Openen en sluiten
anderen tot gevolg kan hebben. Vergewis
uzelf er d
aar
om van dat er zich niemand in
het werkingsgebied van de ruiten bevindt.
● Indien het contact ingeschakeld wordt, kan
elektrisc
he uitrusting, zoals de elektrische
ruitbediening, in werking treden, waardoor er
kans op kneuzingen, enz., bestaat.
● De wagenportieren kunnen via de sleutel
met afst
andsbediening worden vergrendeld,
waardoor hulp in noodsituaties wordt be-
moeilijkt.
● Neem daarom altijd de sleutel mee wanneer
u de wagen v
erlaat.
● De ruitbediening werkt pas niet meer als
het contact
wordt uitgeschakeld en een van
de voorportieren wordt geopend.
● Stel - indien nodig- de ruitbediening ach-
terin met de v
eiligheidsschakelaar buiten
werking. Vergewis uzelf ervan dat deze inder-
daad buiten werking is. Let op
Als het sluiten van de ruit stroef verloopt of
wordt t
egengewerkt door een obstakel, wordt
de ruit meteen weer geopend ››› pag. 133. In
dit geval moet u controleren waarom de ruit
niet kon worden gesloten voordat u opnieuw
probeert deze te sluiten. Sluitkrachtbegrenzing van de ruiten
De sluitkrachtbegrenzing verlaagt het risico
op ver
w
onding bij het sluiten van de elek-
trisch bedienbare ruiten.
● Als het automatisch sluiten van een ruit
stroef
verloopt of wordt tegengewerkt door
een obstakel, stopt het sluiten van de ruit in
deze stand en wordt de ruit meteen weer ge-
opend ››› .
● Controleer vervolgens waarom de ruit niet
sluit, v oor
dat u het opnieuw probeert.
● Indien u het probeert binnen 10 seconden
en de ruit opnieuw moeiz aam s
luit of een
hindernis aantreft, zal de automatische ruit-
bediening niet werken gedurende 10 secon-
den.
● Als de ruit weer stroef sluit of door een ob-
stakel
niet kan worden gesloten, stopt het
sluiten van de ruit in deze stand.
● Als u er niet achter kunt komen waarom de
ruit niet kan w
orden gesloten, probeert u dan
de ruit opnieuw te sluiten door binnen de 10
seconden aan de schakelaar te trekken. De
ruit wordt met maximale kracht gesloten. De
sluitkrachtbegrenzing is nu uitgeschakeld.
● Wanneer u langer dan 10 seconden wacht,
wordt de ruit
bij het bedienen van een knop
weer volledig geopend en is de sluitauto-
maat weer ingeschakeld. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in De ruiten
openen en sluiten op p ag. 132
in acht nemen.
● De sluitkrachtbegrenzing voorkomt niet dat
vinger
s of andere lichaamsdelen tegen het
ruitframe worden gedrukt - gevaar voor ver-
wonding! Comfortopenen/-sluiten
Met de functie Comfortopenen en -sluiten
k
u
nt u op een
voudige wijze van binnenuit al-
le ruiten en het schuif-/kanteldak* openen
en sluiten.
Comfortopenen
– Ontgrendelingsknop op de sleutel in-
drukk en t
ot al
le ruiten en het schuif-/kan-
teldak* in de gewenste stand staan, of
– Ontgrendel eerst de wagen met de knop op de sleutel met afstandsbediening en
houd de knop
v
oor het
vergrendelen van
het portier aan bestuurderszijde ingedrukt
totdat alle ruiten en het schuif-/kanteldak*
in de gewenste stand staan.
Comfortsluiten
– Ontgrendelingsknop op de sleutel in-
drukk en t
ot al
le ruiten en het schuif-/kan-
teldak* dicht zijn ››› of
»
133
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Lichten en zicht
wanneer de wagen stopt. Deze worden auto-
m ati
sc
h uitgeschakeld wanneer de wagen
opnieuw gaat rijden. ATTENTIE
● Een op de we g s
tilgevallen wagen vormt
een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlich-
ten en een gevarendriehoek, om andere ver-
keersdeelnemers op uw stilstaande wagen
opmerkzaam te maken.
