Vastzetten
Schakelaar voorairbag aan bijrijders-
z ijde Afb. 93
Schakelaar voorairbag aan bijrijders-
z ijde. Afb. 94
Controlelampje voor het buiten werk-
in g s
tel
len van de bijrijdersairbag. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 16.
Met de schakelaar wordt uitsluitend de fron-
tairbag van de bijrijder uitgeschakeld. Airbag inschakelen
– Contact uitschakelen.
– Bijrijdersportier openen.
– Voer de sleutelbaard in de gleuf in die voor-
zien is op de s
chakelaar voor uitschakeling
van de bijrijdersairbag ››› afb. 93. De baard
moet ca. 3/4 van zijn lengte ingevoerd wor-
den, tot tegen de aanslag.
– Draai de sleutel vervolgens zachtjes om de
stand op ON
te plaatsen. Oefen geen druk
uit indien u weerstand ondervindt en zorg
ervoor dat de sleutelbaard tot het einde in-
gevoerd is.
– Bijrijdersportier sluiten.
– Controleer of het controlelampje
››› afb
. 94 niet gaat branden bij het op-
schrift in het midden
van het dashboard.
– Het controlelampje brandt gedur
ende
60 sec. in het middelste gedeelte van het
instrumentenpaneel.
Controlelampje bij het opschrift
(uitgeschakelde bijrijdersairbag)
Als de voorairbag aan bijrijderszijde is uitge-
schakeld, zal het controlelampje enkele se-
conden oplichten nadat het contact is inge-
schakeld. Daarna zal het ongeveer 1 seconde
uitgaan om vervolgens weer op te lichten. Als het controlelampje knippert, dan bete-
kent dit d
at er een defect is in het systeem
om de airbag uit te schakelen ››› . G
a on-
mid dellijk
naar een officieel dealer. ATTENTIE
● De bes t
uurder van de wagen is verantwoor-
delijk voor het in- of uitschakelen van de air-
bag.
● Schakel de airbag enkel uit bij uitgescha-
keld cont
act! Indien u dit niet doet, kunt u
een defect veroorzaken in het systeem om de
airbag uit te schakelen.
● Laat de sleutel in geen enkel geval in de
schak
elaar voor uitschakeling van de airbag
zitten, want de sleutel kan beschadigd wor-
den of de airbag kan bij het rijden in werking
of buiten werking gesteld worden.
● Als het controlelampje (uitges
chakel-
de airbag) knippert, dan zal de voorste bijrij-
dersairbag niet geactiveerd worden tijdens
een ongeval! Laat het systeem onmiddellijk
door de werkplaats van een officiële dealer
controleren. 82
Veilig vervoer van kinderen
Veilig vervoer van kinderen
V ei
lig v
ervoer van kinderen
Inleiding Om veiligheidsredenen en zoals de statistie-
ken met betr
ekk
ing tot ongevallen aantonen,
adviseren wij u om kinderen onder de 12 jaar
op de achterbank te vervoeren. Afhankelijk
van leeftijd, lichaamslengte en gewicht moe-
ten kinderen op de achterbank door een kin-
derzitje of door de aanwezige veiligheidsgor-
dels op hun plaats worden gehouden. Om
veiligheidsredenen moet dit stoeltje gemon-
teerd worden op de achterbank, achter de
stoel van de bijrijder of in het midden.
Het natuurkundige principe van een ongeval
heeft uiteraard ook betrekking op kinderen
››› pag. 73. De spieren en de botstructuur van
kinderen zijn in tegenstelling tot die van vol-
wassenen nog niet volledig ontwikkeld. Kin-
deren zijn daarom blootgesteld aan een ver-
hoogd risico op lichamelijk letsel.
Kinderen mogen alleen in speciale kinderzi-
tjes worden vervoerd om de kans op lichame-
lijk letsel te verkleinen!
Wij adviseren u voor uw wagen kindergordel-
systemen uit het originele SEAT accessoire-
programma te gebruiken dat systemen voor
elke leeftijd van het merk "Peke" omvat (niet
voor alle landen). Deze systemen zijn speciaal ontworpen en
goedgek
eur
d en voldoen aan de regeling
ECE-R44.
SEAT beveelt aan om de kinderzitjes van de
website te gebruiken volgens onderstaande
beschrijving:
● Kinderzitjes tegen de rijrichting in (groep
0+): ISOFIX en steu
n (Peke G0 Plus + ISOFIX-
basis (RWF)).
● Kinderzitjes in de rijrichting (groep 1): ISO-
FIX en Top
Tether (Peke G1 ISOFIX DUO Plus).
● Kinderzitjes in de rijrichting voor groep 2:
veiligheidsg
ordel en ISOFIX (Peke G3 KIDFIX).
● Kinderzitjes in de rijrichting voor groep 3:
met vei
ligheidsgordel (Peke G3 KIDFIX).
Let voor het inbouwen en het gebruik van
kinderzitjes op de wettelijke bepalingen en
montageaanwijzingen van de fabrikant van
het betreffende kinderzitje. Lees in elk geval
››› pag. 83 en volg dit op.
Wij adviseren u het instructieboekje van de
fabrikant van het kinderzitje bij de wagendo-
cumentatie te voegen en altijd in de wagen
mee te nemen.
Belangrijke aanwijzingen voor de
voorairbag
van de bijrijder Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ››
p
ag. 18. Neem de veiligheidsaanwijzingen van de vol-
gende hoofds
tukken in acht:
● Veiligheidsafstand tot de airbag aan bijrij-
derszijde ›
›› pag. 76.
● Voorwerpen tussen de bijrijder en de air-
bag aan bijrijders
zijde ››› in Voorairbags
op p ag. 78
Indien de voor
airbag aan bijrijderszijde wordt
geactiveerd, vormt dat een groot gevaar voor
een kind dat met de rug naar het dashboard
is gekeerd, aangezien de airbag met zo'n
grote kracht tegen de stoel kan slaan dat dit
levensgevaarlijke letsels kan opleveren. Kin-
deren t/m 12 jaar moeten altijd op de zit-
plaatsen achterin worden vervoerd.
Om deze reden raden wij u met klem aan om
kinderen op de zitplaatsen achterin te ver-
voeren. Het is de veiligste plek van de wa-
gen. Met de sleutelschakelaar kan de bijrij-
dersairbag buiten werking worden gesteld
››› pag. 82. Vervoer kinderen in een geschikt
kinderzitje dat in overeenstemming is met de
leeftijd en de grootte van het kind ››› pag.
85. ATTENTIE
● Als op de b
ijrijdersstoel een kinderzitje
wordt gemonteerd, betekent dit bij een aan-
rijding een grotere kans op, mogelijk dode-
lijk, lichamelijk letsel bij het kind. » 83
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Vastzetten
●
Een ge activ
eerde bijrijdersairbag kan een
kinderzitje, dat met de rug naar het
dashboard is gekeerd, raken en dit met volle
kracht tegen het portier, de hemelbekleding
of de rugleuning werpen.
● Nooit een kinderzitje op de bijrijdersstoel
bevestig
en waarbij het kind met de rug naar
het dashboard is gekeerd en de frontairbag in
paraatheid is - levensgevaarlijk! Wanneer het
in uitzonderlijke gevallen noodzakelijk is een
kind op de bijrijdersstoel mee te nemen,
moet de frontairbag aan de bijrijderszijde
buiten werking worden gesteld ››› pag. 80. In-
dien de bijrijdersstoel over een hoogterege-
ling bezit, plaats deze dan zo ver mogelijk
naar achteren en in de hoogste positie. Als de
stoel over een vast zitje bezit, plaats daar
dan geen kinderzitje op.
● In de versies zonder sleutelschakelaar voor
het uitsc
hakelen van de airbag dient de uit-
schakeling door een Technische Dienst te
worden verricht. Vergeet niet de airbag op-
nieuw in te schakelen wanneer een volwasse-
ne plaats wenst te nemen naast de bestuur-
der.
● Alle inzittenden - vooral kinderen - moeten
tijdens het rijden de jui
ste zithouding aanne-
men en de veiligheidsgordels juist hebben
omgegespt.
● Laat nooit kinderen of baby's op schoot
meerijden - levensg
evaarlijk!
● Sta nooit toe dat kinderen onbeschermd in
de wagen meeg
aan of tijdens het rijden in de
wagen gaan staan resp. geknield op de stoe-
len zitten. Bij een ongeval wordt uw kind zelf ook door de wagen geslingerd en kunnen an-
dere inz
itt
enden daardoor levensgevaarlijk
worden verwond.
● Als kinderen tijdens het rijden een verkeer-
de zithouding aannemen, s
tellen de kinderen
zich bij plotseling remmen of een aanrijding
bloot aan een verhoogd risico op lichamelijk
letsel. Dit geldt in het bijzonder voor kinde-
ren die op de bijrijdersstoel worden vervoerd,
want als het airbagsysteem bij een ongeval
wordt geactiveerd, kan dit ernstig letsel en
zelfs de dood tot gevolg hebben.
● Een geschikt kinderzitje biedt een goede
beschermin
g!
● Laat een kind nooit alleen op het kinderzi-
tje of in het int
erieur, aangezien de gepar-
keerde wagen naargelang het seizoen zeer
hoge en nagenoeg dodelijke temperaturen
kan bereiken.
● Kinderen kleiner dan 1,50 m mogen niet
zonder kinderz
itje met een normale veilig-
heidsgordel worden vastgegespt omdat ze
anders bij plotseling remmen of een ongeval
letsel kunnen oplopen aan buik en hals.
● De veiligheidsgordel mag niet zijn vastge-
klemd en moet jui
st zijn omgedaan ››› pag.
70.
● In een kinderzitje mag slechts één kind zit-
ten ›››
pag. 84, Kinderzitjes.
● Wanneer een kinderzitje gemonteerd wordt
op de achterbank, w
ordt aanbevolen om het
kinderslot te activeren ››› pag. 126. Kinderzitjes
V ei
ligheid s
aanwijzingen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 18. ATTENTIE
Tijdens het rijden moeten kinderen in de wa-
gen wor den
vervoerd in een zitje dat geschikt
is voor hun leeftijd, lichaamsgewicht en li-
chaamslengte.
● Lees in elk geval de informatie en waar-
schuw
ingen voor het gebruik van de kinderzi-
tjes ››› pag. 83 en volg deze op. ATTENTIE
De bevestigingsbeugels zijn alleen ontwik-
keld v
oor kinderzitjes met het "ISOFIX"- en
Top Tether*-systeem.
● Nooit kinderzitjes zonder "ISOFIX"- en Top
Tether*-sys
teem of spanbanden of andere
voorwerpen aan de bevestigingsbeugels
vastmaken - levensgevaarlijk!
● Zorg ervoor dat de kinderzitjes goed in de
"ISOFIX"- en Top Tether
*-bevestigingsbeu-
gels vastzitten. ATTENTIE
Een onjuiste installatie van de kinderzitjes
verhoogt het
risico op verwonding bij een
botsing. 84
Zekeringen en lampjes
Zekeringen en lampjes Z ek
erin g
en
Inleiding tot thema In principe kan een zekering toegewezen zijn
aan ver
s
cheidene apparaten. Omgekeerd is
het ook mogelijk dat één apparaat verschil-
lende zekeringen gebruikt.
Vervang de zekeringen alleen als de oorzaak
van de fout werd opgelost. Wanneer een
nieuw geplaatste zekering na korte tijd weer
doorbrandt, moet de elektrische installatie
door een gespecialiseerde werkplaats wor-
den nagekeken. ATTENTIE
De hoge spanning van het elektrische sys-
teem kan s tr
oomschokken en ernstige brand-
wonden veroorzaken. Deze kunnen zelfs do-
delijk zijn!
● Raak nooit de elektrische kabels van het
ontstek
ingssysteem aan.
● Voorkom kortsluiting in de elektrische in-
stal
latie. ATTENTIE
Het gebruik van verkeerde zekeringen, de ver-
vangin g
van zekeringen en het overbruggen
van een stroomcircuit zonder zekeringen kan brand en ernstige verwondingen tot gevolg
hebben.
● Gebruik nooit
zekeringen met een te hoge
stroomst
erkte. Vervang de zekeringen alleen
door zekeringen voor dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur en opschrift) en grootte.
● Probeer een zekering nooit te repareren.
● Vervang de zekeringen nooit door een me-
talen dr
aad, een nietje of iets vergelijkbaars. VOORZICHTIG
● Sc hak el
de motor, lichten en overige elek-
trische apparatuur uit en haal de sleutel uit
het contact voordat u een zekering vervangt,
om schade aan het elektrische systeem te
voorkomen.
● Wanneer een zekering door een zwaardere
zekering w
ordt vervangen, kan er ook schade
op een andere plaats in de elektrische instal-
latie ontstaan.
● Dek de open zekeringenhouders af om te
voorkomen dat
er vuil of vocht in de kast te-
rechtkomt, aangezien dit het elektrische sys-
teem kan beschadigen. Let op
● Bij een elektris c
h apparaat kunnen meerde-
re zekeringen horen.
● Meerdere apparaten kunnen gezamenlijk
met een zek
ering zijn beveiligd. Zekeringen van de wagen
Afb. 100
In het dashboard aan bestuurderszij-
de: dek sel
v
an de zekeringenhouder. Afb. 101
In de motorruimte: deksel van de ze-
k erin
genhouder
. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 53
Vervang de zekeringen alleen door zekerin-
gen voor dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur
en opschrift) en grootte. »
95
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Instrumenten en controlelampjes
Instrumenten en controlelampjes
In s
trument en
Ov
erzicht van het instrumentenpaneel Afb. 115
Instrumentenpaneel, in het dashboard. Uitleg over de instrumenten
››
›
afb
. 115:
Toerenteller (van de draaiende motor, in
duizend omwentelingen per minuut).
Het begin van de rode zone van de toe-
renteller geeft het maximale toerental
aan in elke willekeurige versnelling na
het inrijden en met warme motor. Vóór
het bereiken van dit gebied, wordt aan-
bevolen op te schakelen, de keuzehendel
1 in stand D t
e zetten of de voet van het
g as
pedaal nemen ››› .
K oelvloei
st
oftemperatuurmeter ››› pag.
110.
Elementen op het display ››› pag. 108.
Instel- en weergaveknop ››› pag. 110.
Snelheidsmeter.
Brandstofmeter ››› pag. 111.
2 3
4
5
6 ATTENTIE
Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden
met het d aar
aan verbonden risico van ver-
wondingen.
● De knoppen e.d. van het instrumentenpa-
neel niet tijdens
het rijden bedienen. » 107
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
● Wanneer b
ij te
gemoetkomend verkeer op
een weg die in het midden door een vangrail
gescheiden is, een voertuig verschijnt die
duidelijk over de vangrail heen kijkt (zoals
een vrachtwagenchauffeur).
● Als de camera defect is of de stroomvoor-
ziening daar
van is onderbroken;
● Bij mist, sneeuw of harde regen;
● Bij opwaaiend zand of stof;
● Bij kiezel in het zichtveld van de camera;
● Als het gezichtsveld van de camera besla-
gen, vui
l of afgedekt met stickers, sneeuw, ijs
enz. is. ATTENTIE
Het comfort dat de grootlichtregeling biedt,
betekent niet
dat er geen risico's meer zijn.
Ondanks het systeem moet de bestuurder te
allen tijde opmerkzaam blijven.
● U bent onder alle omstandigheden degene
die het grootlicht
bedient en aanpast op de
lichtomstandigheden, zichtbaar en het ver-
keer.
● Het kan zijn dat de grootlichtregeling niet
altijd all
e rijsituaties correct herkent en in be-
paalde omstandigheden slechts beperkt
werkt.
● Als het zichtveld van de camera vuil, be-
dekt of bes
chadigd is, kan dat de werking van de grootlichtregeling negatief beïnvloeden.
Dit gel
dt
ook wanneer de verlichtingsinstalla-
tie van de wagen wordt gewijzigd door bijv.
extra koplampen te monteren. VOORZICHTIG
Om de werking van het systeem niet te beïn-
vloeden, moet het v
olgende in acht worden
genomen:
● Reinig het zichtveld van de camera regel-
matig en houd dit vrij
van sneeuw en ijs;
● Dek het zichtveld van de camera niet af;
● Controleer of de luchtverdeling bij het
zichtv
eld van de camera niet defect is. Let op
Het grootlichtsignaal en het grootlicht kun-
nen altijd handm atig in- en uit
geschakeld
worden met de knipperlicht- en grootlicht-
hendel ››› pag. 138. Mistlampen
Afb. 134
Dashboard: lichtschakelaar. De controlelampjes
re
sp
. geven in licht-
schakelaar resp. op het instrumentenpaneel
aan of de mistlampen branden.
● De mistlampen* insch
akelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen uit tot in de
eerste stand ››› afb. 134 1 , vanaf de posities
, of
.
● Mi
stachterlicht insch
akelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen volledig uit 2 , vanaf de positie
, of
.
● Om de mi
stlampen uit te schakelen drukt u
de lichtsch
akelaar in of draait u deze in stand
.
140
Bedienen
De in-/uitschakeling van de functie vindt
p l
aats
via het menu van de radio. De vertra-
gingstijd voor uitschakeling van de functie
"Leaving Home" (standaard 30 s) kan ook
worden ingesteld.
Wagen met halogeenkoplamp
Bij de functie "Leaving Home" worden het
daglicht (DRL) van de koplampen, de achter-
ste stadslichten en de kentekenplaatverlich-
ting ingeschakeld.
Wagen met full-led koplamp
Bij de functie "Leaving Home" worden het
dimlicht en het daglicht (DRL) van de koplam-
pen, de achterste stadslichten, de kenteken-
plaatverlichting en de nabijheidslichten in de
achteruitkijkspiegel ("Welcome Light") inge-
schakeld.
Activering
● Bij het ontgrendelen van de wagen (druk-
ken op openen op de afst
andsbediening).
● De functie "Leaving Home" wordt enkel in-
gesc
hakeld wanneer de lichtschakelaar in
stand staat en de lichtsensor herkent
dat het donker is.
Buiten werking stellen
● Na het beëindigen van de vertragingstijd
van de "Leav
ing Home" (standaard 30 s). ●
Bij het ver
grendelen van de wagen (sluiten
met de afstandsbediening).
● Bij het draaien van de lichtschakelaar naar
een andere stand d
an .
● Bij het inschakelen van het contact.
Noodknipperlichten Afb. 135
Dashboard: schakelaar voor alarm-
lic ht
en. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 25
De alarmlichten dienen om in gevaarlijke si-
tuaties andere verkeersdeelnemers op uw
wagen attent te maken.
Als de wagen dienst weigert:
1. Uw wagen op een veilige afstand tot het rijdend verkeer
zetten. 2. Druk op de knop om de alarmlichten in te
schak
elen ››› .
3. Motor afzetten.
4. Handrem aantrekken.
5. Bij wagens met handgeschakelde versnel- ling
sb
ak de 1e versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten als de
wagen met een automatische versnel-
lingsbak is uitgerust.
6. Gebruik de gevarendriehoek om andere verkeersdeelnemer
s erop te attenderen
dat uw wagen stilstaat.
7. Neem altijd de sleutel mee wanneer u de wagen v
erlaat.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knip-
peren alle knipperlichten van de wagen tege-
lijkertijd. D.w.z. dat zowel de controlelampjes
van de knipperlichten als het controle-
lampje van de schakelaar tegelijkertijd
knipperen. De alarmlichten werken ook wan-
neer het contact is uitgeschakeld.
Functie noodremmen
Als u abrupt en continu met een hoge snel-
heid van ongeveer 80 km/u (50 mph) remt,
knipperen de remlichten enkele keren per se-
conde om de achter de wagen rijdende voer-
tuigen te waarschuwen. Als u blijft remmen,
gaan de alarmlichten automatisch branden
142
Lichten en zicht
Binnenverlichting en leeslampjes 1)
››› T ab. op pag. 2
Lees aandachtig de aanvullende informatie
››› pag. 25
Verlichting in handschoenenkastje en koffer-
bak*
Bij het openen en sluiten van het handschoe-
nenkastje aan passagierszijde alsmede van
de achterklep gaat automatisch de betreffen-
de verlichting aan en uit.
Verlichting in beenruimte*
De verlichting in de beenruimte onder het
dashboard (bestuurder en passagier) gaat
branden zodra de portieren worden geopend
en wordt gedimd tijdens het rijden. De inten-
siteit hiervan kan worden ingesteld via het
radiomenu (zie Easy Connect > Instel-
lingen verlichting > Interieur‐
verlichting ›››
pag. 27).
Interieurverlichting*
De interieurverlichting in de portierpanelen
kan van kleur veranderen. De intensiteit en
kleur kunnen worden ingesteld via het radio- menu (zie Easy Connect > Instellin-
gen verlichting > Interieurver-
lichting ›››
p
ag. 27). Let op
De leeslampjes gaan uit zodra de wagen
wordt af
gesloten met de sleutel of na verloop
van enige minuten nadat de sleutel uit het
contact is genomen. Dat voorkomt het ontla-
den van de accu. Zicht
Z onnek
lep
pen Afb. 137
Zonneklep. Mogelijke standen van de zonnekleppen
v
oor de be
st
uurder en voorpassagier:
● De zonneklep omlaag klappen naar de
voorruit.
● De
zonneklep kan uit de steun worden ver-
wijderd en naar het
portier worden toege-
draaid ››› afb. 137 1 .
● Kantel de zonneklep naar het portier, in de
l en
gt
erichting naar achteren.
Lampje van de make-up spiegel
In de uitgeklapte zonneklep zit een make-up
spiegel die door een klepje wordt afgedekt.
Als u het klepje 2 wegschuift, gaat er een
l amp
je br
anden.
Het lampje gaat uit, wanneer u het klepje
voor de make-up-spiegel terugschuift of de
zonneklep omhoog klapt. ATTENTIE
De uitgeklapte zonnekleppen kunnen uw
zicht op de w
eg beperken.
● Doe de zonnekleppen altijd terug in de
steun w
anneer u deze niet meer nodig heeft. »1)
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de wa-
gen ku nnen de
volgende binnenlichten voorzien zijn
van led's: instaplicht voor, instaplicht achter, verlich-
ting in beenruimte, licht op zonneklep. 145
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten