Verzorging en onderhoud
● Het eff
ectiev e
zendvermogen aan de voet
van de antenne niet meer dan 10 W be-
draagt.
Een officiële SEAT dealer of een erkend auto-
bedrijf kan u meer informatie geven over de
inbouwmogelijkheden en de werking van
zendapparatuur met een hoger zendvermo-
gen.
Mobiele zendapparatuur
Bij het gebruik van universele mobiele tele-
foons en zendapparatuur kunnen storingen
in de werking van de elektronica van uw wa-
gen ontstaan. De oorzaken hiervoor kunnen
zijn:
● Wagen zonder buitenantenne.
● Verkeerd geïnstalleerde buitenantenne.
● Zendvermogen van meer dan 10 W.
Daarom mag een draag
bare telefoon of zend-
apparatuur zonder of met verkeerd geïnstal-
leerde buitenantenne niet in het interieur van
de wagen worden gebruikt ››› .
L et
er bo v
endien op dat alleen met een bui-
tenantenne de optimale reikwijdte van de ap-
paraten wordt bereikt.
Kantoorapparatuur
Het naderhand inbouwen van apparaten uit
de woon-/werkomgeving in de wagen is toe-
gestaan, zo lang deze apparaten niet de di- recte controle van de bestuurder over de wa-
gen beïnvloeden en v
oorzien zijn van een -
code. Naderhand ingebouwde apparaten die
de controle van de bestuurder over de wagen
kunnen beïnvloeden, moeten daarentegen
altijd een typegoedkeuring voor uw wagen
bezitten en van een e-code zijn voorzien. ATTENTIE
In het interieur van de wagen gebruikte
draagb ar
e telefoons of zendapparatuur zon-
der of met verkeerd geïnstalleerde buitenan-
tenne kunnen door te hoge elektromagneti-
sche velden schadelijk voor de gezondheid
zijn. Let op
● Het na derh
and inbouwen van elektrische of
elektronische apparaten in deze wagen heeft
gevolgen voor de typegoedkeuring en kan in
bepaalde omstandigheden het intrekken van
het kentekenbewijs tot gevolg hebben.
● Let op de aanwijzingen voor de bediening
van de mobiel
e telefoons en zendapparatuur. Verzorging en reiniging
A lg
emeen Regelmatig, deskundig onderhoud is belang-
rijk
v oor de
w
aardevastheid van uw wagen.
Bovendien kan het onderhoud ook één van de voorwaarden voor het behoud van garan-
tieclaims b
ij eventuele corrosie en lakschade
aan de carrosserie zijn.
De vereiste onderhoudsmiddelen zijn bij de
officiële SEAT dealer en gespecialiseerde za-
ken verkrijgbaar. Let op de gebruiksaanwij-
zingen op de verpakking. ATTENTIE
● Bij verk eer
d gebruik kunnen onderhouds-
middelen schadelijk voor de gezondheid zijn.
● Berg alle verzorgingsproducten op een vei-
lige plaat
s op, uit de buurt van kinderen. An-
ders bestaat gevaar voor vergiftiging. Milieu-aanwijzing
● Geef de v oork
eur aan producten die het mi-
lieu niet aantasten.
● De resten van verzorgingsproducten horen
niet bij het hui
svuil. Verzorging van de wagen, bui-
t
en
zijde
W
assen van de wagen Hoe langer insectenresten, uitwerpselen van
v
og
els, boomh
ars, straat- en industriestof,
teer, roetdeeltjes, strooizout en andere
agressieve stoffen op de lak blijven zitten, »
283
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Aanwijzingen
hoe groter de schadelijke werking ervan is.
Hog e t
emper at
uren, bijvoorbeeld door inten-
sieve zonnestralen, versterken de bijtende
werking ervan.
Na de winter (als er is gestrooid) moet beslist
ook de onderzijde van de wagen grondig
worden gewassen.
Automatische wasinstallaties
Voordat u de wagen in een automatische
wasinstallatie laat wassen, moet u de gebrui-
kelijke voorzorgsmaatregelen nemen (sluiten
van ruiten en dak). Zitten er speciale aan-
bouwdelen aan de wagen, bijv. spoilers, een
dakdragersysteem of een antenne, dan kunt
u het beste met de eigenaar van de wasin-
stallatie overleggen.
Wasinstallaties zonder borstels genieten de
voorkeur.
Wassen met een hogedrukreiniger
Let bij het wassen van de wagen met een ho-
gedrukreiniger beslist op de gebruiksaanwij-
zingen voor de hogedrukreiniger. Dit geldt in
het bijzonder voor de druk en de spuitaf-
stand. Voldoende afstand bewaren tot zachte
materialen, zoals rubber slangen of isolatie-
materiaal, alsmede tot de sensoren van de
parkeerhulp*, die in de achterbumper zitten.
In geen geval rondstraalsproeikoppen of
vuilfrezen gebruiken. Met de hand wassen
Als de w
agen met de hand wordt gewassen,
eerst het vuil met ruim water laten weken en
zo goed mogelijk afspoelen.
Daarna de wagen met een zachte spons, een
washand of een autoborstel met lichte druk
schoonmaken. Hierbij van boven naar bene-
den gaan, met het dak beginnend. Alleen bij
hardnekkig vuil shampoo gebruiken.
Spons of washand steeds uitspoelen.
Wielen, dorpels en dergelijke als laatste
schoonmaken. Hiervoor een andere spons
gebruiken. ATTENTIE
● Was de w
agen alleen bij uitgeschakeld con-
tact - Anders bestaat er gevaar voor ongeluk-
ken.
● Handen en armen tegen metalen delen met
scherpe kant
en beschermen, als u de onder-
kant van de wagen, de binnenzijde van de
wielkasten of de wieldoppen schoonmaakt -
gevaar voor snijwonden!
● De wagen wassen in de winter: water en
sneeuw in het r
emsysteem kan de remwer-
king negatief beïnvloeden - gevaar op onge-
lukken! VOORZICHTIG
● Wagen niet in de f
elle zon wassen - gevaar
voor schade aan de lak! ●
Gebruik g een ru
we sponsen of iets soortge-
lijks voor het verwijderen van de restanten
van insecten. Het oppervlak kan hierdoor be-
schadigd raken.
● Op gezette tijden, bijv. tijdens een tank-
stop, h
ardnekkig vastzittend vuil (zoals in-
sectenresten) van de koplampen verwijderen.
Koplampen nooit met een droge doek of een
droge spons, maar alleen nat schoonmaken.
Bij voorkeur zeepsop gebruiken.
● Vooral banden mogen nooit met rond-
straal
sproeikoppen worden schoongemaakt.
Zelfs bij een relatief grote spuitafstand en
heel korte inwerktijd kan schade ontstaan.
● Voordat u door een wasstraat rijdt, moet u
de buitens
piegels naar binnen klappen, om
beschadiging van de buitenspiegels te voor-
komen. Buitenspiegels die elektrisch inge-
klapt kunnen worden mogen niet met de
hand, maar alleen elektrisch in en uit worden
geklapt. VOORZICHTIG
● Was t
u de wagen in een automatische was-
straat, dan wordt aanbevolen onderstaand
proces voor de vergrendeling van de ruiten-
wisserarmen uit te voeren om te vermijden
dat ze naar de bovenzijde van de ruit zouden
worden verplaatst:
–de motorkap moet gesloten zijn
– schakel het contact in en vervolgens weer
uit 284
Verzorging en onderhoud
Let op de volgende aanwijzingen voor het be-
houd v
an w aar
de van natuurlijk materiaal ge-
durende de gehele gebruiksperiode: VOORZICHTIG
● Voorkom d at
het leer te lang aan de volle
zon wordt blootgesteld om ervoor te zorgen
dat het leer niet verbleekt. Wanneer de wa-
gen langere tijd buiten staat, moet u het leer
afdekken om het zó tegen direct zonlicht te
beschermen.