● Vanwege de hoge temperaturen van de ka-
talys
ator mag u de wagen nooit in de buurt
van licht ontvlambare materialen, zoals droog
gras of uitgelopen benzine, neerzetten –
brandgevaar! Let op
● De wag en
accu wordt (ook bij uitgeschakeld
contact) ontladen als de alarmlichten gedu-
rende langere tijd zijn ingeschakeld.
● Neem bij gebruik van de alarmlichten de
wettelijke bep
alingen in acht.Parkeerlicht
Wanneer het parkeerlicht ingeschakeld is
(r
ec
hter of
linker knipperlicht), gaan het
stadslicht voor en het achterlicht aan de des-
betreffende zijde van de wagen branden. Het
parkeerlicht kan uitsluitend worden inge-
schakeld als het contact uit staat en de knip- perlicht- en grootlichthendel in de midden-
stand st
aat na te zijn bediend.
Parkeerlicht aan beide zijden Als het contact uit en de lichtschakelaar in de
stand
staat, gaat bij het vergrendelen van
de wagen van buitenaf het parkeerlicht aan
beide zijden van de wagen branden. Hierbij
worden uitsluitend het stadslichten in beide
koplampen en de achterlichten gedeeltelijk
ontstoken.
Snelwegverlichting* Snelwegverlichting is beschikbaar voor wa-
g
en
s die
voorzien zijn van full-led koplam-
pen.
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het overeenstemmende menu van
het Easy Connect-systeem.
● Activering: bij het ov
erschrijden van 110
km/u (68 mpu) gedurende meer dan 30 se-
conden wordt de bundel van het dimlicht iets
omhoog geplaatst voor een grote zichtbaar-
heid op de weg voor de bestuurder.
● Uitschakeling: bij het v
erlagen van de snel-
heid van de auto tot onder 100 km/u (62
mpu) wordt de lichtbundel onmiddellijk weer
teruggezet naar normale stand. In het buitenland rijden De lichtbundel van het dimlicht is asymme-
trisc
h: het
deel van de weg waarop wordt ge-
reden, wordt extra verlicht.
Indien een wagen die is geproduceerd voor
een land waarin rechts wordt gereden, naar
een land gaat waarin links wordt gereden (of
vice versa), moet normaliter een deel van het
glas van de koplamp worden afgeplakt met
zelfklevende maskers of de afstelling van de
koplampen worden aangepast om de overige
bestuurders niet te verblinden.
In dergelijke gevallen worden bepaalde ver-
lichtingswaarden voorgeschreven die moeten
worden ingehouden binnen het verlichtings-
veld. Dit wordt ook wel "reisverlichting" ge-
noemd.
De lichtverdeling die halogeen- en full-led ko-
plampen hebben maakt het mogelijk om te
voldoen aan de eisen gesteld aan "reisver-
lichting" zonder de noodzaak tot afplakken
of opnieuw afstellen. Let op
"Reisverlichting" is slechts voor een korte
periode toeg e
staan. Als iemand van plan is
om een grote afstand in een land waarin aan
tegenovergestelde zijde wordt gereden, af te
gaan leggen, dient deze naar een officiële
servicewerkplaats te gaan om de verlichting
te laten afstellen. 143
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Let op
Het lampje dat boven de zonneklep zit, gaat
in bepaal de s
ituaties na een paar minuten au-
tomatisch uit. Dat voorkomt het ontladen van
de accu. Ruitenwisser voor en achter
Ruiten w
isserhendelLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 26 VOORZICHTIG
Als het contact wordt uitgeschakeld terwijl de
ruitenw i
ssers in werking zijn, maken deze de
slag af en keren terug in de ruststand. Wan-
neer het contact weer wordt ingeschakeld,
blijft de ruitenwisser werken in dezelfde wis-
stand. Bij vorst, sneeuw en andere obstakels
op de achterruit kunnen de ruitenwisser en
ruitenwissermotor worden beschadigd.
