De essentie
Service-intervallen De service-intervalindicatie wordt weergege-
ven in het in
s
trumentenpaneel ›››
afb.
115 3 .
Bij SEA T w
ordt een onderscheid gemaakt tus-
sen servicebeurten met motorolieverversing
(bijv. Kleine Onderhoud service) en service-
beurten zonder motorolieverversing (bijv. in-
spectiebeurt).
In wagens met Service volgens de tijd of de
kilometerstand zijn de service-intervallen al
vooraf ingesteld.
In wagens met LongLife Service worden de
intervallen afzonderlijk bepaald. Dankzij de
technische vooruitgang is het onderhouds-
werk aanzienlijk verminderd. Met de techno-
logie die SEAT toepast hoeft met deze service
enkel de olie ververst te worden wanneer de
wagen dat nodig heeft. Om deze verversing
te berekenen (max. 2 jaar), wordt rekening
gehouden met de gebruiksomstandigheden
van de wagen en de persoonlijke rijstijl. De
aankondiging van de service verschijnt voor
het eerst 20 dagen voor de berekende datum
voor de overeenkomstige service. De nog res-
terende kilometers worden steeds op 100 km
afgerond en de tijd op volledige dagen. Het
actuele servicebericht kan niet geraadpleegd
worden tot 500 km na de laatste service. Tot
dan verschijnen enkel streepjes op de indica-
tor. Herinnering voor onderhoudsbeurt
Wanneer het b
ijn
a tijd is voor een service,
verschijnt bij het inschakelen van het contact
een Serviceherinnering.
Voertuigen zonder tekstberichten : op het dis-
play van het instrumentenpaneel wordt een
steeksleutel getoond en een indicatie in
km .
Het aangegeven aantal km is de maximale af-
stand die nog kan worden afgelegd tot de
volgende service. Na enkele seconden veran-
dert de weergavefunctie. Er verschijnt een
kloksymbool en het aantal dagen tot de ko-
mende servicebeurt.
Voertuigen met tekstberichten : op het display
van het instrumentenpaneel wordt Service
in --- km of --- dagen weergegeven.
Datum van de onderhoudsbeurt
Wanneer de datum van de service bereikt
wordt, weerklinkt een akoestisch signaal bij
het inschakelen van het contact en knippert
de steeksleutel op het display gedurende
enkele seconden.
Voertuigen met tekstberichten : op het display
van het instrumentenpaneel wordt Service
nu weergegeven.
Een servicemededeling raadplegen
Wanneer het contact is ingeschakeld, de mo-
tor niet draait en de wagen stilstaat, kan de actuele servicemededeling geraadpleegd
worden:
Houd de knop ›
›› afb. 115
4 langer dan
5 sec onden in
gedrukt
om de servicemedede-
ling weer te geven.
Na het overschrijden van de servicedatum ,
wordt een minteken weergegeven voor de in-
dicatie van de kilometers of dagen.
Voertuigen met tekstberichten : op het display
wordt het volgende getoond: Service
sinds --- km of --- dagen .
De klok kan ook worden ingesteld via toets en de functieknop
Set
up in het Easy Con-
nect -
sy s
teem ›››
pag. 113.
Terugzetten van de service-intervalindicatie
Als de service niet uitgevoerd is in de werk-
plaats van een officiële SEAT dealer, kan de
indicatie op de volgende wijze gereset wor-
den: ● Zet het contact uit en houd de toets
››› afb
. 115 4 ingedrukt.
● Contact opnieuw inschakelen.
● Laat de toets 4
› ›
›
afb
. 115 los en ver-
v
olgens weer 20 seconden ingedrukt. Let op
● De serv ic
emelding verdwijnt na enkele se-
conden, bij het starten van de motor of het
drukken op de toets OK/RESET op de
» 37
De essentie
ruitenwisserhendel resp. de toets
OK op het
multifu nctie
stuurwiel.
● In wagens met LongLife Service waarvan de
accu gedur
ende langere tijd losgekoppeld is
geweest, kan de datum van de volgende ser-
vice niet berekend worden. Daarom kunnen
de service-indicaties soms verkeerde bereke-
ningen tonen. Houd u in dat geval aan de
maximaal toegestane onderhoudsintervallen
››› brochure Onderhoudsprogramma.
