De essentie
Door de knop naar de juiste stand te
br en
gen, s
telt u de buitenspiegel aan de
zijde van de bestuurder (L, links) en aan
de zijde van de bijrijder (R, rechts) in de
gewenste richting in.
Naargelang de uitrusting worden de bui-
tenspiegels verwarmd volgens de bui-
tentemperatuur.
Spiegels inklappen.
››› in Buitenspiegels verstellen op
pag. 149
››› pag. 148 Stuur verstellen
Afb. 19
Hendel linksonder aan de stuurko-
lom. ●
Positie van het stuur verstellen: de hendel
› ›
›
afb
. 19 1 omlaag trekken, het stuur naar
L/R
de gewenste positie bewegen en de hendel
opnieu
w omhoog br
eng
en tot het sluitpunt.
››› in Stuurwiel afstellen op pag. 66 Airbags
Voorairbag
s Afb. 20
Bestuurdersairbag in het stuurwiel. Afb. 21
Bijrijdersairbag in het dashboard. De frontairbag van de bestuurder bevindt
z
ic
h in het s
tuurwiel ››› afb. 20 en die van de
bijrijder in het dashboard ››› afb. 21. De air-
bags zijn gemarkeerd met het opschrift "AIR-
BAG".
De airbagafdekkingen worden bij het active-
ren van de bestuurders- en bijrijdersairbag
geopend en blijven aan het stuurwiel en het
dashboard zitten ››› afb. 20 ››› afb. 21.
De frontairbags bieden als aanvulling op de
veiligheidsgordels extra bescherming voor » 15
De essentie
het hoofd- en rompgedeelte van de bestuur-
der en b ijrijder b
ij zw
are frontale botsingen
››› in Voorairbags op pag. 78.
D e s
pec i
aal ontwikkelde luchtzak laat onder
belasting van de inzittende gecontroleerd
gas uitstromen. Zo worden het hoofd en bo-
venlichaam zachter opgevangen door de air-
bag. Na een aanrijding is de luchtzak derhal-
ve zo ver leeggelopen dat het zicht naar vo-
ren weer vrij is.
››› pag. 78 De voorairbag van de bijrijder buiten
w
erk
ing s
tellenAfb. 22
Schakelaar voorairbag aan bijrijders-
z ijde. Om de voorairbag van de bijrijder buiten
w
erk
ing t
e stellen:
● Bijrijdersportier openen.
● De sleutel in de overeenkomstige gleuf van
de schak
elaar voor deactivering steken.
● De sleutel blijft ongeveer ¾ van zijn lengte
zitten (max
imaal).
● De sleutel draaien en zijn stand veranderen
naar . Niet
te veel kracht uitoefenen. In-
dien u moeilijkheden ondervindt, controleert
u of de sleutel tot de aanslag is ingestoken.
● Ten slotte kijken naar het controlelampje
op het dashbo
ard, waar
staat aangegeven moet het opschrift ver-
schijnen.
››› in Schakelaar voorairbag aan bijrij-
derszijde op pag. 82
››› pag. 82 Knieairbag*
Afb. 23
Aan de bestuurderszijde: plaats van
de airb ag
voor de knieën. Afb. 24
Aan de bestuurderszijde: werkingsge-
b ied v
an de airb
ag voor de knieën. De airbag voor de knieën bevindt zich aan de
z
ijde
van de be
stuurder, onderaan in het
dashboard ››› afb. 23. De airbags zijn gemar-
keerd met het opschrift "AIRBAG". 16
De essentie
De auto starten C ont
acts
lotAfb. 34
Standen van de contactsleutel. Contact inschakelen: sleutel in het contact
p
l
aatsen en mot or s
tarten.
Stuur ver- en ontgrendelen
● Stuur vergrendelen: contactsleutel verwij-
deren uit het c
ontact en draaien aan het
stuur tot het blokkeert. In wagens met auto-
matische versnellingsbak zet u voor het ver-
wijderen van de sleutel de versnellingshen-
del in stand P. Zo nodig drukt u op de toets
voor keuzehendelvergrendeling en laat u die
daarna los.
● Stuur ontgrendelen: contactsleutel inste-
ken en draaien ter
wijl u het stuur in de rich-
ting aangegeven door de pijl draait. Indien
het stuur niet gedraaid kan worden, komt dit
mogelijk omdat de blokkering actief is. Contact inschakelen/uitschakelen, voor-
gloeien
●
Contact inschakelen: sleutel in stand 2 draaien.
●
Contact uitschakelen: sleutel in stand 1 draaien.
●
Dieselwagens : bij in
ge
schakeld contact
wordt voorgegloeid.
Starten van de motor
● Handgeschakelde versnellingsbak: trap het
koppeling
spedaal helemaal in en zet de ver-
snellingshendel in neutrale stand.
● Automatische versnellingsbak: trap het
rempedaal in en
zet de keuzehendel in stand
P of N.
● Sleutel naar stand 3 draaien. De contact-
s l
eut el
keert automatisch terug naar stand
2 . Hierbij geen gas geven.
St ar
t/s t
op-systeem*
Bij het stoppen en loslaten van het koppe-
lingspedaal, zet het start-stopsysteem* de
motor uit. Het contact blijft ingeschakeld.
››› in Contact inschakelen en motor
starten met de sleutel op pag. 175
››› pag. 174 Lichten en zicht
Lic ht
sc
hakelaar Afb. 35
Dashboard: lichtschakelaar. ●
Schakelaar naar de gewenste stand draai-
en ››
›
afb
. 35.
SymboolContact uitge-
schakeld.Contact aan
Mistlampen, dim-
licht en stadslicht
uit.Dagrijverlichting
ingeschakeld.
De oriëntatielichten
"Coming home" en
"Leaving home"
kunnen branden.Automatische re-
geling van het
dimlicht en dag-
licht.
Stadslichten aan.Dagrijverlichting
ingeschakeld.
Dimlicht uitDimlicht aan.
24
De essentie
Mi stlampen: schakelaar naar het eerste
p unt
trekken, vanaf de standen , of
.
Mistachterlicht: volledig trekken aan scha-
kelaar vanaf de standen , of .
● Mistlampen uitschakelen: schakelaar in-
drukken of draaien n
aar stand .
››› in Stads- en dimlicht op pag. 137
››› pag. 137 Knipperlicht- en grootlichthendel
Afb. 36
Knipperlicht- en grootlichthendel. Hendel in de gewenste stand zetten:
Rec ht
er knip
perlicht: rechter parkeerlicht
(contact uitgeschakeld).
1 Linker knipperlicht: linker parkeerlicht
(c
ont
act uit
geschakeld).
Grootlicht ingeschakeld: controlelampje
brandt in het instrumentenpaneel.
Grootlichtsignaal: brandt met ingedrukte
hendel. Controlelampje brandt.
Hendel in basisstand voor uitgeschakeld.
››› in Knipperlicht- en grootlichthendel
op pag. 138
››› pag. 138 Alarmlichten
Afb. 37
Dashboard: schakelaar voor alarm-
lic ht
en. Ingeschakeld, bijvoorbeeld:
● Bij het naderen van een file
2 3
4 ●
In een nood s
it uatie
● W
agen staat stil wegens pech
● Bij het slepen of gesleept worden
››› in Noodknipperlichten op
pag. 143
››› pag. 142 Binnenverlichting
Afb. 38
Deel van de hemelbekleding: binnen-
v erlic htin
g
voorin.
KnopFunctie
Schakelt de binnenverlichting uit.
Schakelt de binnenverlichting in.»
25
De essentie
Controlelampjes In het in
strument
enpaneelAfb. 49
Instrumentenpaneel, in het dashboard. Rode lampjes
Centrale waarschuwingslampje: ex-
tra weergave op het display van
het instrumentenpaneel–
parkeerrem ingeschakeld›››
pag.
179
››› pag.
182
niet verder rijden!
remvloeistofpeil te laag of storing
in het remsysteem
licht op of knippert: Niet verder rijden!
Storing in stuurinrichting.››› pag.
291
de bestuurder of voorpassagier
heeft de veiligheidsgordel niet om.›››
pag.
70
Trap het rempedaal in! Gele lampjes
Centrale waarschuwingslampje:
extra weergave op het display van
het instrumentenpaneel–
40
De essentie
Niet verder rijden!
De motoroliedruk is te laag. Als
het lampje knippert hoewel het
oliepeil in orde is, niet verder rij-
den. De motor mag ook niet sta-
tionair draaien.
››› pag.
302
Storing aan de accu.›››
pag.
307
Rijlicht geheel of gedeeltelijk de-
fect.›››
pag.
97
Fout in het systeem van de boch-
tenverlichting.››› pag.
137
Roetfilter verstopt.›››
pag.
197
Het vloeistofpeil voor het wassen
van de spiegels is te laag.›››
pag.
146
Knippert: storing bij de detectie
van het oliepeil. Handmatig con-
troleren.
›››
pag.
302
Ingeschakeld: motoroliepeil te
laag.
storing aan de versnellingsbak.›››
pag.
194
Grootlichtregeling (Light Assist)
ingeschakeld.›››
pag.
139
Startblokkering actief.