● Verwijder vóór het wegrijden sneeuw en ijs
van de ruitenw
isser.
● Maak een vastgevroren ruitenwisser voor-
zichtig los
van de ruit. SEAT beveelt daarvoor
een ontdooispray aan.
● Schakel de ruitenwisser niet in als de ruit
droog is. Bij het dr
oog wissen kunnen de rui-
tenwisserbladen beschadigd raken. ●
Voord at
u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerste keer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
pag. 62. Let op
● De v oorruitw
isser en achterruitwisser wer-
ken alleen bij ingeschakeld contact en geslo-
ten motorkap respectievelijk achterklep.
● Het intervalwissen van de ruitenwissers is
afhankelijk
van de snelheid van de wagen.
Hoe hoger de snelheid is, des te vaker de rui-
tenwissers bewegen.
● De achterruitwisser gaat automatisch aan
wanneer de ruitenw
issers aan staan en de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Functies van de ruitenwissers
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Als de wagen stil-
staatDe geactiveerde stand gaat tijde-
lijk naar de voorgaande stand.
Tijdens de werking
van de wis/was-au-
tomaatDe airco schakelt 30 seconden in
de recirculatiefunctie in om te
voorkomen dat de ruitensproeier-
vloeistof in het interieur van de
wagen te ruiken is.
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Bij interval-wissenDe intervallen werken volgens de
snelheid. Hoe hoger de snelheid,
des te korter het interval. Verwarmbare ruitensproeiers
De v
er
warming ontdooit alleen de bevroren
sproeiers, niet het water in de slangen. De
verwarmbare ruitensproeiers stellen hun ver-
warmingsvermogen automatisch bij het in-
schakelen van het contact in, afhankelijk van
de omgevingstemperatuur.
Koplampwisser/-sproeiersysteem
Het koplampwisser/-sproeiersysteem dient
om de koplampen schoon te maken.
Na het inschakelen van het contact, en wan-
neer de ruitensproeiers voor het eerst en ie-
dere vijf keer worden ingeschakeld, worden
ook de koplampen schoongemaakt. Daarom
moet de ruitenwisserhendel naar het stuur
worden toegetrokken wanneer het dimlicht of
het grootlicht brandt. Het vuil dat zich moge-
lijk op de koplampen heeft vastgezet (zoals
insectenresten) moet regelmatig worden
schoongemaakt (bijv. bij het tanken).
Om de werking van het koplampsproeiersys-
teem in de winter te garanderen, moet de
sneeuw worden verwijderd die zich in de
146
Lichten en zicht
● De knop in s
tand
L1)
draaien.
● De linker buitenspiegel instellen. De rech-
ter buiten
spiegel wordt gelijktijdig (syn-
chroon) mee ingesteld.
● Indien nodig, de instelling van de rechter
buitens
piegel corrigeren: draai de knop in de
stand R 1)
.
● Bij het Easy Connect-systeem kunnen de
buitens
piegels worden afgesteld via de toets
CAR en de functietoets
S
ETUP .
K ant
elfu
nctie van de bijrijdersbuitenspiegel*
Om bij het achteruit inparkeren zicht op de
stoeprand mogelijk te maken, kan het spie-
gelvlak van de bijrijder automatisch iets wor-
den gekanteld naar hem/haar indien de posi-
tie eerder is opgeslagen. Hiervoor moet de
draaiknop in stand R 1)
staan.
De spiegel gaat weer terug in de beginstand
zodra u sneller dan 15 km/u (9 mpu) vooruit
rijdt of het contact uitschakelt. De spiegel
gaat ook weer terug in de beginstand als u
de stand wijzigt waarin de bediening zich be-
vindt.
De instellingen van de buitenspiegel van de
bijrijder opslaan in het geheugen voor kan-
telfunctie
● Contact inschakelen. ●
Ga naar het E
asy Connect-systeem, menu
CAR , functie "Achteruitkijkspiegels en ruiten-
w i
s ser
s" en selecteer "laten zakken bij ach-
teruitrijden" ››› pag. 113.