● Indien de indicatie handmatig op nul wordt
gezet, wor
dt het volgende service-interval
weergegeven zoals in wagens met vaste ser-
vice-intervallen. Geadviseerd wordt daarom
om de service-intervallenindicatie uitsluitend
te laten resetten door een officiële SEAT-dea-
ler. Snelheidsregelsysteem
B edienin
g v
an het snelheidsregelsys-
teem (SRS)* Afb. 47
Links van de stuurkolom: bedienings-
s c
h ak
elaar en -elementen van de GRA. Afb. 48
Links van de stuurkolom: derde hen-
del
v oor bedienin
g van de GRA. Bediening met knipperlichthendel
● GRA aanzetten: schakelaar ››
›
afb
. 47 1 zetten op . Het
sy
st
eem is ingeschakeld.
Het systeem regelt niet omdat geen enkele
snelheid is geprogrammeerd.
● GRA activeren: knop ››› afb
. 47 2 indruk-
k en in het
deel
. De huidige snelheid
wordt opgeslagen en geregeld.
● GRA tijdelijk uitzetten: schakelaar ››› afb
.
47 1 zetten op
of r
em intrappen. Het
snelheidsregelsysteem wordt tijdelijk uitge-
schakeld.
● GRA opnieuw aanzetten: knop ››› afb
. 47 2 indrukken in
. D
e opgeslagen snelheid
wordt opnieuw bewaard en geregeld.
● Geprogrammeerde snelheid verhogen tij-
dens GRA-re
geling: drukken op de knop 2 in
. De wagen versnelt tot de nieuwe op-
g e
slagen snelheid.
● Geprogrammeerde snelheid verlagen tij-
dens GRA-re
geling: druk op de knop 2 in
om 1 km/u (1 mph) t e
verminder
en. De
snelheid wordt verlaagd tot de nieuwe opge-
slagen snelheid is bereikt.
● GRA uitschakelen: schakelaar ››› afb
. 47 1 zetten op . Het
sy
st
eem wordt uitgescha-
keld en de opgeslagen snelheid gewist. 38
De essentie
● Ge b
ied B : er kan olie worden bijgevuld,
m aar het
peil
moet in dit gebied blijven.
● Gebied C : olie bijvullen tot het gebied
B .
O lie b
ijv
ullen
● Dop van de motorolie-vulopening los-
schroev
en.
● Voeg olie langzaam bij.
● Controleer tegelijk het peil om niet te veel
bij te v
ullen.
● Wanneer het oliepeil minimaal het gebied
B bereikt heeft, draait u de dop van de vul-
mond v
oor z
ichtig vast.
Eigenschappen van de olie
MotorsoortSpecificatie
Benzinemotor zonder variabel
onderhoudsintervalVW 502 00/ VW 504
00
Benzinemotor met variabel on-
derhoudsinterval (LongLife)VW 504 00
Diesel. Motoren zonder roetfil-
ter (DPF)VW 505 01 / VW 506
01 / VW 507 00
Diesel. Motoren met roetfilter
(DPF).
Met of zonder variabel onder-
houdsinterval (met of zonder
lange duur) a)VW 507 00
a)
Enkel aanbevolen olie, zo niet kan schade aan de motor op-
treden.
Toevoegingen aan de motorolie
Aan de motorolie mag geen enkele soort ad-
ditief worden toegevoegd. De door dergelijke
toevoegingen veroorzaakte schade wordt
niet door de garantie gedekt.
››› in Motorolie verversen op pag. 304
››› pag. 302 Koelvloeistof
Afb. 61
Motorruimte: vuldop van het koel-
vloei s
tof
expansiereservoir. Het reservoir van koelvloeistof bevindt zich in
de mot
orruimt
e ››
› pag. 300.
Vul de vloeistof bij koude motor bij wanneer
het peil lager is dan . Koelvloeistofspecificatie
Het koelsy
steem van de motor bevat van in
de fabriek een mengsel van speciaal behan-
deld water en ten minste 40% additief G13
(TL-VW 774 J), met een lila kleur. Dit mengsel
biedt niet alleen bescherming tegen vries-
temperaturen tot -25°C (-13°F), maar be-
schermt ook de lichtmetalen onderdelen van
het koelsysteem van de motor tegen corrosie.
Bovendien voorkomt dit mengsel kalkaan-
slag en wordt het kookpunt van de koelvloei-
stof beduidend hoger.
Om het koelsysteem te beschermen, moet
het percentage additief altijd minstens 40%
zijn, zelfs bij hoge temperaturen en een
warm klimaat, en er geen antivriesbescher-
ming nodig is.
