de
botszone bereikt is. In de botszone worden
obstakels in rood weergegeven, evenals ob-
stakels buiten de af te leggen weg. Niet door-
rijden (of achteruitrijden) ››› in Beschrij-
v in
g op p
ag. 271, ››› in Beschrijving op
p ag. 271
!
Indien de aut
o is uitgerust met het Top View
Camera-systeem, verschijnt de visuele aan-
duiding van de parkeerhulp in dit systeem af-
hankelijk van de geselecteerde weergave. Rode segmenten:
274
Page 277 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
De aanwijzingen en akoestische sig-
n a
l
en aanpassen De indicaties en de akoestische signalen
ku
nnen w
orden ingesteld in het Easy
Connect*-systeem.
Automatische activering
on – activeer de optie Automatische
activering ››› pag. 273.
off – deactiveer de optie Automati-
sche activering ››› pag. 273
Volume voor*
Het volume voorin en aan de zijkant.
Instellingen/scherpte van de klank voorin*
Toonregeling (frequentie) voor het voorste
gedeelte.
Volume achter*
Volume achterin.
Instellingen/scherpte van de klank achterin*
Toonregeling (frequentie) voor het achterste
gedeelte.
Volume verlagen
Als de parkeerhulp is ingeschakeld, wordt
het volume van actieve audio/video-bron ver- laagd; de mate waarin dit gebeurt, verschilt
per gek
o
zen optie.
Foutmeldingen Indien met geactiveerde parkeerhulp of bij
het in
s
chakelen ervan op het instrumenten-
paneel een bericht verschijnt dat er een fout
is in de parkeerhulp, is er een storing in het
systeem.
Als deze storing niet is verdwenen voordat
het contact wordt uitgeschakeld, wordt ze
niet akoestisch aangegeven de volgende
keer dat de parkeerhulp wordt geactiveerd bij
het schakelen van de achteruitversnelling.
Als er een storing is in de parkeerhulp, ver-
schijnt er een overeenkomstig bericht op het
instrumentenpaneel en gaat de led van de
toets knipperen.
Als een sensor defect is, verschijnt op het
display van het Easy Connect-systeem het
symbool voor/achter de wagen. In geval
van een defect aan een sensor achter, wor-
den uitsluitend obstakels getoond in de zone A
› ›
›
afb. 223. In geval van een defect aan
een sensor vooraan, worden uitsluitend ob-
stakels getoond in de zone B .
W ac
ht
niet te lang met naar een gespeciali-
seerde werkplaats te gaan om de klacht te la-
ten verhelpen. Rijden met een aanhangwagen
Afb. 227
Weergave van Park Pilot op het
s c
herm met
aangekoppelde aanhangwagen. Wanneer in wagens met in de fabriek gemon-
t
eer
de tr
ekhaak de aanhangwagen op elektri-
sche wijze aangesloten is, worden de senso-
ren achteraan voor de parkeerhulp niet geac-
tiveerd bij het schakelen van de achteruitver-
snelling, wanneer de keuzehendel in stand R
wordt gezet of wordt gedrukt op de toets .
De afstand tot mogelijke obstakels aan de
achterzijde en zijkanten van de auto wordt
niet weergegeven op het scherm en wordt
ook niet aangegeven met geluidssignalen.
Op het display van het Easy Connect-systeem
worden enkel de objecten getoond die wor-
den gedetecteerd aan de voorzijde, terwijl de
weergave van het traject wordt verborgen.
275
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 278 of 364

Bedienen
Manoeuvreerremfunctie* 3 Enkel geldig met Parkeerhulp Plus
Z odr
a een obstakel wordt herkend tijdens het
achteruitrijden, wordt het noodremmen geac-
tiveerd door de manoeuvreerremfunctie. Af-
hankelijk van de uitrusting kan de manoeu-
vreerremfunctie het noodremmen ook active-
ren tijdens het vooruitrijden.
De functie noodremmen dient om de kans op
botsingen tot een minimum te beperken. De
rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 10 km/u.
De manoeuvreerremfunctie is in-/uitgescha-
keld wanneer het parkeerlicht brandt/niet
brandt. Indien een noodremmen actief is,
blijft de functie inactief tot er wordt gescha-
keld.
De beperkingen van de parkeerhulp zijn van
toepassing.
De manoeuvreerremfunctie wordt ingesteld
in het Easy Connect-systeem met de toets en de functietoetsen
S
ETUP en
P ark
er
en en manoeuvreren .
● on – maakt het gebruik van de manoeu-
vr
eerremfunctie mogelijk.
● off – maakt het
gebruik van de ma-
noeuvreerremfunctie niet mogelijk.