● Schakelaar in stand R 1)
zetten.
● Sch
akel de achteruitversnelling in.
● De buitenspiegel aan bijrijderszijde zo ver-
stell
en dat u bijvoorbeeld de stoeprand goed
kunt zien.
● Achteruitversnelling uitschakelen.
● De ingestelde stand voor de achteruitkijk-
spiegel
wordt opgeslagen in het geheugen.
De buitenspiegels inklappen na het parkeren
(comfortfunctie)*
Via het Easy Connect-systeem, menu CAR ,
f u
nctie "A c
hteruitkijkspiegels en ruitenwis-
sers" kan geselecteerd worden dat de buiten-
spiegels worden ingeklapt na het parkeren
van de wagen ››› pag. 113.
Wanneer de wagen wordt gesloten met de af-
standsbediening, worden de buitenspiegels
automatisch ingeklapt na langer dan ca. 1
seconde drukken. Wanneer de wagen wordt
geopend met de afstandsbediening, worden
de buitenspiegels automatisch uitgeklapt. ATTENTIE
Gewelfde spiegelvlakken (convex of asfe-
risc h*)
vergroten het blikveld. De objecten
zien er in de spiegel echter kleiner uit en ze
lijken verder weg. Wanneer u deze spiegel ge-
bruikt om de afstand van achteropkomende
wagens te bepalen bij het veranderen van
rijstrook, kunt u deze verkeerd inschatten –
gevaar voor ongevallen. VOORZICHTIG
● Als het
spiegelhuis door uitwendige krach-
tinwerking (bijv. aanstoten) is versteld, moe-
ten de spiegels elektrisch tot aan de aanslag
naar binnen worden geklapt. Het spiegelhuis
mag in geen geval met de hand worden terug-
gesteld, omdat anders de werking van het
spiegelmechanisme negatief wordt beïn-
vloed.
● Voordat u door een wasstraat rijdt, moet u
de buitens
piegels naar binnen klappen, om
beschadiging van de buitenspiegels te voor-
komen. Buitenspiegels die elektrisch inge-
klapt kunnen worden mogen niet met de
hand, maar alleen elektrisch in en uit worden
geklapt. »1)
Bij wagens met rechts stuur gebeurt de regeling
symmetrisc h.
149
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
worden en zware of dodelijke verwondingen
veroor
z
aken.
● De voorwerpen altijd bevestigen, zelfs wan-
neer de bodem van de bag
ageruimte correct
omhooggebracht is.
● Tussen de achterbank en de bodem van de
bagageruimt
e enkel voorwerpen transporte-
ren die 2/3 van de hoogte van de bodem niet
overschrijden.
● Tussen de achterbank en de bodem van de
omhooggebr
achte bagageruimte mogen en-
kel voorwerpen worden getransporteerd met
een maximumgewicht van ca. 7,5 kg. VOORZICHTIG
● Het max imum
gewicht dat de variabele bo-
dem van de bagageruimte in de bovenste
stand kan dragen is 150 kg.
● Zorg dat de bagageruimtevloer niet naar
beneden valt
bij het sluiten en volg precies
de geleidingen. De zijbekleding en de baga-
geruimtevloer zouden anders kunnen worden
beschadigd. Let op
SEAT beveelt aan de voorwerpen met banden
aan de beves tigin
gsogen vast te maken. Dakdragersysteem
In l
eidin g t
ot thema Het dak van de wagen is ontworpen voor een
optimale aer
ody
namica. Daarom kunnen op
de watergoot van het dak geen dwarsdragers
noch conventionele dakdragers meer worden
gemonteerd.
Aangezien de watergoten deel uitmaken van
het dak om de luchtweerstand te verminde-
ren, kunnen enkel door SEAT goedgekeurde
dwarsdragers en dakdragersystemen worden
gebruikt.
Gevallen waarin de dwarsdragers en het dak-
dragersysteem moeten worden uitgebouwd
● Wanneer ze niet worden gebruikt.
● Wanneer u de wagen in een wasstraat wilt
gaan wa s
sen.