Indien wegens het klimaat meer bescher-
ming nodig is, kan het aandeel van additief
verhoogd worden, maar enkel tot 60%; an-
ders daalt de antivriesbescherming en is de
koeling dus minder goed.
Wanneer u koelvloeistof bijvult, moet er een
mengsel van gedestilleerd water en minstens
40% van het additief G13 of G12 plus-plus
(TL-VW 774 G) worden gebruikt (beide lila)
om een optimale bescherming tegen corrosie
te hebben ››› in Koelvloeistof bijvullen op
p ag. 306
. Het men
gen van G13 met de koel-
vloeistoffen van de motor G12 plus (TL-VW
774 F), G12 (rood) of G11 (groenblauwe
kleur) zal ervoor zorgen dat er een aanzienlijk » 51
Vastzetten
Vastzetten
V ei
lig rijden
V ei
lig op weg ATTENTIE
● In dit hoofd s
tuk vindt u belangrijke infor-
matie over hoe u en uw bijrijders met uw wa-
gen om kunnen gaan. De overige belangrijke
informatie die u moet kennen voor uw eigen
veiligheid en voor de veiligheid van uw bijrij-
ders, vindt u ook in de andere hoofdstukken
van uw wagendocumentatie.
● Zorg ervoor dat de complete wagendocu-
mentatie altijd in uw w
agen ligt. Dit geldt in
het bijzonder wanneer u de wagen aan ande-
ren uitleent of verkoopt. Rijadviezen
V óór elk
e rit Let vóór elke rit op de volgende punten voor
u
w eig
en v
eiligheid en die van uw bijrijders:
– Zorg ervoor dat de verlichting en de knip-
perlichten v
an uw wagen optimaal werken.
– Controleer de bandenspanning. –
Zorg erv
oor dat alle ruiten een helder en
goed zicht naar buiten bieden.
– Ervoor zorgen dat de bagage goed vastzit
››› p
ag. 156.
– Zorg ervoor dat geen enkel voorwerp de be-
diening van de ped
alen kan belemmeren.
– Spiegels, voorstoel en hoofdsteun verstel-
len naarg
elang uw lichaamslengte.
– Zorg dat de inzittenden op de achterbank
de hoofdst
eun in gebruiksstand hebben
››› pag. 69.
– Bijrijders erop wijzen de hoofdsteunen
naargel
ang hun lichaamslengte te verstel-
len.
– Kinderen beschermen met een geschikt
kinderzitj
e en een op een juiste wijze om-
gegespte veiligheidsgordel ››› pag. 83.
– Juiste zithouding aannemen. Ook bijrijders
erop wijzen de jui
ste zithouding aan te ne-
men ››› pag. 65.
– Steeds de veiligheidsgordel juist omges-
pen. Ook bijrijders
erop wijzen de veilig-
heidsgordel juist om te gespen ››› pag.
70. Wat beïnvloedt de rijveiligheid nega-
tief? Als bestuurder draagt u de verantwoordelijk-
heid voor uz
elf
en uw bijrijders. Als u afgeleid
bent of uw vermogens aangetast zijn door
een bepaalde omstandigheid, brengt u uzelf
en ook andere verkeersdeelnemers in gevaar
››› , om deze reden:
– U niet laten afleiden van het verkeer bijv.
door uw bijrijder s
of een telefoongesprek.
– Nooit rijden als uw rijvaardigheid is beïn-
vloed (bijv . door medic
ijnen, alcohol,
drugs).
– Verkeersregels en de aangegeven snelhe-
den aanhouden.
– De snelheid altijd aan de weg-, verkeers-
en weersomst
andigheden aanpassen.
– Tijdens lange ritten regelmatig pauzeren -
ten minst
e eens in de twee uur.
– Indien mogelijk niet rijden wanneer u moe
bent of onder tijdsdruk
staat. ATTENTIE
Als u afgeleid bent of uw vermogens aange-
tas t
zijn door een bepaalde omstandigheid,
wordt de kans op ongevallen en verwondin-
gen groter. 64
Instrumenten en controlelampjes
Het laatste cijfer geeft elke 100 meter resp.
1/10 mijl w
eer .
● Druk
kort op de knop ››› afb
. 115 4 om de
d agk
ilomet
erteller op 0 te zetten.
● Houd de knop 4 gedurende 3 sec. inge-
drukt om t
erug t e k
eren naar de vorige waar-
de.
Tijd
● Om de tijd in te stellen, houdt u op knop
››› afb
. 115 4 gedurende min. 3 sec. inge-
drukt om n
aar de ur en r
esp. minuten te gaan.
● Om door te gaan met het instellen, drukt u
aan de boven- of onder
zijde op knop 4 .
Houd de t oets
ing
edrukt om de cijfers snel te
veranderen.
● Druk nogmaals op knop 4 om het instel-
l en
van de k
lok te beëindigen.
De klok kan ook worden ingesteld via toets en de functieknop
Set
up in het Easy Con-
nect -
sy s
teem ››› pag. 113.
Kompas
Wanneer het contact is ingeschakeld en het
navigatiesysteem is aangezet, wordt op het
display van het instrumentenpaneel de wind-
streek overeenkomstig de rijrichting van de
wagen weergegeven. Keuzehendelstand
De inge
schakelde rijstand wordt zowel aan-
gegeven naast de keuzehendel als op het
display in het instrumentenpaneel. In de po-
sities D en S, alsook bij de tiptronic, wordt op
het display tevens de overeenkomstige ver-
snelling weergegeven.
Aanbevolen versnelling (handgeschakelde
versnellingsbak)
Tijdens het rijden wordt op het display van
het instrumentenpaneel de aanbevolen ver-
snelling getoond om brandstof te besparen
››› pag. 32.
Tweede snelheidsmeter (mph of km/u)
Naast de gewone weergave van de snel-
heidsmeter kan tijdens het rijden de snelheid
ook in een andere meeteenheid (in mijl of ki-
lometer per uur) getoond worden.
In de modellen die bestemd zijn voor de lan-
den waar de tweede snelheid verplicht weer-
gegeven moet worden, kan deze optie niet
uitgeschakeld worden.
Voor het instellen van de tweede snelheids-
meter gaat u naar het Easy Connect-systeem
via toets en de functieknop
Set
up
› ›
› p ag.
113
.
Snelheidswaarschuwing
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een melding zodra de ingestelde snelheid wordt overschreden. Dat is bijv.
handig als u w
interbanden gebruikt die niet
geschikt zijn voor de maximumsnelheid van
de wagen ›››
pag. 36.
Voor het instellen van de waarschuwings-
functie via de tweede snelheidsmeter gaat u
naar het Easy Connect-systeem via toets en de functieknop
Set
up
› ››
p
ag. 113.
Indic atie
van de start-stopwerking
Op het display van het instrumentenpaneel
wordt actuele informatie weergegeven over
de status ››› pag. 199.
Staat van rijden met laag verbruik (ECO) *
Naargelang de uitrusting verschijnt tijdens
het rijden op het display van het instrumen-
tenpaneel de indicatie "ECO " wanneer de wa-
gen zich in de staat met laag verbruik be-
vindt, dankzij het actieve cilinderbeheer
(ACT ®
)* ››› pag. 195.
Motorcode (MKB)
Houd knop ››› afb. 115 4 langer dan 15 sec.
in g
edrukt om de mot
orcode (MKB) van de
wagen weer te geven. Hierbij dient het con-
tact te zijn ingeschakeld en de motor stil te
staan. »
109
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
ATTENTIE
Bij een van buitenaf vergrendelde wagen met
inge s
chakelde inbraakbeveiliging* mogen
geen personen - vooral geen kinderen - in de
wagen achterblijven, omdat de portieren en
ruiten van binnenuit niet meer kunnen wor-
den geopend. Vergrendelde portieren maken
het hulpverleners moeilijk om in geval van
nood in de wagen te komen - levensgevaar-
lijk! Let op
● Nooit waar dev
olle voorwerpen zonder toe-
zicht in de wagen achterlaten. Een vergren-
delde wagen is geen kluis!
● Als de led in het drempel van het portier
aan bestuur
derszijde na het vergrendelen on-
geveer 30 seconden brandt, is er een storing
in de centrale vergrendeling of in het alarm-
systeem*. Laat de storing in de werkplaats
van een officiële SEAT dealer verhelpen.
● De interieurbewaking van het alarmsys-
teem* werkt a
lleen dan foutloos, als de ruiten
en het dak* zijn gesloten. Wagensleutel
Afb. 121
Autosleutel. Afb. 122
Wagensleutel met alarmknop. Wagensleutel
M
et
de aut o
sleutel kan de wagen op afstand
worden vergrendeld en ontgrendeld ››› pag.
117.
De zender met batterijen zit in de autosleu-
tel. De ontvanger zit in het interieur van de
wagen. De actieradius van de wagensleutel met nieuwe batterijen bedraagt enkele me-
ters r
ond de wagen.
Indien het niet mogelijk is de wagen te ope-
nen of te sluiten met de sleutel, dan ››› pag.
126 opnieuw synchroniseren of de batterij
van de sleutel ››› pag. 125 vervangen.
Er kunnen verschillende autosleutels worden
gebruikt.
Controlelampje in de autosleutel
Als een knop op de wagensleutel kort wordt
ingedrukt, knippert het controlelampje
››› afb. 121 (pijl) eenmaal kort, maar als de
knop langer wordt ingedrukt knippert het
controlelampje enkele malen (bijvoorbeeld in
de comfortopening).
Als het controlelampje in de wagensleutel
niet gaat branden zodra de knop wordt inge-
drukt, moet de batterij van de sleutel ››› pag.
125 worden vervangen.
Sleutelbaard in- en uitklappen
Druk op knop 1
› ›
› afb . 121 of
›
›› afb. 122
om de sleutelbaard te deblokkeren en uit te
klappen.
Om deze weer in te klappen, drukt u tegelij-
kertijd op knop 1 en op de sleutelbaard tot-
d at
de s l
eutelbaard vastklikt.
118
Bedienen
Automatisch uitschakelen van de sensoren
A l
s de w
agen gedurende lange tijd niet ont-
grendeld of vergrendeld wordt, worden de
toenaderingssensoren van de portieren auto-
matisch uitgeschakeld.
Als bij vergrendelde wagen een van de sen-
soroppervlakken van de portiergrepen vaak
ingeschakeld wordt (bijv. door de takken van
een struik te raken), worden alle toenade-
ringssensoren gedurende een bepaalde tijd
uitgeschakeld.
De sensoren worden opnieuw ingeschakeld:
● Na enige tijd.
● OF: als de wagen ontgrendeld wordt met de
toets van de sleutel.
● OF: al s de achterklep wordt geopend.
● OF: als
de wagen handmatig wordt ont-
grendeld met
de sleutel.
Comfortfuncties
Om alle elektrische ruiten en het schuifdak te
sluiten met comfortfunctie , houdt u een vin-
ger gedurende enkele seconden op het sen-
soroppervlak voor vergrendeling ››› afb.
124 B (pijl) van de portiergreep tot de ruiten
en het d
ak g
esloten zijn.
Het openen van de portieren bij aanraking
van het sensoroppervlak van de portiergreep
vindt plaats volgens de instellingen in het in- fotainmentsysteem met de toets
en de
f u
nctiet oetsen S
ETUP en
Openen en s
luit
en .
ATTENTIE
Als er zich een passende sleutel in de omge-
ving v
an de achterklep bevindt, is het in som-
mige gevallen mogelijk dat de functie Easy
Open onbedoeld ingeschakeld wordt en de
achterklep geopend wordt, bijvoorbeeld wan-
neer er geveegd wordt onder de achterbum-
per, een waterstraal of hogedrukspuit daarop
gericht wordt of wanneer onderhouds- of re-
paratiewerkzaamheden aan die zone uitge-
voerd worden. Als de achterklep onbedoeld
geopend zou worden, zou die ernstige letsels
kunnen toebrengen aan personen die zich
binnen de baan ervan bevinden en materiële
schade veroorzaken.
● Laat daarom geen enkel passende sleutel
onbeheerd in de omgev
ing van de achterklep
achter.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainmentsy
steem uit voordat u onder-
houds- of reparatiewerkzaamheden aan de
wagen uitvoert.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainmentsy
steem uit voordat u de wagen
wast.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainmentsy
steem uit voordat u een fiet-
sendrager of aanhangwagen monteert ››› pag.
271. VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
kunnen g e
activeerd worden wanneer ze ge-
raakt worden door een waterstraal of hoge-
drukspuit wanneer er een passende autosleu-
tel in de omgeving aanwezig is. Als ten min-
ste één van de elektrische ruiten geopend is
en het sensoroppervlak B (pijl) van een van
de portiergr epen c
onstant ingeschakeld is,
worden alle ruiten gesloten. Als de waters-
traal of hogedrukspuit even niet gericht
wordt op het sensoroppervlak A (pijl) van
een van de por tier
grepen en daarna er op-
nieuw op gericht wordt, dan worden alle rui-
ten waarschijnlijk geopend ››› pag. 124. Let op
● Als de ac
cu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna of helemaal leeg is,
dan is het mogelijk dat de wagen niet ont-
grendeld of vergrendeld kan worden met het
Keyless Access-systeem. De wagen kan hand-
matig worden ontgrendeld of vergrendeld
››› pag. 89.
● Om de juiste vergrendeling van de wagen te
control
eren, blijft de ontgrendelingsfunctie
uitgeschakeld gedurende ca. 2 seconden.
● Als op het scherm van het instrumentenpa-
neel het bericht
Keyless defect wordt ge-
toond, kunnen er zich storingen voordoen in
de werking van het Keyless Access-systeem.
Raadpleeg een gespecialiseerde werkplaats. 124
Openen en sluiten
Kinderslot uitschakelen
– Wagen ontgrendelen en het portier openen
waar
van het
kinderslot uitgeschakeld moet
worden.
– Draai met geopend portier de gleuf met de
autosl
eutel linksom voor linkerportieren
››› afb. 127 en rechtsom voor rechterportie-
ren.
Als de kindersloten zijn ingeschakeld, kun-
nen de portieren alleen van buitenaf worden
geopend. De kindersloten worden, met open
portier, met de sleutel in de gleuf in- of uitge-
schakeld (raadpleeg bovenstaande aanwij-
zingen).
Anti-diefstal alarmsysteem* Besc
hrijving Met behulp van het alarmsysteem moeten in-
br
aakpogin
gen en dief
stal van de wagen
worden bemoeilijkt.
Het alarmsysteem wordt automatisch geacti-
veerd wanneer de wagen met de sleutel ge-
sloten wordt.
● De knipperlichten zullen tweemaal knippe-
ren bij het openen en het
uitschakelen van
het alarmsysteem. ●
De knipperlicht
en zullen eenmaal knippe-
ren bij het afsluiten en inschakelen van het
alarmsysteem.
Wanneer treedt het alarmsysteem in werk-
ing?
Het alarmsysteem laat gedurende 30 secon-
den akoestische en (knipperende) lichtsigna-
len horen en zien die tot 10 maal herhaald
worden wanneer, als de wagen vergrendeld
is, de volgende handelingen zonder autorisa-
tie worden uitgevoerd:
● Openen van een mechanisch vergrendeld
portier met de wag
ensleutel zonder de eerst-
volgende 15 seconden het contact in te scha-
kelen (op sommige markten, zoals bijvoor-
beeld Nederland, verdwijnen de 15 seconden
wachttijd en wordt het alarm onmiddellijk ge-
activeerd bij het openen van het portier).
● Openen van een portier.
● Openen van motorkap.
● Openen van achterklep.
● Contact inschakelen met niet-geautoriseer-
de sleutel
.
● Wagenaccu loskoppelen.
● Verplaatsing in de wagen (bij wagens met
interieurbewakin
g ››› pag. 129).
● Slepen van wagen (in geval van wagens
met weg
sleepbeveiliging ››› pag. 129).
● Optakelen van wagen (in geval van wagens
met weg
sleepbeveiliging ››› pag. 129). ●
De wagen op een
veerpont of trein trans-
porteren (in geval van wagens met wegsleep-
beveiliging of interieurbewaking ››› pag.
129).
● Ontkoppelen van een aanhanger verbon-
den met het diefs
tal-alarmsysteem.
Het alarm uitschakelen
Ontgrendel de wagen met de ontgrendel-
knop op de wagensleutel of schakel het con-
tact met een passende sleutel in. Let op
● Na 28 dagen g aat
het controlelampje uit
om te voorkomen dat de accu leeg raakt als
de wagen voor langere tijd geparkeerd staat.
Het alarmsysteem blijft geactiveerd.
● Als na afloop van het alarmsignaal nog-
maals
in de beveiligde zone wordt ingebro-
ken (bijv. na het openen van een portier
wordt de achterklep geopend), wordt het
alarmsysteem opnieuw geactiveerd.
● Het alarmsysteem wordt niet geacti-
veerd a l
s de wagen van binnenuit met de
drukknop voor de centrale vergrendeling ver- grendeld wordt.
● Indien het bestuurdersportier mechanisch
met de sleut
el ontgrendeld wordt, wordt en-
kel dit portier ontgrendeld en niet de hele
wagen. Alleen na het inschakelen van het » 127
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten