Page 185 of 348

Rijden
van de remmen en daarmee tot een langere
remw
e
g en grotere slijtage.
● Voordat u een langer traject met sterke af-
daling
en gaat rijden, de snelheid verlagen en
in een lagere versnelling schakelen. Op deze
wijze maakt u gebruikt van de remmende
werking van de motor en belast u de remmen
minder. Moet u toch bijremmen, dit dan niet
voortdurend doen maar met intervallen. Let op
● Werkt de r embek
rachtiger niet, omdat bijv.
de wagen moet worden gesleept of omdat er
schade aan de rembekrachtiger is ontstaan,
dan moet het rempedaal met meer kracht
worden ingetrapt dan normaal.
● Als u naderhand een frontspoiler of grote
wieldoppen of
iets dergelijks wilt laten inbou-
wen, moet u nagaan of de luchttoevoer bij de
voorwielen niet wordt verminderd, anders zou
het remsysteem te heet kunnen worden. Remhulpsystemen
Elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
D
e E
SC dr
aagt in hoge mate bij aan de veilig-
heid. Dit systeem reduceert het slipgevaar en
verbetert de rijstabiliteit van de wagen. Rijdy-
namische grensgevallen, zoals oversturen en
ondersturen van de wagen of doordraaien
van de aangedreven wielen, worden door de
ESC herkend. Door gerichte remingrepen en een reductie van het motorkoppel wordt de
wagen ge
stabiliseerd. Zodra de ESC regelend
ingrijpt, knippert het controlelampje in het
instrumentenpaneel.
In de ESC zijn het antiblokkeersysteem (ABS),
de remassistent (HBA), de antislipregeling
(ASR), de elektronische differentieelvergren-
deling (EDS), het elektronisch beheer van het
aandrijfkoppel (XDS) en de rijstabilisatie van
de wagen met aanhangwagen* verenigd. De
ESC draagt bovendien bij aan de stabiliteit
van de wagen door het draaikoppel te wijzi-
gen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS voorkomt dat de wielen blokkeren,
wanneer wordt geremd tot kort voor stilstand
van de wagen. Daardoor blijft de wagen ook
bij een noodstop bestuurbaar. Het rempe-
daal zonder onderbreking intrappen - niet
pompen! Dat er wordt geregeld merkt men
aan het pulseren van het rempedaal.
Remkrachtassistent (HBA)
De remkrachtassistent kan de remweg verkor-
ten. De remkracht wordt verhoogd, als de be-
stuurder in noodsituaties het rempedaal snel
intrapt. Daarbij moet het rempedaal zo lang
ingetrapt worden, tot het gevaar geweken is. Aandrijfslipregeling (ASR)
De aandrijfslipr
egeling vermindert de aan-
drijfkracht van de motor bij doordraaiende
wielen en past de kracht aan de rijbaanom-
standigheden aan. Daardoor wordt het weg-
rijden, accelereren en bergopwaarts rijden
vergemakkelijkt.
Elektronisch sperdifferentieel (EDS)
Het EDS remt een doorslippend wiel af en
brengt de aandrijfkracht over op het andere
aangedreven wiel. Deze functie is beschik-
baar tot een snelheid van ongeveer 100
km/u (62 mpu).
Opdat de schijfrem van het afgeremde wiel
niet te warm wordt, wordt het EDS bij buiten-
gewoon sterke belasting automatisch uitge-
schakeld. De wagen blijft functioneren. Zodra
de rem is afgekoeld, wordt het EDS automa-
tisch weer ingeschakeld.
Rijstabilisatie van de wagen met aanhang-
wagen*
Als u een wagen bestuurt met aanhanger,
geldt het volgende: het samenstel wa-
gen/aanhanger heeft de neiging om te slin-
geren. Zodra de aanhanger de slingering
overdraagt naar de wagen en deze wordt ge-
detecteerd door de ESC, reageert deze auto-
matisch en remt het trekkend voertuig af tot
de slingering weer binnen de systeemlimiet »
183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 186 of 348

Bedienen
valt en stabiliseert zo het geheel. De stabili-
s atie
van het
samenstel wagen/aanhanger is
niet beschikbaar in alle landen.
Elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
(XDS)
Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
rentieelmechanisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun-
nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een
algemeen verlies van het wegvastheid aan
de zijkant in de vooras, die zich uit in onder-
stuur of "verlenging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs- lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn of de
ESC in S
port-modus staat of uitgeschakeld is.