● Wanneer de hoogte van de wagen de toe-
laatbar
e doorgangshoogte overschrijdt, bij-
voorbeeld in een garage. ATTENTIE
Wanneer zware of grote voorwerpen op het
dakdr ag
ersysteem worden vervoerd, worden
de rij-eigenschappen gewijzigd wegens de
verplaatsing van het zwaartepunt en de ver-
hoogde luchtweerstand. ●
De la s
t altijd bevestigen met geschikte rie-
men of banden die in een goede staat verke-
ren.
● Grote, zware, lange of platte ladingen heb-
ben een negatieve in
vloed op de aerodynami-
ca, het zwaartepunt en het rijgedrag van de
wagen.
● Plots remmen en bruuske manoeuvres ver-
mijden.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het w
eer, het wegdek en het verkeer. VOORZICHTIG
● De dwar sdr
agers en het dakdragersysteem
altijd uitbouwen voordat u door een automa-
tische wasstraat rijdt.
● De hoogte van uw wagen verandert door de
montage v
an de dwarsdragers en het dakdra-
gersysteem en ook door de daarop bevestig-
de lading. Zorg daarom dat de hoogte van de
wagen de maximumhoogte niet overschrijdt
voor het rijden door ondergrondse doorgan-
gen of garagepoorten.
● De dwarsdragers, het dakdragersysteem en
de hierop beves
tigde last mogen niet in con-
tact komen met de dakantenne noch een hin-
dernis vormen in de zone van het verloop van
het panoramische schuifdak en van de ach-
terklep.
● Bij het openen van de achterklep, zorgen
dat de acht
erklep de lading niet raakt.162
Vervoeren en praktische uitrustingen
Milieu-aanwijzing
Wanneer de dwarsdragers en een dakdrager-
syst eem in
gebouwd zijn, neemt het brand-
stofverbruik toe wegens de verhoogde lucht-
weerstand. De dwarsdragers en het dakdrager-
syst
eem bev
estigenAfb. 160
Bevestigingspunten voor de reling
v an het
dak
dragersysteem. De dwarsbalken vormen de basis voor een
aant
al
b ijz
ondere dakdragersystemen. Uit
veiligheidsoverwegingen is het nodig speci-
fieke systemen te gebruiken om bagage, fiet-
sen, surfplanken, ski's en boten te transpor-
teren. Bij de SEAT-specialisten kunnen ge-
schikte accessoires worden aangekocht. De dwarsdragers en het dakdragersysteem
altijd correct bev
estigen. Altijd rekening hou-
den met montageaanwijzingen die geleverd
worden met de betreffende dwarsdragers en
dakdragersysteem.
De dwarsdragers worden ingebouwd op de
zijdragers van het dak. De afstand tussen de
dwarsdragers ››› afb. 160 A moet tussen 70
en 100 c m lig
gen en de af
stand van de
dwarsdragers met de steunen van de dwars-
dragers van het dak B moet verdeeld zijn.
ATTENTIE
De verkeerde bevestiging en gebruik van de
dwars b
alken en het dakdragersysteem kun-
nen ertoe leiden dat het volledige systeem
loskomt van het dak en een ongeval en ver-
wondingen veroorzaakt.
● Neem altijd de montage-instructies van de
fabrikant in ac
ht.
● De dwarsdragers en dakdragersystemen al-
leen gebruik
en wanneer deze zich in perfecte
staat bevinden en naar behoren bevestigd
zijn.
● De dwarsdragers en het dakdragersysteem
altijd correct
inbouwen.
● De schroefverbindingen en de bevestigin-
gen voor elk
e rit nakijken en indien nodig na
een kort traject aantrekken. Bij lange reizen
de schroefverbindingen en bevestigingen in
elke pauze nakijken. ●
Bijzondere d ak
dragersystemen voor wie-
len, ski's, surfplanken e.d. altijd correct in-
bouwen.