● Scherpe voorwerpen aan kledingstukken,
zoal
s ritssluitingen, (druk)knopen en ceintu-
ren met scherpe randen kunnen blijvende
krassen of andere sporen in het oppervlak
achterlaten. Let op
● Reg elm
atig en na elke reiniging een onder-
houdscrème gebruiken, die bescherming te-
gen licht biedt en het leer impregneert. De
crème bevat voedende stoffen voor het leer,
zorgt ervoor dat het leer kan ademen, maakt
het leer soepel en voorkomt uitdroging. Tege-
lijkertijd vormt zich een dunne beschermlaag.
● Leer elke 2 à 3 maanden schoonmaken, ver-
ontreinigingen dir
ect verwijderen.
● Vlekken zoals inkt van een balpen, gewone
inkt, lippenstif
t, schoensmeer, enz., indien
mogelijk direct verwijderen.
● Ook de leerkleur onderhouden. Plekken die
in kleur afw
ijken, met een speciale crème
voor gekleurd leer opfrissen. Leren bekledingen schoonmaken en
onderhouden
Echt leer heeft bijzonder veel aandacht en
onderhoud nodig.
Normaal
s
choonmaken
– Vuil leer met een enigszins vochtige katoe-
nen of wol
len lap schoonmaken.
Sterkere vervuiling
– Sterker vervuilde delen met een lap, ge-
drenkt in een mi l
de zeepoplossing (2 eetle-
pels neutrale zeep op 1 liter water) schoon-
maken.
– Let erop dat het leer nergens te nat wordt
en dat er geen w
ater in de naden sijpelt.
– Vervolgens met een zachte, droge lap
droogwrijv
en.
Verwijderen van vlekken – Vlekken op waterba
sis (bijv. koffie, thee,
vruchtensap en bloed) direct met een ab-
sorberende doek of met keukenpapier ver-
wijderen en bij al ingedroogde vlekken het
reinigingsmiddel uit het onderhoudsset ge-
bruiken.
– Vlekken op vetba
sis (bijv. boter, mayonaise
en chocolade) direct met een absorberende
doek of met keukenpapier verwijderen of
met het onderhoudsmiddel uit de onder- houdsset verwijderen, als een wat oudere
vlek nog opper
vlakkig is.
– Bij ingedroogde vetvlekken een vet
oplos-
sende spray gebruiken.
– Speciale vlekken (bijv. inkt
van een balpen
of een viltstift, nagellak, latexverf of
schoensmeer) met een voor leer geschikte
speciale vlekkenverwijderaar behandelen.
Onderhoud van het leer – Behandel het leer elke zes maanden met
een gesc
hikt leeronderhoudsmiddel.
– Leeronderhoudsmiddel uiterst dun aan-
brengen.
– M
et een zachte lap droogwrijven.
Als u nog
vragen heeft over het schoonma-
ken en het onderhoud van het leer in uw wa-
gen, kunt u deze het beste aan een officiële
SEAT dealer stellen. Deze adviseert u graag
en kan u bovendien informeren over het pro-
gramma aan producten voor het onderhoud
van leer, zoals:
● Reinigings- en onderhoudsset.
● Onderhoudscrème van de juiste kleur.
● Vlekkenverwijderaar voor inkt van een bal-
pen, schoensmeer
, enz.
● Vetoplossende spray.
● Nieuwe producten en ontwikkelingen in de
toekomst »
289
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Aanwijzingen
Banden verwisselen
Bij w ag
ens
met vierwielaandrijving mogen al-
leen wielen met dezelfde maat worden ge-
bruikt. Vermijd ook banden met verschillende
profieldiepte ››› pag. 312.
Terreinwagen?
Uw SEAT is geen terreinwagen: de afstand
van de carrosserie tot de grond is niet groot
genoeg hiervoor. Daarom ongeplaveide we-
gen mijden. ATTENTIE
● Ook bij w ag
ens met vierwielaandrijving uw
rijstijl steeds aan de toestand van de rijweg
en aan de verkeerssituatie aanpassen. De ge-
boden hogere veiligheid mag geen aanleiding
zijn tot het nemen van grotere risico's. Ge-
vaar voor ongevallen!
● Het remvermogen van uw wagen wordt door
de grip van de banden bep
aald. Het is daarom
niet anders dan bij een 2-wielaangedreven
wagen. Daarom dient men, ondanks een goe-
de acceleratie op zelfs een glad wegdek, niet
met te hoge snelheden te rijden. Gevaar voor
ongevallen!
● Let er bij een natte rijbaan op dat bij een te
hoge snelheid de v
oorwielen kunnen gaan
"glijden" (aquaplaning). Daarbij wordt, an-
ders dan bij wagens met voorwielaandrijving,
niet aangegeven dat de wielen beginnen te
glijden doordat de motor plotseling in een
hoger toerentalgebied komt. Om deze reden en ondanks het voorafgaande, dient u de
snelheid aan de we
g
omstandigheden aan te
passen. Gevaar voor ongevallen! Energiemanagement
Start oms
tandigheden worden geopti-
maliseerd Het energiemanagement regelt de elektri-
sche ener
giev
erdeling en optimaliseert zo de
beschikbaarheid van elektrische energie voor
het starten van de motor.
Als een wagen met een gewoon energiesys-
teem gedurende langere tijd niet wordt ge-
bruikt, wordt de accu door ruststroomverbrui-
kers (bijv. wegrijblokkering) ontladen. Dit kan
ertoe leiden dat niet meer voldoende elektri-
sche energie voor het starten van de motor
beschikbaar is.
In deze wagen zorgt een intelligent energie-
managementsysteem voor de verdeling van
de elektrische energie. Hierdoor wordt de
startbaarheid van de wagen aanzienlijk ver-
beterd en de levensduur van de accu ver-
lengd.
Het energiemanagementsysteem bestaat uit
accudiagnose, ruststroommanagement en
dynamisch energiemanagement. Accudiagnose
De acc
udi
agnose bepaalt continu de toe-
stand van de accu. Sensoren registreren de
accuspanning, de accustroom en de accu-
temperatuur. Hierdoor wordt de actuele la-
dingstoestand en de capaciteit van de accu
bepaald.
Ruststroommanagement
Het ruststroommanagement verlaagt het
energieverbruik in de periode dat de wagen
stilstaat. Bij uitgeschakeld contact regelt het
de energievoorziening van de verschillende
elektrische verbruikers. Hierbij wordt reke-
ning gehouden met de gegevens van de ac-
cudiagnose.
Afhankelijk van de ladingstoestand van de
accu worden de verbruikers één voor één uit-
geschakeld om te sterk ontladen van de accu
te voorkomen en zodoende goede startom-
standigheden te behouden.
Dynamisch energiemanagement
Tijdens het rijden verdeelt het dynamische
energiemanagement de opgewekte energie
gelijkmatig over de verschillende verbruikers.
Het zorgt ervoor dat niet meer elektrische
energie wordt verbruikt dan wordt opgewekt
en zorgt hierdoor voor een optimale ladings-
toestand van de accu.
292
Intelligente techniek
Let op
● Ook het ener giem
anagementsysteem kan
de natuurkundige grenzen niet overwinnen.
Houd er rekening mee dat capaciteit en le-
vensduur van een accu beperkt zijn.
● Als het risico bestaat dat de wagen niet
meer start, g
aat het laadstroomlampje of het
controlelampje ladingstoestand van de accu
te laag branden ››› pag. 111. Ontladen van de accu
Behouden van goede startomstandigheden
heef
t
hoog s
te prioriteit.
Op korte afstanden, in het stadsverkeer en in
koude jaargetijden wordt veel van de accu
gevergd. Er is veel elektrische energie nodig,
maar er wordt maar weinig opgewekt. Het is
ook kritiek als de motor niet draait en elektri-
sche verbruikers zijn ingeschakeld. In dit ge-
val wordt energie verbruikt, maar niet opge-
wekt.
Vooral in deze situaties zal u opvallen dat het
energiemanagementsysteem de energiever-
deling actief regelt.
Als de wagen langer stilstaat
Als u uw wagen gedurende enkele dagen of
weken niet gebruikt, krijgen de elektrische
verbruikers één voor één minder energie of
worden ze zelfs uitgeschakeld. Hierdoor wordt het energieverbruik verminderd en de
goede star
tomstandigheden gedurende lan-
gere tijd behouden. Sommige comfortfunc-
ties, zoals het openen van de wagen via de
afstandsbediening, kunnen niet beschikbaar
zijn onder bepaalde omstandigheden. De
comfortfuncties zijn weer beschikbaar als u
het contact inschakelt en de motor start.
Bij afgezette motor
Als u bijvoorbeeld naar de radio luistert ter-
wijl de motor stilstaat, wordt de accu ontla-
den.
Zodra het energieverbruik een risico wordt
voor het opnieuw starten van de motor, ver-
schijnt in wagens met bestuurdersinformatie-
systeem* een tekst.
Daarin wordt de bestuurder gevraagd de mo-
tor te starten om de accu bij te laden.
Bij draaiende motor
Hoewel tijdens het rijden elektrische energie
wordt opgewekt, kan de accu toch ontladen.
Dit gebeurt vooral dan als weinig energie
wordt opgewekt en veel wordt verbruikt ter-
wijl de ladingstoestand van de accu niet opti-
maal is.
Om de energiebalans weer in evenwicht te
krijgen, krijgen verbruikers die bijzonder veel
energie verbruiken tijdelijk minder energie of
worden ze zelfs uitgeschakeld. Vooral verwar-
mingssystemen gebruiken veel energie. Als u constateert dat bijvoorbeeld de stoelverwar-
ming* of acht
erruitverwarming niet verwarmt,
krijgt ze tijdelijk minder energie of is ze uit-
geschakeld. De systemen zijn weer beschik-
baar zodra de energiehuishouding weer in
evenwicht is.
Bovendien zult u vaststellen dat het statio-
nair toerental zo nodig licht wordt verhoogd.
Dit is normaal en geen reden tot ongerust-
heid. Door het verhogen van het stationaire
toerental wordt de meer benodigde energie
opgewekt en de accu opgeladen. 293
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Aanwijzingen
Controleren en bijvullen T ank
en
T ank
en Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 50
Zodra het volgens de voorschriften bediende
vulpistool voor de eerste keer is uitgescha-
keld, is de brandstoftank "vol". Daarna niet
verder tanken, omdat anders het expansiere-
servoir in de tank dan met brandstof wordt
gevuld.
De juiste brandstofsoort voor de wagen staat
op een sticker aan de binnenzijde van de
tankklep. Overige aanwijzingen met betrek-
king tot de brandstof ›››
pag. 295.
De inhoud van de tank in uw wagen wordt
aangegeven in ›››
pag. 50. ATTENTIE
Brandstof is gemakkelijk ontvlambaar en kan
tot zw
are verbrandingen en andere verwon-
dingen leiden.
● Tijdens het tanken moeten de motor, de in-
terieurvoor
verwarming ››› pag. 170 en het
contact om veiligheidsredenen uitgeschakeld
worden. ●
Bij het tank en r
esp. vullen van een jerrycan
mag u niet roken. Bovendien mag er geen
open vuur in de buurt zijn - explosiegevaar!
● Let op de wettelijke bepalingen bij het ge-
bruiken, opbergen en meenemen
van een jer-
rycan.
● Wij adviseren u, om veiligheidsredenen
geen jerry
cans met brandstof te vervoeren.
Bij een ongeval zou de jerrycan kunnen wor-
den beschadigd en zou de brandstof eruit
kunnen lopen.
● Wanneer u in uitzonderingsgevallen brand-
stof in een j
errycan moet vervoeren, let dan
op het volgende:
–Nooit de jerrycan met brandstof vullen,
wanneer deze in of op de wagen staat. Bij
het vullen ontstaat elektrostatische opla-
ding, die de brandstofdampen kan ont-
steken - explosiegevaar! De jerrycan al-
tijd op de grond zetten, wanneer u deze
vult.
– Vulpistool zo ver mogelijk in de vulope-
ning van de jerrycan steken.
– Bij jerrycans van metaal moet het vulpis-
tool contact met de jerrycan hebben, ter-
wijl u de jerrycans met brandstof vult.
Hierdoor wordt statische oplading verme-
den.
– Nooit brandstof in de wagen of in de ba-
gageruimte morsen. Verdampte brandstof
is explosief - levensgevaarlijk! VOORZICHTIG
● Brands t
of die overgelopen is, direct van de
wagenlak verwijderen. Anders loopt u het ri-
sico op lakbeschadiging.
● Nooit de brandstoftank helemaal leegrij-
den. De onreg
elmatige brandstofvoorziening
kan tot overslaan van de ontsteking leiden.
Daardoor komt er onverbrande brandstof in
de uitlaat - gevaar voor beschadiging van de
katalysator!
● Als bij een wagen met dieselmotor de
brandst
oftank volledig is leeggereden, moet
na het tanken gedurende ten minste 30 se-
conden het contact worden ingeschakeld zon-
der de motor te starten. Als u daarna start,
kan het langer duren dan normaal – tot maxi-
maal een minuut – voordat de motor aan-
slaat. Dat komt omdat het brandstofsysteem
tijdens het starten eerst moet worden ont-
lucht. Milieu-aanwijzing
In de brandstoftank niet te veel brandstof
tanken, b ij
verwarming kan er anders brand-
stof naar buiten stromen. Let op
Bevat geen enkel noodmechanisme om de
tankkl ep t
e ontgrendelen. Roep indien nodig
de hulp in van gespecialiseerd personeel. 294
Aanwijzingen
– Mot ork
ap in de v
ergrendeling laten vallen.
Niet nadrukken ››› .
ATTENTIE
● Om vei ligheid
sredenen moet de motorkap
tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn.
Controleer daarom altijd of de kap goed in het
slot is gevallen, nadat u de motorkap hebt
gesloten. Dat is het geval als de motorkap
nergens boven de aangrenzende carrosserie-
delen uitsteekt.
● Als u tijdens het rijden merkt dat de ver-
grendeling niet
vastzit, direct stoppen en de
motorkap sluiten. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken. Motorolie
A l
g emene aan
wijzingenDe motor wordt af fabriek voorzien van een
s
pec
ial
e multigrade-olie geschikt voor elk
jaargetijde.
Omdat het gebruik van een hoogwaardige
olie een voorwaarde is voor het correct functi-
oneren en de duurzaamheid van de motor,
dient uitsluitend olie volgens de VW-normen
gebruikt te worden als u olie bijvult of ver-
verst.
De specificaties die op de volgende bladzijde
staan (VW-normen) moeten op de verpakking vermeld staan; indien op de verpakking van
de olie zo
wel de normen voor zowel benzine-
als voor dieselmotoren vermeld staan, mag
de olie zonder onderscheid voor beide soor-
ten motoren gebruikt worden.
Geadviseerd wordt het verversen van de olie
uit te laten voeren door een Technische
Dienst of een gespecialiseerde werkplaats,
volgens het Onderhoudsprogramma.
De voor de motor in uw wagen geldende olie-
specificaties staan in ›››
pag. 51, Eigen-
schappen van de olie .
Onderhoudsintervallen
De onderhoudsintervallen kunnen flexibel
(service-interval met lange duur) of vast (af-
hankelijk van de tijd of het gereden aantal ki-
lometers).
Als op de binnenkant van de omslag van het
Onderhoudsprogramma de aanduiding PR
QI6 voorkomt, betekent dit dat voor de wa-
gen een service-interval met lange duur van
toepassing is, terwijl de aanduidingen QI1,
QI2, QI3, QI4 of QI7 staan voor een onder-
houdsinterval op basis van tijd of kilometers.
Variabele onderhoudsintervallen (Service-In-
tervallen met Lange Duur*)
Er zijn speciale oliën en controles ontwikkeld
die, afhankelijk van de rijomstandigheden en
rijstijl van de bestuurder, de verversingsinter- vallen kunnen verlengen (service-intervallen
met lang
e duur).
Het gebruik van deze oliën is een voorwaarde
voor het verlengen van deze onderhoudsin-
tervallen, neem daarbij altijd het volgende in
acht:
● Vermeng de olie niet met de voor vaste on-
derhoudsinter
vallen voorgeschreven olie.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil te l
aag is ››› pag. 303 en LongLife-olie
niet beschikbaar is, mag met oliesoorten
voor vaste onderhoudsintervallen
››› pag. 51 maximaal 0,5 liter eenmalig
worden bijgevuld.
Vaste onderhoudsintervallen*
Als er voor de wagen geen "Service-interval
met lange duur" van toepassing is of dit in-
terval op verzoek niet wordt toegepast, ge-
bruik dan olie voor vaste onderhoudsinter-
vallen die wordt vermeld in ›››
pag. 51,
Eigenschappen van de olie . In dit geval geldt
voor uw wagen een vast onderhoudsinterval
van 1 jaar of 15.000 km (wat het eerst wordt
bereikt) ››› brochure Onderhoudsprogramma.
● Alleen bij uitzondering, als het motorolie-
peil te l
aag is ››› pag. 303 en de voor uw wa-
gen voorgeschreven olie niet beschikbaar is,
mag met oliesoorten volgens specificatie
ACEA A2 of ACEA A3 (benzinemotoren) resp.
ACEA B3 of ACEA B4 (dieselmotoren) hoog-
stens 0,5 liter eenmalig worden bijgevuld.
302
Aanwijzingen
Motorolie bijvullen Afb. 223
In de motorruimte: dop van de mo-
t or
olie-
vulopening. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 50
Voordat u de motorkap opent, eerst de waar-
schuwingen lezen en deze opvolgen ››› in
W erk
en in de mot orruimt
e op pag. 301.
De plaats van de oliepeilstok is in de betref-
fende afbeelding van het motorcompartiment
weergegeven ››› pag. 300.
Motoroliespecificatie ›››
pag. 51
. ATTENTIE
Olie kan gemakkelijk branden! Wanneer u
olie bij v
ult, mag er geen olie op hete motor-
delen komen. VOORZICHTIG
Als het oliepeil zich boven het gebied A be-
vindt, de motor niet s
tarten. Dit kan schade
aan de motor en de katalysator tot gevolg
hebben. Ga dan naar een gespecialiseerde
werkplaats. Milieu-aanwijzing
Het oliepeil mag in geen geval boven gebied A liggen. Anders kan olie via de carteront-
luchting w or
den aangezogen en door de uit-
laat in de atmosfeer komen. Let op
Alvorens een lange reis te gaan maken, advi-
seren wij u v
oor vertrek motorolie met de
overeenkomstige VW specificatie te kopen en
in uw wagen mee te nemen. Zo beschikt u al-
tijd over de juiste motorolie om bij te vullen
indien dit nodig mocht zijn. Motorolie verversen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 50.
De motorolie wordt bij onderhoudswerk-
zaamheden ververst.
Wij adviseren u daarom om de motorolie bij
een Technische Dienst te laten verversen. In het Onderhoudsprogramma staat vermeld
wanneer de motoro
lie moet worden ververst. ATTENTIE
Motorolie alleen zelf verversen, wanneer u
over de noodz ak
elijke vakkennis beschikt!
● Voordat u de motorkap opent, eerst de
waarsc
huwingen lezen en deze opvolgen
››› pag. 300.
● Motor eerst laten afkoelen. Hete olie kan
brandwonden v
eroorzaken.
● Een beschermende bril dragen - gevaar
door etsende werkin
g van oliespetters.
● Uw arm horizontaal houden, als u de olie-
aftapp
lug met de hand losdraait, zodat de er-
uit lopende olie niet langs uw arm naar bene-
den kan lopen.
● Als uw huid met motorolie in contact is ge-
komen, dan dient u u
w huid vervolgens gron-
dig te wassen.
● Olie is giftig! Oude olie buiten het bereik
van kinderen bew
aren. VOORZICHTIG
Geen extra smeermiddel aan de motorolie
toevoe g
en. De motor kan hiervan schade on-
dervinden. Schade die door zulke middelen
ontstaat, valt niet onder de garantie. 304