Rem voor meervoudige aanrijdingen
De rem voor meervoudige aanrijdingen helpt
de bestuurder in geval van een ongeluk door
in te grijpen op de remming en zo het risico
op doorslippen tijdens het ongeluk en daar-
mee verdere aanrijdingen te voorkomen.
De rem voor meervoudige aanrijdingen (mul-
ti-collision) grijpt in bij een frontale botsing,
zijdelingse botsing en botsing van achteren,
zodra de airbagregeleenheid constateert dat
activering noodzakelijk is, mits de aanrijding
bij een snelheid hoger dan 10 km/u (6 mpu)
gebeurt. De ESC remt de wagen automatisch
wanneer de ESC, de hydraulische reminstal-
latie en de elektrische installatie niet bescha-
digd zijn.
Tijdens het ongeluk zijn de volgende acties
bepalend voor automatische remming:
● Wanneer de bestuurder het gaspedaal in-
trapt, vindt
geen automatische remming
plaats.
● Zodra de remdruk veroorzaakt door het
rempedaal hog
er is dan de remdruk in het
systeem, zal de wagen handmatig remmen.
● Als zich een storing voordoet in de ESC is
de rem voor meer
voudige aanrijdingen niet
beschikbaar. ATTENTIE
● De sys t
emen ESC, ABS, ASR, EDS of elek-
tronisch beheer van het aandrijfkoppel kun-
nen de grenzen van de natuurkundige wetten
niet overschrijden. Dit geldt in het bijzonder
bij glad of nat wegdek. Als de systemen in
het regelbereik komen, dient de snelheid di-
rect aan de weg- en verkeersomstandigheden
te worden aangepast. De toename van veilig-
heidssystemen mag er niet toe leiden dat de
bestuurder meer risico's gaat nemen. Anders
bestaat er gevaar voor ongelukken.
● Let op dat het gevaar voor ongelukken gro-
ter wordt
als u snel rijdt, in het bijzonder in
bochten en bij een gladde of natte rijbaan, en
wanneer u te weinig afstand houdt. De syste-
men ESC, ABS, remkrachtassistent, EDS of
elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
kunnen niet voorkomen dat ongelukken ge-
beuren: gevaar voor ongevallen!
● Trek voorzichtig op in geval van gladde
wegdekken (b
ijv. bij ijs en sneeuw). Ondanks
de regelsystemen kunnen de aangedreven
wielen doorslippen en zo de rijstabiliteit ne-
gatief beïnvloeden - gevaar voor ongevallen! Let op
● Het ABS en de ASR grijpen norm a
liter uit-
sluitend in als de banden op de vier wielen
identiek zijn. Een verschillende afrolomtrek
van de banden kan tot een niet-gewenste ver-
mindering van het motorvermogen leiden.
● Als de beschreven systemen ingrijpen kun-
nen bedrijfsgeluiden optreden. 184
Page 187 of 348

Rijden
●
Als het
controlelampje of oplicht, is er
sprake van een afwijkende situatie ››› pag.
111. De ESC en ASR inschakelen/uitscha-
kelen
ESC wordt automatisch ingeschakeld wan-
neer de motor wor
dt
aangezet en werkt enkel
met draaiende motor; het bevat de systemen
ABS, EDS en ASR.
De ASR-functie moet enkel uitgeschakeld
worden in situaties waarin niet voldoende
tractie wordt gehaald, zoals:
● Bij het rijden door diepe sneeuw of loslig-
gend terr ein.
● Om de
vastgereden wagen "vrij te maken".
Sluit daarna de ASR
-functie opnieuw aan.
Naargelang de afwerking en versie bestaat
de mogelijkheid om enkel ASR uit te schake-
len of ESC in stand Sport te activeren.
ASR uitschakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
wordt de ASR uitgeschakeld ››› pag. 113. De
antislipregeling blijft gedeactiveerd. Het controlelampje
gaat branden. Bij w
a-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder ASR gedeactiveerd .
ASR inschakelen
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 113 wordt de ASR ingeschakeld. De
antislipregeling blijft geactiveerd.
Het controlelampje dooft. Bij wagens met
informatiesysteem voor de bestuurder* wordt
de melding voor de bestuurder ASR geac-
tiveerd .
ESC in "Sportstand"
Via het menu van het Easy Connect-systeem
››› pag. 113 kan de Sport-stand worden geko-
zen. Zowel het ingrijpen van ESC als van ASR
is beperkt ››› .
Het c
ontr o
lelampje gaat branden. Bij wa-
gens met informatiesysteem voor de bestuur-
der* wordt de melding voor de bestuurder
getoond:
Elektronische stabiliseringscon-
trole (ESC): sport. Opgelet! Be‐
perkte stabiliteit "Sportstand" van ESC uitschakelen
Met het menu
van het Easy Connect-systeem
››› pag. 113. Het controlelampje gaat uit.
Bij wagens met informatiesysteem voor de
bestuurder* wordt de melding voor de be-
stuurder getoond:
Elektronische stabiliseringscon-
trole (ESC): aan
ESC in stand "Offroad" 1)
Met de draaiknop (Driving Experience button)
selecteert u de Offroad-functie om ze in te
schakelen ››› pag. 239. Alle tussenkomsten
van de ESC zoals die van ASR, EDS en het
ABS-systeem passen zich aan het terrein met
onregelmatige ondergrond aan.
Het controlelampje gaat branden. Op het
instrumentenpaneel wordt de indicatie voor
de bestuurder getoond:
Elektronische stabiliseringscon-
trole (ESC): Offroad. Opgelet!
Beperkte stabiliteit
In de volgende uitzonderlijke situaties kan
het nuttig zijn om de Offroad-functie te acti-
veren zodat de wielen kunnen slippen:
● Bij het "losschommelen" van de vastgere-
den wagen. »1)
Enkel voor 4Drive-modellen.
185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 188 of 348

Bedienen
● Rijden in diepe s neeu
w of b
ij losse onder-
grond.
● Bij het rijden op hobbelige rijbanen met
sterk onbel
aste wielen (diagonale verdraai-
ing van de assen).
● Steile hellingen afrijden met remmen op
onverhar
d terrein.
Voor uw veiligheid wordt het aanbevolen om
de Offroad-functie uit te schakelen zodra ze
niet absoluut noodzakelijk meer is.
Offroad-stand bij ESC uitschakelen
Met de draaiknop (Driving Experience button)
selecteert u een andere rijfunctie ››› pag.
239. Het controlelampje gaat uit. De aan-
wijzing voor de bestuurder wordt getoond:
Elektronische stabiliseringscon-
trole (ESC): aan
ESC in stand "Snow" 1)
Met de draaiknop (Driving Experience button)
selecteert u de functie "Snow" om ze in te
schakelen ››› pag. 239. De tussenkomsten
van de aandrijfslipregeling ASR passen zich
aan de grip van besneeuwde wegen aan. Stand "Snow" van ESC uitschakelen
Met de draaiknop (
Driving Experience button)
selecteert u een andere rijfunctie ››› pag.
239. ATTENTIE
U moet ESC Sport alleen inschakelen als de
rijvaar digheid en de
verkeerssituatie dit toe-
laten. Slipgevaar!
● Met de ESC in Sport-stand is de stabilise-
rende werkin
g beperkt om een meer sportief
rijgedrag mogelijk te maken. De aangedreven
wielen kunnen doorslippen, waardoor ook de
wagen kan slippen. ATTENTIE
De Offroad-functie mag enkel worden inge-
sch ak
eld of de ASR uitgeschakeld als de erva-
ring van de bestuurder en verkeerssituatie dit
toelaten. Slipgevaar!
● Met ingeschakelde Offroad-stand is de sta-
biliserin
gsfunctie beperkt. Vooral bij gladde
en glibberige rijbaan kunnen de aangedreven
wielen doorslippen en kan zo ook de wagen
slippen. Let op
Bij het uitschakelen van de ASR of het selec-
teren v
an de Sportstand van de ESC, wordt
het snelheidsregelsysteem* uitgeschakeld. Schakelbak
V an
ver
snelling veranderen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 42
In bepaalde landen moet het koppelingspe-
daal volledig zijn ingetrapt om de motor te
kunnen starten.
Achteruitversnelling inschakelen
● Kies de achteruit uitsluitend als de wagen
stil s
taat.
Terugschakelen
Tijdens het rijden dient terugschakelen altijd
stapsgewijs te gebeuren, d.w.z. naar de
eerstvolgende lagere versnelling zodra het
motortoerental niet meer zo hoog is ››› .
Eén of meer
dere
versnellingen terugschake-
len bij hoge snelheden of hoge motortoeren-
tallen kan leiden tot beschadiging van de
koppeling en de versnellingsbak, zelfs als
daarbij het koppelingspedaal wordt gebruikt
››› .
1)
Enkel voor 4Drive-modellen.
186
Page 189 of 348

Rijden
ATTENTIE
De wagen wordt bij draaiende motor direct in
bewegin g g
ezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat. Dit
is ook het geval als de elektronische parkeer-
rem wordt ingeschakeld.
● Kies nooit de achteruit terwijl de wagen in
beweging i
s. ATTENTIE
Als verkeerd wordt teruggeschakeld, d.w.z.
door een te lag e
versnelling te kiezen, kunt u
de controle over de wagen verliezen – gevaar
voor ongelukken en ernstig letsel. VOORZICHTIG
Als u op hoge snelheid resp. op hoge motor-
toerent a
llen rijdt en vervolgens terugschakelt
naar een te lage versnelling, kan dat tot aan-
zienlijke schade aan de koppeling en de ver-
snellingsbak leiden. Dit is ook het geval als u
het koppelingspedaal ingetrapt houdt en niet
schakelt. VOORZICHTIG
Houd rekening met het volgende om schade
en voor tijdig
e slijtage te voorkomen:
● Tijdens het rijden uw hand niet op de ver-
snelling
shendel laten rusten. De druk van de
hand wordt naar de schakelgaffels overge-
bracht. ●
Zorg er v
oor dat de wagen volledig stilstaat
voordat u de achteruitversnelling inschakelt.
● Bij het schakelen altijd het koppelingspe-
daal
volledig intrappen.
● Houd uw wagen niet met draaiende motor
en "slippende" kop
peling in stilstand op hel-
lingen. Automatische versnellings-
bak/autom
ati
sche versnel-
lingsbak DSG*
Inleiding De wagen is met een schakelbak met elektro-
ni
s
che r
egeling uitgerust. De krachtoverbren-
ging tussen motor en versnellingsbak ge-
beurt via twee onafhankelijke koppelingen.
Deze vervangen de koppelomvormer van ge-
bruikelijke automatische transmissies en ma-
ken het accelereren van de wagen zonder
merkbare trekkrachtonderbreking mogelijk.
Met behulp van de tiptronic kunnen de ver-
snellingen naar wens ook handmatig worden
geschakeld ››› pag. 190, Versnellingen scha-
kelen in de tiptronic-stand*. Standen van de keuzehendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 43
De ingeschakelde keuzehendelstand wordt
op het display weergegeven doordat het be-
treffende teken oplicht. Verder wordt op het
display de gekozen versnelling aangegeven
als de keuzehendel in een van de handmati-
ge standen M, D, E of S staat.
P - Parkeervergrendeling
In deze keuzehendelstand zijn de aandrijven-
de wielen geblokkeerd. De parkeervergrende-
ling mag alleen bij stilstaande wagen worden
ingeschakeld ››› .
Om de k euz
ehendel in en uit
stand P te zet-
ten, moet de vergrendelknop (knop in de
keuzehendelgreep) worden ingedrukt en te-
gelijkertijd het rempedaal worden ingetrapt.
R – Achteruit
De achteruitversnelling mag alleen bij stil-
staande wagen en bij stationair draaiende
motor worden ingeschakeld ››› .
V oor het
ins
chakelen van stand R de vergren-
delknop indrukken en tegelijkertijd het rem-
pedaal intrappen. Bij ingeschakeld contact
branden de achteruitrijlampen als de keuze-
hendel in de stand R staat. »
187
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 190 of 348

Bedienen
N - Vrije stand (stationair)
A l
s de k
euzehendel in deze stand staat, staat
de versnelling in de vrij.
D/S - Normale stand voor vooruitrijden
De keuzehendel in de stand D/S zorgt ervoor
dat de versnelling kan worden bediend in de
stand normaal (D) of sportief (S). Om de
sportieve stand S te kiezen, moet u de keuze-
hendel naar achter verplaatsen. Door deze
nogmaals te verplaatsen, keert u terug naar
de stand normaal D. Op het display in het in-
strumentenpaneel wordt de gekozen stand
aangegeven.
In de stand normaal (D) kiest de versnellings-
bak automatisch de meest optimale over-
brengingsverhouding. Deze is afhankelijk
van motorbelasting, rijsnelheid en dynami-
sche schakelprogramma (DSP).
De stand sport (S) moet worden gekozen
voor een sportieve rijstijl. Het volledige ver-
mogen van de motor wordt benut. Bij het ver-
snellen zijn de schakelfasen goed voelbaar.
Trap het rempedaal in om met de keuzehen-
del vanuit stand N naar stand D/S te schake-
len bij snelheden onder 3 km/u (2 mpu) of
bij stilstaande wagen ››› .
Onder bep aal
de oms t
andigheden (bijv. op
bergwegen) kan het beter zijn om tijdelijk de
tiptronic-functie in te schakelen ››› pag. 190,
om handmatig de overbrengingsverhouding
aan de rij-omstandigheden aan te passen. ATTENTIE
● Zorg er v
oor dat u bij stilstaande wagen niet
het gaspedaal per ongeluk intrapt. De wagen
gaat anders direct rijden - ook wanneer de
parkeerrem is vastgezet - gevaar voor onge-
lukken!
● Nooit tijdens het rijden de keuzehendel in
stand R of P
zetten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken.
● Bij draaiende motor en met de keuzehendel
in eender welke st
and behalve P is het nodig
om het rempedaal ingetrapt te houden om de
wagen stil te houden, omdat ook bij statio-
nair toerental de krachtoverbrenging niet he-
lemaal wordt onderbroken (de wagen
"kruipt"). Als bij een stilstaande wagen een
versnelling is ingeschakeld, mag in geen ge-
val onoplettend gas worden gegeven. De wa-
gen gaat anders direct rijden - ook wanneer
de parkeerrem is vastgezet - gevaar voor on-
gelukken!
● Geen gas geven als u bij stilstaande wagen
en draaiende motor de keuz
ehendelstand
verandert. Anders bestaat er gevaar voor on-
gelukken.
● Laat als bestuurder uw wagen nooit achter
met draaiende motor en in
geschakelde rijst-
and. Als u bij draaiende motor de wagen moet
verlaten, de handrem stevig aantrekken en de
parkeervergrendeling (P) inschakelen.
● Voordat u of andere personen de motorkap
openen en aan de draaiende motor werk
en,
moet de parkeerrem wordt opgetrokken en de
keuzehendelstand in stand P worden gezet - gevaar voor ongelukken! Beslist de waar-
schu
w
ingsaanwijzingen opvolgen ››› pag.
300, Werken in de motorruimte. Let op
● Als u tijden
s het rijden per ongeluk stand N
hebt ingeschakeld, moet u het gas loslaten
en wachten totdat de motor weer op statio-
nair toerental draait voordat u rijstand D of S
inschakelt.
● Als de voeding wordt onderbroken in stand
P, kan de keuz
ehendel niet meer worden ver-
plaatst. In dit geval moet u de noodontgren-
delprocedure uitvoeren ›››
pag. 43. Keuzehendelvergrendeling
Afb. 166
Keuzehendelvergrendeling. De keuzehendelvergrendeling voorkomt dat
per on
g
eluk een rij
stand wordt ingeschakeld
188
Page 191 of 348

Rijden
en de wagen daarbij onbedoeld in beweging
k omt
.
D e k
euzehendelvergrendeling wordt als volgt
uitgeschakeld:
– Contact inschakelen.
– Rempedaal intrappen en tegelijk
ertijd ver-
grendelknop ingedrukt houden in de rich-
ting aangegeven met de pijl ››› afb. 166 .
Automatische keuzehendelvergrendeling
Als het contact is ingeschakeld, is de keuze-
hendel vergrendeld in de standen P en N. Om
de hendel te ontgrendelen, moet u het rem-
pedaal intrappen en tegelijk op de ontgren-
delingsknop drukken als de keuzehendel in
stand P staat. Ter informatie voor de bestuur-
der verschijnt op het display de volgende
melding als de keuzehendel in de stand P of
N staat: Bij het inschakelen van een
rijstand bij stilstand: rem in-
trappen.
De vergrendeling van de hendel werkt enkel
met stilstaande wagen bij een snelheid tot 5
km/u (3 mpu). Bij een snelheid hoger dan 5
km/u (3 mpu) wordt de vergrendeling van de
hendel in stand N automatisch uitgescha-
keld.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het "losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Als
de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal langer dan ongeveer twee seconden in
stand N staat, wordt de keuzehendel vergren-
deld.
Vergrendelknop
De vergrendelknop in de keuzehendel voor-
komt het per ongeluk inschakelen van be-
paalde keuzehendelstanden. Als u de ver-
grendelknop indrukt, wordt de keuzehendel-
vergrendeling opgeheven.
Uittrekblokkering contactsleutel
De sleutel kan na het uitschakelen uit het
contact worden getrokken wanneer de keuze-
hendel in stand P staat. Zolang de contact-
sleutel niet in het contactslot zit, is de keuze-
hendel in stand P geblokkeerd. Let op
● Als de b
lokkering van de keuzehendel niet
aangrijpt, is er een storing opgetreden. De
transmissie blijft ontkoppeld om te voorko-
men dat de wagen plotseling in beweging
komt. Ga als volgt te werk om de keuzehen-
del te laten blokkeren:
–Met 6-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in en laat dit weer los.
– Met 7-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in. Plaats de keuzehendel in de
stand P of N en kies vervolgens een rijst-
and. ●
Als de w
agen noch vooruit, noch achteruit
rijdt, ondanks dat een rijstand is gekozen, ga
dan als volgt te werk:
– Als de wagen niet in de gewenste richting
rijdt, heeft het systeem de rijstand waar-
schijnlijk niet correct ingeschakeld. Trap
het rempedaal in en schakel de rijstand
opnieuw in.
– Als de wagen nog steeds niet in de ge-
wenste richting rijdt, is er sprake van een
systeemstoring. Roep hulp van specialis-
ten in en laat het systeem nakijken. 189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 192 of 348

Bedienen
Versnellingen schakelen in de tiptro-
nic -
s t
and* Afb. 167
Middenconsole: schakelen met tip-
tr onic
. Afb. 168
Stuurwiel: hendels voor automati-
s c
he tr an
smissie. In wagens met een automatische transmissie
k
u
nt u met
het tiptronic-systeem handmatig
schakelen. Handmatig schakelen met de keuzehendel
Het is mog
elijk om naar de tiptronic-stand te
gaan terwijl de wagen stilstaat, maar ook tij-
dens het rijden.
– Om naar de tiptronic-stand te wisselen,
drukt u de keuzehendel
uit de stand D/S en
vervolgens naar rechts. Na de omschake-
ling verschijnt op het display in het instru-
mentenpaneel de melding dat de keuze-
hendel in stand M staat (bijv. M4 betekent
dat de 4e versnelling is gekozen).
– Trek de hendel naar voren + om op te
s c
h ak
elen ››› afb. 167.
– Trek de keuzehendel naar achteren – om
t erug t
e sc
hakelen.
Handmatig schakelen met hendels voor
handmatig schakelen*
De hendels voor handmatig schakelen kun-
nen worden gebruikt als de keuzehendel in
de stand D/S of M staat.
– Druk op de hendel + om op te schakelen
› ›
›
afb
. 168.
– Druk op de peddel – om terug te schake-
l en.
– Als
geen hendel wordt bediend binnen af-
zienbare tijd t
erwijl de keuzehendel in de
stand D/S staat, keert de regeling van de
transmissie terug naar de automatische
stand. Om permanent om te schakelen
naar handmatig schakelen via de peddels, moet u de keuzehendel vanuit de stand
D/S naar rec
hts verplaatsen.
Bij het accelereren schakelt de versnellings-
bak automatisch naar de volgende rijstand
kort vóór het bereiken van het maximaal toe-
gestane motortoerental.
Wanneer u vanuit een hogere versnelling een
lagere versnelling hebt gekozen, dan scha-
kelt de automaat alleen terug als een te hoog
motortoerental niet meer mogelijk is.
Als de kickdown wordt ingetrapt, schakelt de
versnellingsbak afhankelijk van de snelheid
en het motortoerental terug naar een lagere
versnelling.
Aanwijzingen voor het rijden De vooruitversnellingen worden automatisch
op- en t
erug
ge
schakeld.
De motor kan uitsluitend starten als de keu-
zehendel in de stand P of N staat. Bij lage
temperaturen (onder -10°C) kan de motor uit-
sluitend worden gestart als de keuzehendel
in de stand P staat.
Wegrijden
– Rempedaal intrappen en ingetrapt houden.
– Grendelknop (knop in de keuzehendel-
greep) ingedrukt
houden, keuzehendel in
190