AanwijzingenFunctieHerprogrammeren
Digitale klok›››
pag. 109.
ESC-controlelampjeZodra enkele meters wordt
gereden, gaat het lampje
uit. Wagen gedurende langere tijd niet gebruiken
De wag
en i
s voorzien van een interieurbewa-
kingssysteem dat stroom verbruikt als de
motor stilstaat, dus ook tijdens lange perio-
des van stilstand ››› pag. 292. Het is dan ook
mogelijk dat bepaalde functies, zoals de in-
terieurverlichting of de bediening op afstand
van de portieren, tijdelijk niet beschikbaar
zijn om verder ontladen van de accu te voor-
komen. Deze functies komen weer beschik-
baar zodra het contact wordt ingeschakeld en
de motor wordt gestart.
Winterse omstandigheden
In de winter is het mogelijk dat de accu de
wagen moeizamer start; indien nodig, de ac-
cu opladen ››› in Waarschuwingsaanwij-
z in
gen
voor accu's op pag. 308
Waarschuwingsaanwijzingen voor ac-
cu's Voor de werkzaamheden aan de accu is spe-
c
i
al e
vakkennis vereist! Geadviseerd worden
om hulp te vragen van een officiële SEAT dea- ler of een gespecialiseerde werkplaats bij
probl
emen met de accu: gevaar voor brand-
wonden en explosiegevaar van de accu!
De accu mag niet worden geopend! Het vloei-
stofpeil van de accu niet trachten te wijzigen.
Anders kan er explosief gas uit de accu ont-
snappen, met explosiegevaar als gevolg.
Oogbescherming dragen.
Accuzuur is een zeer agressieve stof. Handschoe-
nen en oogbescherming dragen. In geval van
zuurspatjes afwassen met veel water.
Vuur, vonken, open vlam en roken verboden.
Accu alleen opladen in goed geventileerde ruim-
ten - explosiegevaar!
Kinderen verwijderd houden van accuzuur en ac-
cu!
ATTENTIE
● Voor rep ar
aties of andere werkzaamheden
aan het elektrisch systeem gaat u als volgt te
werk:
–1. Sleutel uit contact trekken. De minka-
bel van de accu losmaken.
– 2. Na afloop van de reparatie de minkabel
weer aansluiten op de accu.
● Voordat de accu weer wordt aangesloten,
alle el
ektrische apparatuur uitschakelen.
Eerst de pluskabel en daarna de minkabel
aansluiten. De aansluitkabels mogen in geen enkel geval worden verwisseld – brandge-
vaar!
●
Let er
op dat de ontgassingsslang altijd op
de accu is
aangesloten.
● Geen beschadigde accu's gebruiken – ge-
vaar voor e
xplosie! Een beschadigde accu di-
rect vervangen. VOORZICHTIG
● De kabel s
van de accu nooit bij ingescha-
keld contact losmaken omdat anders de elek-
trische installatie resp. elektronische onder-
delen worden beschadigd. Accu laden
In het motorcompartiment zitten aansluitin-
g
en
voor het
laden van de accu.
– Waarschuwingsaanwijzingen lezen ››› in
W aar
sc
huwingsaanwijzingen voor accu's
op pag. 308 en ››› .
– Alle stroomverbruikers uitschakelen. Trek
de s l
eut el
uit het contact.
– Motorkap openen ››› p
ag. 301.
– Open de accu-afdekking.
– Sluit de klemmen van een lader aan zoals
voorge
schreven op de pluspool van de ac-
cu (+) en verder uitsluitend op een massa-
punt van de carrosserie (–).
308
Aanwijzingen
een akoestische waarschuwing. Bij een sto-
ring in het sy
s
teem hoort u een akoestisch
signaal.
● Bij langdurig rijden over onverharde wegen
of bij spor
tief rijden, is het mogelijk dat het
TPMS tijdelijk wordt gedeactiveerd. Het con-
trolelampje meldt dan een storing maar ver-
dwijnt automatisch zodra de wegcondities of
de rijstijl verandert. Bandenspanningsindicator
Afb. 227
Instrumentenpaneel: waarschuwing
b anden
sp
anningverlies. De bandenspanningsindicator vergelijkt met
de ABS-
sen
soren de om
wentelingen en dus
het loopoppervlak van iedere band. Als de af- rolomtrek van een of meerdere banden ver-
andert, geeft
de bandenspanningsindicatie
dit in het instrumentenpaneel aan met een
controlelampje en een waarschuwing aan de
bestuurder ››› afb. 227. Zolang het een enke-
le band betreft, wordt de stand hiervan op de
wagen aangegeven.
Spanningverlies: Contr. ban-
denspanning linksvoor!
Wijziging in bandomtrek
Het loopoppervlak van een band kan varië-
ren:
● Als de bandenspanning handmatig wordt
gewijzigd.
● A
ls de bandenspanning onvoldoende is.
● Als de bandenstructuur beschadigd is.
● Als de wagen onevenwichtig geladen is.
● Als de banden van een as meer last dragen
(bijvoorbeel
d bij rijden met extra belading).
● Als de wagen met sneeuwkettingen rijdt.
● Als het reservewiel gemonteerd is.
● Als het wiel van een as werd vervangen.
De bandens
panningscontrole kan onder
bepaalde omstandigheden vertraagd reage-
ren of niets aanduiden (bijvoorbeeld bij spor- tief rijden, besneeuwde wegen, onverharde
wegen of
bij rijden met sneeuwkettingen).
Bandenspanningsindicatie aanpassen Nadat u de bandenspanning heeft gewijzigd
of één of meer
der
e wielen heeft vervangen,
moet de bandenspanningsindicatie worden
aangepast. Doe dit bijvoorbeeld ook wanneer
u de voor- en achterwielen omwisselt.
● Contact inschakelen.
● Sla de nieuwe bandenspanning op in het
Easy C
onnect-systeem 1)
met de toets en
de f u
nctiet oets
Setup
› ›
›
pag. 27.
Het systeem kalibreert zichzelf verder terwijl
de wagen rijdt, op basis van de bandenspan-
ning ingevoerd door de bestuurder en de ge-
monteerde banden. Na een lange rit op ver-
schillende snelheden worden de gegevens
verzameld en bekeken aan de hand van de
geprogrammeerde gegevens.
Onder zware last op de wielen, bijv. bij flinke
belading, moet voor kalibratie de banden-
spanning worden verhoogd tot de geadvi-
seerde waarde voor rijden met belading
››› pag. 322. 1)
In wagens zonder Easy Connect-systeem bevindt
de sch ak
elaar voor bandencontrole zich in de mid-
denconsole naast de noodknipperlichten.
316