Service-intervalindicatie.›››
pag.
37
Mobiele telefoon gekoppeld via
Bluetooth met origineel hand-
sfree apparaat.›››
bro-
chure Ra-
dio of
››› bro-
chure Na-
vigatie-
systeem
Indicatie ladingstoestand accu
mobiele telefoon. Uitsluitend be-
schikbaar voor apparaten die
zijn gemonteerd af fabriek.
IJzelwaarschuwing. Buitentem-
peratuur is lager dan +4°C
(+39°F).›››
pag.
32
Start-stopsysteem ingeschakeld.›››
pag.
199 Start-stopsysteem niet beschik-
baar.
Staat van rijden met laag ver-
bruik›››
pag.
31 Op het dashboard
Afb. 51
Controlelampje voor het buiten werk-
in g s
tel
len van de bijrijdersairbag.
De voorairbag van de bijrijder is
uitgeschakeld (
).
››› pag.
76
De voorairbag van de bijrijder is
ingeschakeld (
).
››› pag.
76
››› in Controle- en waarschuwingslamp-
jes op pag. 112
››› pag. 111 Versnellingshendel
Handg e
sc
hakelde versnellingsbak Afb. 52
Schema van een handmatige versnel-
lin g met
5 of 6 s
tanden. In de versnellingshendel zijn de standen van
de
v
er s
nellingen aangeduid ››› afb. 52.42
De essentie
functie van een bedieningselement ingescha-
k el
d i s.1TemperatuurDe linker- en rechterzijde kunnen afzonderlijk worden geregeld: draai aan de regelknop om de temperatuur in te stellen
2VentilatorHet vermogen van de ventilator wordt automatisch geregeld. Door aan de regelaar te draaien, wordt de ventilator ook handmatig ingesteld.
3LuchtverdelingDe luchtstroom wordt automatisch ingesteld op een comfortabele waarde. Deze kan ook handmatig worden ingeschakeld met de knoppen 3.
4Weergave van de gekozen temperatuur voor de linker- en rechterzijde van de wagen,
OntwasemingsfunctieDe aangezogen buitenlucht wordt naar de voorruit geleid en de circulatiefunctie wordt automatisch uitgeschakeld. Om de voorruit sneller te ont-
wasemen, wordt vocht onttrokken uit de lucht bij temperaturen boven ca. +3°C (+38°F) en draait de ventilator op optimaal vermogen.
De lucht wordt via de roosters in het dashboard naar het bovenlichaam geleid.
Luchtverdeling naar de voetenruimte.
Luchtverdeling naar boven.
Achterruitverwarming: werkt enkel wanneer de motor draait en wordt pas na maximaal 10 minuten automatisch uitgeschakeld.
Luchtrecirculatie
Toets voor de stoelverwarming
De knop indrukken om het koelsysteem aan of uit te zetten.
De knop indrukken voor een max. koelwerking. De luchtrecirculatie en airco worden automatisch ingeschakeld en de luchtverdeling wordt auto-
matisch in stand gezet.
Wanneer het controlelampje van de toets gaat branden, worden de instellingen voor de bestuurderszijde ook toegepast voor de bijrijderszij-
de: druk op de toets of regelknop voor de temperatuur van de bijrijderszijde
Automatische regeling van temperatuur, ventilatie en luchtverdeling. Toets indrukken: het lampje van de toets gaat branden.»
45
De essentie2VentilatorNiveau 0: uitgeschakelde aanjager en airconditioning (handmatig)
Niveau 6: maximum ventilatorsnelheid.
3LuchtverdelingDraai de regelknop continu om de luchtstroom naar de gewenste plek te leiden.
OntwasemingsfunctieDe luchtstroom wordt naar de voorruit geleid. De luchtcirculatiefunctie wordt automatisch uitgeschakeld of niet gestart. Verhoog het vermogen
van de ventilator om de voorruit zo snel mogelijk te ontwasemen. Het aircosysteem wordt automatisch ingeschakeld om de lucht te drogen.
De lucht wordt via de roosters in het dashboard naar het bovenlichaam geleid.
Luchtverdeling naar het bovenlichaam en de voetenruimte.
Luchtverdeling naar de voetenruimte.
Luchtverdeling naar de voorruit en de voetenruimte.
Achterruitverwarming: werkt alleen wanneer de motor draait en wordt maximaal na 10 minuten automatisch uitgeschakeld.
Luchtrecirculatie
Toets voor de stoelverwarming
Maximaal koelvermogen. De luchtcirculatie en airco worden automatisch ingeschakeld en de luchtverdeling wordt automatisch in stand gezet
››› in Inleiding op pag. 165
›››
pag. 164 47