● Geen wijzigingen of reparaties uitvoeren
aan de dwarsdrag
ers noch aan het dakdra-
gersysteem. Let op
De montageaanwijzingen die geleverd wor-
den met de betreff ende dw
arsdragers en dak-
dragersysteem aandachtig lezen en altijd in
de wagen meenemen. Dakdragersysteem met lading
De lading kan enkel veilig bevestigd worden
indien de dw
ar
sdr ag
ers en het dakdragersys-
teem correct ingebouwd zijn ››› .
M ax
im aa
l toelaatbare lading op dak
De toelaatbare dakbelasting voor uw wagen
bedraagt 75 kg. Dit getal vloeit voort uit de
som van het gewicht van het dakdragersys-
teem, de dwarsbalken en de op het dak ver-
voerde lading ››› .
W in altijd inf
ormatie in o
ver het gewicht van
het dakdragersysteem, de dwarsdragers en
de te vervoeren laden en weeg ze in voorko-
mend geval. De maximaal toelaatbare lading
op het dak nooit overschrijden. »
163
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Airconditioning
moet het filter vervangen worden zonder het
v er
strijk
en van het voorziene interval af te
wachten. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet goed i s, neemt
het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en dat
ze niet beslagen zijn om goed
te kunnen kijken wat er buiten de wagen alle-
maal gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
zo snel mog
elijke ontwaseming van de ruiten
worden verkregen wanneer de motor zijn nor-
male werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen
rijden als het zicht goed is.
● Zorg er altijd voor dat u het verwarmings-
en ventil
atiesysteem, de airconditioning en
de achterruitverwarming gebruikt om goed te
kunnen zien wat er buiten de wagen allemaal
gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lange periode aan.
Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heeft
.ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t ot
concentratieverlies van de bestuur- der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Sch ak
el de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit en g
ebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. VOORZICHTIG
● Het interieurluc htfi
lter moet altijd in een
SEAT-garage worden vervangen.
● Als u vermoedt dat de airconditioning de-
fect is, moet
u deze onmiddellijk uitzetten.
Hierdoor wordt bijkomende schade voorko-
men. Laat de wagen door een gespecialiseer-
de werkplaats nakijken.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning ver
eisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. Geadviseerd wordt om
naar de werkplaats van een officiële SEAT
dealer te gaan. Let op
● Als het
koelsysteem uitgeschakeld is,
wordt de lucht die van buiten wordt aangezo-
gen, niet ontvochtigd. Om te voorkomen dat
de ruiten beslaan, adviseert SEAT aan de koe-
ling (compressor) ingeschakeld te laten. Voor
het inschakelen toets indrukken. Het con-
trol el
ampje in de toets moet gaan branden.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
zo snel mog
elijke ontwaseming van de ruiten
worden verkregen wanneer de motor zijn nor-
male werkingstemperatuur bereikt. ●
De luchtin l
aat voor de voorruit moet vrij van
ijs, sneeuw of bladeren zijn, opdat verwar-
ming en airconditioning optimaal kunnen
functioneren en het beslaan van de ruiten
wordt voorkomen. Bedienen met het Easy Connect*-sys-
teem
3 Geldig voor wagens met Media System Touch/Co-
lour.
In het E
asy Connect-systeem kunt u ook di-
verse instellingen doorvoeren voor de Clima-
tronic.
Menu Klimaatregeling openen
● Druk op de toets Setup .
● OF: druk op de toets MENU van het Easy
C onnect
-sy
steem. Gebruik de draaiknop om
het menu Klimaatregeling te kiezen en
open dit.
Op het aanraakscherm kunnen de huidige in-
stellingen, zoals de temperatuur voor de be-
stuurders- en bijrijderszijde, de luchtverde-
ling en de snelheid van de ventilator worden
gewijzigd. Met de toets worden de be-
s t
uur der
s- en bijrijderstemperaturen ››› bro-
chure Media System Touch/Colour, hoofd-
stuk Klimaatregeling gesynchroniseerd. »
165
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
AirconditioningFunctietoets: functie
Instellen: het menu
Interieurvoorverwarming
wordt geopend.