Tijdelijk uitschakelen van het noodremmen
● Wanneer de functie wordt uitgeschakeld
met de t oets
Manoeuvreerremfunctie op hetscherm van
Park
eerhu
lp van het Easy Con-
nect-systeem.
● Wanneer een van de portieren, bagage-
ruimte of ac
hterklep worden geopend.
Parkeerhulp (Park Pilot)* Bes
chrijving Afhankelijk van de wagenuitrusting, helpen
ver
s
chillende assistentiesystemen bij het in-
parkeren en manoeuvreren.
Het parkeerhulpsysteem achter is een akoes-
tische assistent die waarschuwt voor obsta-
kels die zich achter de wagen bevinden.
De bumper achter is voorzien van sensoren.
Zodra ze een obstakel detecteren, wordt dat
gemeld met geluidssignalen en visueel in het
Easy Connect-systeem.
Indien het Top View Camera*-systeem geïn-
stalleerd is, zal de parkeerhulp achter akoes-
tisch waarschuwen voor objecten die zich in
de buurt van de achterzijde van de wagen be-
vinden; op het scherm van Easy Connect ver-
schijnt het beeld van de Top View Camera*,
hetgeen reeds een waarheidsgetrouw beeld
geeft van de objecten rond de wagen.
Zorg ervoor dat de sensoren niet afgedekt
worden door stickers, resten, vuil enz. omdat
dan de werking van het systeem negatief wordt beïnvloed. Reinigingsinformatie
›› ›
pag. 302.
Het detectiebereik van de sensoren achter-
aan is ongeveer:
zijkant0,60 m
centrale zone1,60 m Naarmate een obstakel wordt genaderd,
wor
dt
het interval tussen de akoestische sig-
nalen korter. Zodra u het obstakel tot zo'n
0,30 m bent genaderd, hoort u een constant
signaal: niet doorrijden (of achteruitrijden)
››› ,
››
›
!
A l
s
u afstand houdt tot het obstakel, wordt
het waarschuwingsvolume binnen ca. 4 se-
conden gereduceerd (niet van toepassing op
de toon van het constante signaal).
In-/uitschakelen
Bij het kiezen van de achteruit wordt de par-
keerhulp automatisch ingeschakeld. Dit
wordt bevestigd met een kort akoestisch sig-
naal.
Zodra de achteruitversnelling wordt ontkop-
peld, wordt de parkeerhulp uitgeschakeld. ATTENTIE
● Houd altijd het
verkeer en de directe omge-
ving van de wagen ook zelf in de gaten. De
hulpsystemen kunnen de oplettendheid van 276
Page 279 of 364

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
de bestuurder niet vervangen. Bij het in- of
uitpark
er
en van de wagen op een parkeer-
plaats of bij vergelijkbare manoeuvres blijft
de verantwoordelijk altijd bij de bestuurder.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het
weer, het wegdek en het verkeer.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en o
bjecten niet kunnen
worden waargenomen. Let in het bijzonder op
kinderen en dieren.
● Zorg altijd dat u visueel contact heeft met
de omgev
ing van de wagen: gebruik ook de
spiegels. VOORZICHTIG
De functies van de parkeerhulp kunnen nega-
tief beïn vloed w
orden door diverse factoren
die kunnen leiden tot schade aan de wagen of
aan de omgeving:
● Onder bepaalde omstandigheden kan het
syst
eem bepaalde objecten niet detecteren:
– Objecten zoals kettingen, aanhangerdis-
sels, stangen, vangrails, palen en dunne
bomen.
– Objecten die zich hoger dan de sensoren
bevinden, zoals uitstekende delen van
een muur.
– Objecten met bepaalde oppervlakken of
structuren, zoals uitstekende delen in
een hekwerk of stuifsneeuw.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
gstukken kan de signalen van de ultra- soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan dez
e
voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen kunnen de signa-
len v
an de ultrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● Kleine hindernissen die reeds zijn gemeld
door een waars
chuwing, kunnen bij het nade-
ren uit het meetbereik van het systeem ver-
dwijnen en daarom niet meer worden gemeld.
Ook bepaalde voorwerpen zoals hoge stoe-
pranden worden door het systeem soms niet
waargenomen, waardoor de onderkant van de
wagen beschadigd kan raken.
● Indien de eerste waarschuwing van de Park
Pilot w
ordt genegeerd, kan de wagen aan-
zienlijke schade oplopen.
● De welvingen van, resp. beschadigingen
aan de radi
ateurgrille, bumpers, wielkast en
onderzijde van de wagen kunnen de oriënta-
tie van de sensoren wijzigen. Dit kan weer in-
vloed hebben op de werking van de parkeer-
hulp. Laat de werking door een gespeciali-
seerde werkplaats nakijken. Let op
● In spec ifiek
e gevallen kan het systeem een
waarschuwing geven terwijl zich geen obsta-
kel in het detectiegebied bevindt, bijvoor-
beeld –
voor bodems met
hobbelig asfalt, straat-
stenen of met hoogstaand gras,
– bij externe ultrasone systemen in de
buurt, zoals gemonteerd op reinigings-
voertuigen,
– bij hevige regenval, een flinke sneeuw-
bui, hagel of dichte uitlaatgassen,
– indien de kentekenplaat niet perfect be-
vestigd is op het bumperoppervlak,
– bij toppen van hellingen.
● Om een degelijke werking van het systeem
te gar
anderen, houdt u de ultrasoonsensoren
schoon, ijs- en sneeuwvrij en plakt u er niets
op.
● Bij het schoonmaken met hogedrukreini-
gers
of dampstralers om de ultrasoonsenso-
ren te reinigen, alleen kort direct sproeien en
altijd een afstand van meer dan 10 cm aan-
houden.
● Bepaalde accessoires die achteraan op de
auto gemont
eerd zijn, zoals een fietsendra-
ger, kunnen de werking van de parkeerhulp
verstoren.
● Geadviseerd wordt dat u zich vertrouwd
maakt met
de werking van het systeem door
te oefenen met inparkeren op een wegdeel of
parkeerplaats zonder verkeer. De meteorolo-
gische omstandigheden is goed en er is veel
licht.
● U kunt het volume en de toonhoogte alsme-
de de indicaties
wijzigen ››› pag. 279.
● Bij wagens zonder
infotainmentsysteem
kunt u deze parameters laten aanpassen bij » 277
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 280 of 364

Bedienen
een officiële SEAT-dealer of in een gespeciali-
seerde w
erkp
laats.
● Let op de aanwijzingen voor rijden met een
aanhang
er ››› pag. 279.
● De grafische weergave op het display van
het Ea
sy Connect-systeem heeft een geringe
vertraging. Bediening van de parkeerhulp
Handmatige uitschakeling van de weergave
van de p
ark
eerhulp (de geluidssignalen blij-
ven actief)
● Druk op een toets van het hoofdmenu van
het in de f abriek
gemonteerde infotainment-
systeem.
● OF: druk op de functietoets TERUG .
In s
c
hakelen van de parkeerhulp
● Schakel de achteruitversnelling (voor scha-
kelb
ak) in of zet de keuzehendel in stand R
(voor automatische versnellingsbak).
Uitschakelen van de parkeerhulp
● Zet de keuzehendel in stand P, N of D (v
oor
automatische versnellingsbak) of ontkoppel
de achteruitversnelling (voor schakelbak). In-
dien de hendel in stand N of D wordt gezet,
blijft het systeem nog ongeveer 8 seconden
actief voor uitschakeling, behalve met Top
View Camera*, in dat geval wordt het sys- teem meteen uitgeschakeld na ontkoppeling
van de acht
eruitversnelling.
Tijdelijk uitschakelen van het geluid van de
parkeerhulp
● Op de functietoets drukken. Indien het
Top
View Camera*-systeem is geïnstalleerd,
kan het geluid van de parkeerhulp niet tijde-
lijk uitgeschakeld worden.
Wisselen van beperkte weergave naar de
weergave op het volledige scherm indien de
achteruitrijhulp is gemonteerd (Rear View
Camera "RVC")
● Druk op het pictogram van de auto van de
beperkte weer
gave.
In voorkomend geval, wisselen naar het
beeld van de achteruitrijhulp (Rear View Ca-
mera "RVC")
● Schakel de achteruitversnelling in of zet de
keuzehendel
in stand R.
● OF: druk op het pictogram van de functie
RVC . Segment
en voor visuele indicatie Afb. 228
Weergave van parkeerhulp op het
di s
p
lay van het Easy Connect-systeem. Met behulp van de segmenten aan de achter-
z
ijde
v
an de wagen kan de afstand tot obsta-
kels worden geschat.
De optische weergave van de segmenten
werkt op de volgende wijze:
worden getoond indien
het obstakel zich niet in rijrichting be-
vindt en wanneer de elektronische par-
keerrem is geactiveerd.
worden getoond indien de
obstakels zich binnen het traject van de
wagen bevinden op meer dan 30 cm af-
stand ervan.
worden getoond indien ze
zich op minder dan 30 cm afstand bevin-
den.
Witte segmenten:
Gele segmenten:
Rode segmenten:
278