Vertrekuur 1, Vertrekuur 2, Vertrekuur 3: er kunnen
drie verschillende vertrektijden (uu.mm) worden
geprogrammeerd. Indien de interieurvoorverwar-
ming enkel op een bepaalde dag van de week
moet worden ingeschakeld, kan ook dezelfde ver-
trektijd worden geselecteerd.
Duur: de duur bepaalt de werkingstijd van de in-
terieurvoorverwarming wanneer ze wordt inge-
schakeld met de snelverwarmtoets
van het air-
cobedieningselement. Tevens wordt de duur ge-
bruikt om het vertrekuur te berekenen bij hand-
matig geregelde airconditioning. Dit kan worden
ingesteld tussen 10 en 60 minuten in stappen
van 10 minuten.
Er wordt teruggekeerd naar het hoofdmenu.
Het geprogrammeerde vertrekuur bepaalt het
moment
w
aar op de in
gestelde temperatuur
ongeveer bereikt moet zijn in de auto. Het
begin van de werking van de verwarming
wordt automatisch vastgesteld naargelang
de buitentemperatuur.
De programmering controleren
Wanneer een vertrekuur actief is, gaat bij uit-
schakeling van het contact het controlelamp-
je van de snelverwarmtoets branden gedu-
rende ca. 10 seconden. ATTENTIE
Programmeer de interieurvoorwarming nooit
zo dat
ze ingeschakeld wordt en functioneert
in een gesloten ruimte of plaats zonder venti-
latie. De gassen van de interieurvoorverwar-
ming bevatten koolmonoxide, een giftige,
kleur- en geurloze substantie. Koolmonoxide
kan tot bewusteloosheid leiden en dodelijk
zijn. Gebruiksaanwijzingen
Het uitlaatsysteem van de interieurvoorver-
w
armin
g z
it onder de auto en mag niet be-
dekt zijn door sneeuw, modder of andere ma-
terialen. De uitlaatgassen moeten vrij kunnen
ontsnappen. De uitlaatgassen die ontstaan
wanneer de interieurvoorverwarming werkt,
worden afgevoerd via een uitlaatpijp, die aan
de onderzijde van de wagen is aangebracht.
Bij de verwarming van het interieur, wordt de
warme lucht eerst naar de voorruit geleid, af-
hankelijk van de omgevingstemperatuur, en
daarna naar de rest van het interieur via de
luchtroosters. Door de roosters te verstellen,
bijv. naar de zijruiten, kan de luchtverdeling
worden beïnvloed.
Gevallen waarin de interieurvoorverwarming
niet wordt ingeschakeld
● De interieurvoorverwarming heeft ongeveer
evenveel
energie nodig als het dimlicht. In- dien de laadtoestand van de accu van 12 volt
sterk af
neemt, wordt de interieurvoorverwar-
ming automatisch uitgeschakeld en kan ze
niet meer aangezet worden. Zo voorkomt u
problemen bij het starten van de motor.
● De verwarming moet geactiveerd worden
telkens
u ze in werking wenst te stellen. Ook
het vertrekuur moet telkens opnieuw worden
geactiveerd.
● Het controlelampje (brandst
ofmeter)
gaat branden. Let op
● Wanneer de interieur v
oorverwarming is in-
geschakeld, zijn geluiden te horen wegens de
werking ervan.
● Wanneer de luchtvochtigheid buiten hoog
is en de omg
evingstemperatuur laag, is het
mogelijk dat het verwarmings- en ventilatie-
systeem condenswater afkomstig van de wer-
kende interieurvoorverwarming verdampt. In
dat geval kan damp uit de onderzijde van de
auto komen. Dit betekent niet dat er een sto-
ring is.
● Als de auto naar één kant overhelt, bijv. bij
het parker
en op een helling, kan de werking
van de interieurvoorverwarming beperkt wor-
den bij een laag brandstofpeil (juist boven
het reservegebied).
● Als de interieurvoorverwarming gedurende
een langer
e periode meermaals wordt ge-
bruikt, wordt de accu van 12 volt ontladen.
Om de accu weer te laten opladen, rijdt u af » 173
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten