Bedienen
ATTENTIE
● Nooit de motor afz ett
en voordat de wagen
volledig tot stilstand is gekomen. De werking
van de rembekrachtiging en de stuurbekrach-
tiging zijn dan niet meer volledig gegaran-
deerd. U moet dan meer kracht leveren om
het stuurwiel te verdraaien of om te remmen.
Omdat de wagen dus niet zo remt en stuurt
als u gewend bent, kan dit tot ongevallen en
ernstige verwondingen leiden.
● Trek nooit de sleutel uit het contactslot zo-
lang de wag
en in beweging is. Het stuurslot
zou de stuurinrichting kunnen blokkeren en u
bent dan niet meer in staat het stuurwiel te
draaien - gevaar op ongelukken!
● Neem altijd de sleutel mee wanneer u de
wagen v
erlaat. Dit is vooral van belang indien
kinderen in de wagen blijven, want deze zou-
den de motor kunnen starten of elektrische
uitrustingen (bijv. elektrische ruitbediening)
kunnen bedienen - gevaar voor ongelukken! VOORZICHTIG
Nadat de motor langere tijd zwaar is belast,
ontst aat
warmte-ophoping in de motorruimte
als de motor is uitgezet – gevaar voor schade
aan de motor! Daarom de motor nog ca. 2 mi-
nuten stationair laten draaien voordat u deze
uitzet. Let op
● Nadat de mot
or is uitgezet, kan de koel-
luchtventilator - ook bij uitgeschakeld con- tact - nog maximaal tien minuten blijven
draaien. Het i
s
ook mogelijk dat deze op-
nieuw inschakelt wanneer de koelvloeistof-
temperatuur stijgt als gevolg van de opge-
hoopte warmte onder de motorruimte of dat
deze warmer wordt als gevolg van een lang-
durige blootstelling aan zonnestraling.
● Zodra u stopt en het start/stop-systeem*
de motor afzet, blijf
t het contact ingescha-
keld. Controleer of het contact is uitgescha- keld voordat u de wagen verlaat, om te voor-
komen dat de accu wordt ontladen. Startknop*
Afb. 164
Onder in de middenconsole: start-
knop . De motor van de auto kan in werking gesteld
w
or
den met een s
tartknop (Press & Drive).
Daarvoor moet er een passende autosleutel
in het interieur zijn aan de stoelen vooraan of
achteraan. In auto's met Keyless Access-systeem
››› p
ag.
117 kan de motor ook worden gestart als de
sleutel zich in de bagageruimte bevindt.
Door het bestuurdersportier te openen wan-
neer u de auto verlaat , wordt de stuurkolom
elektronisch vergrendeld als het contact is
uitgeschakeld.
Het contact handmatig in- of uitschakelen
Druk de startknop één keer kort in zonder
daarbij het koppelings- of rempedaal in te
trappen ››› .
Z o
w el
in wagens met schakelbak als met au-
tomatische versnellingsbak knippert de tekst
van de startknop START ENGINE STOP zoals een
k lop
pend h ar
t wanneer het systeem gereed
is voor het in- en uitschakelen van het con-
tact.
Automatisch uitschakelen van het contact
Als de bestuurder zich van de auto verwijdert
met de autosleutel bij zich terwijl het contact
nog is ingeschakeld, wordt het contact na
enige tijd automatisch uitgeschakeld. Indien
op dat moment het dimlicht brandde, zal het
stadslicht blijven branden gedurende ca. 30
minuten. Het stadslicht kan worden uitgezet
door de auto te blokkeren ››› pag. 117 of
handmatig ›››
pag. 137.
176
Rijden
Noodstopfunctie
A l
s er in de w
agen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer de batterij van de autosleutel
bijna of helemaal leeg is:
● Houd de autosleutel direct na het indruk-
ken van de s
tartknop altijd bij de stuurkolom.
● Het contact wordt automatisch ingescha-
keld en z
o nodig slaat de motor aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 3 seconden de startknop twee
keer in of druk de s
tartknop eenmaal in ge-
durende meer dan 1 seconde ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot or w
eer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven. Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een pas
sende sleutel in de wagen ge-
start worden.
Automatisch uitschakelen van het contact in
wagens met Start-Stop
Het contact van de wagen wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de wagen stilstaat en
het automatisch afzetten van de motor actief
is indien:
● de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is v
astgegespt,
● de bestuurder geen enkel pedaal intrapt,
● het bestuurdersportier geopend wordt.
Indien na het autom
atisch uitschakelen van
het contact het dimlicht brandt, blijft het
stadslicht branden gedurende ca. 30 minu-
ten (indien de accu voldoende lading heeft).
Als de bestuurder de wagen vergrendelt of
het licht handmatig uitschakelt, gaat het
stadslicht uit. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan erns tig l
etsel tot gevolg hebben.
● Trap na het inschakelen van het contact
niet op het r
em- of koppelingspedaal omdat
anders de motor meteen gestart kan worden. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sleut el
s kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen.
● Laat wanneer u het voertuig verlaat nooit
de autosl
eutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier systemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. Let op
● Voord at
u de wagen verlaat, moet u het
contact altijd handmatig uitschakelen en
eventueel rekening houden met de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
● Als de wagen lange tijd blijft stilstaan met
inges
chakeld contact, kan de accu leeg raken
en kan de motor mogelijk niet meer gestart
worden.
● Voor wagens met dieselmotor kan het even
duren voor
dat de motor aanslaat als hij moet
voorverwarmen.
● Als u tijdens de STOP-fase drukt op de
drukknop START ENGINE
STOP , wordt het contact
uitge s
chakeld en knippert de knop.
● Als de aanwijzing verschijnt op het scherm
van het ins
trumentenpaneel "Start-stopsys-
teem uitgeschakeld: motor handmatig star-
ten", zal de drukknop START ENGINE STOP knip-
peren. 177
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Bedienen
Informatie over de remmen Nieuwe remblokken
Nieuwe r
emb
lokken beschikken tijdens de
eerste 400 km nog niet over hun maximale
remcapaciteit. Ze moeten eerst "ingereden"
worden. De iets lagere remkracht kunt u com-
penseren door het rempedaal steviger in te
drukken. Vermijd overbelasting van de rem-
men tijdens het inrijden.
Slijtage
De slijtage van de remblokken is in hoge ma-
te afhankelijk van de gebruiksomstandighe-
den en de rijstijl. Deze ontstaat in het bijzon-
der in stadsverkeer en bij het rijden van korte
afstanden of bij een sportieve rijstijl.
Afhankelijk van de snelheid, de kracht waar-
mee wordt geremd en de omgevingscondi-
ties (bijv. temperatuur en luchtvochtigheid)
kunnen remgeluiden hoorbaar zijn.
Vocht of strooizout
Onder bepaalde omstandigheden (zoals het
waden door ondergelopen straatdelen, bij
hevige regenval of na het wassen van de wa-
gen) kan de remwerking minder zijn doordat
de remschijven en remblokken nat zijn of be-
vroren zijn in de winter. De remmen moeten
eerst worden "drooggeremd".
Bij hoge snelheid en met de ruitenwissers in-
geschakeld worden de remblokken kort in contact gebracht met de remschijven. Dit
wordt, onmerk
b
aar voor de bestuurder, op re-
gelmatige afstanden herhaald om de reactie
van de remmen te verbeteren bij vochtige
omstandigheden.
Ook als u op met zout bestrooide straten
rijdt, kan de volledige remwerking vertraagd
in werking treden indien u vrij lange tijd niet
hebt geremd. De zoutlaag op de remschijven
en remblokken moet bij het remmen eerst
worden afgeslepen.
Corrosie
Corrosie op de remschijven en verontreini-
ging van de remblokken worden bevorderd
als de wagen lang stilstaat, weinig kilome-
ters rijdt en als er weinig prestaties van de
wagen worden gevraagd.
Bij een gering gebruik van het remsysteem
én bij roestaanslag wordt geadviseerd om bij
een hogere snelheid verschillende keren ste-
vig te remmen, opdat de remschijven en rem-
blokken worden gereinigd ››› .
St orin
g remsy
steem
Als u merkt dat de slag van het rempedaal
plotseling is toegenomen, is het mogelijk dat
een van beide remcircuits is uitgevallen. Di-
rect naar de dichtstbijzijnde gespecialiseerde
werkplaats rijden om de storing te laten ver-
helpen. Op weg daarheen met lage snelheid rijden en rekening houden met langere rem-
wegen en hog
ere pedaalkrachten.
Laag remvloeistofpeil
Bij een te laag remvloeistofpeil kunnen er
storingen in het remsysteem voorkomen. Het
remvloeistofpeil wordt elektronisch gecontro-
leerd.
Rembekrachtiger
De rembekrachtiger versterkt de druk die u
met het rempedaal bewerkstelligt. Deze
werkt alleen bij draaiende motor. ATTENTIE
● All een r
emmen met het doel het remsys-
teem te reinigen, als de wegomstandigheden
dit toelaten. Breng andere weggebruikers
niet in gevaar - gevaar voor het veroorzaken
van een ongeval.
● Vermijd dat de wagen in de vrijstand met
stilg
ezette motor beweegt. Anders bestaat er
gevaar voor ongelukken.
● Bij te oude remvloeistof kan een grote be-
lastin
g van de remmen luchtbelvorming in
het remsysteem tot gevolg hebben. Hierdoor
werken de remmen minder goed. VOORZICHTIG
● Nooit de rem l at
en "aanlopen" door het pe-
daal licht in te drukken als u niet werkelijk
hoeft te remmen. Dit leidt tot oververhitting 182
Rijden
en de wagen daarbij onbedoeld in beweging
k omt
.
D e k
euzehendelvergrendeling wordt als volgt
uitgeschakeld:
– Contact inschakelen.
– Rempedaal intrappen en tegelijk
ertijd ver-
grendelknop ingedrukt houden in de rich-
ting aangegeven met de pijl ››› afb. 166 .
Automatische keuzehendelvergrendeling
Als het contact is ingeschakeld, is de keuze-
hendel vergrendeld in de standen P en N. Om
de hendel te ontgrendelen, moet u het rem-
pedaal intrappen en tegelijk op de ontgren-
delingsknop drukken als de keuzehendel in
stand P staat. Ter informatie voor de bestuur-
der verschijnt op het display de volgende
melding als de keuzehendel in de stand P of
N staat: Bij het inschakelen van een
rijstand bij stilstand: rem in-
trappen.
De vergrendeling van de hendel werkt enkel
met stilstaande wagen bij een snelheid tot 5
km/u (3 mpu). Bij een snelheid hoger dan 5
km/u (3 mpu) wordt de vergrendeling van de
hendel in stand N automatisch uitgescha-
keld.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het "losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Als
de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal langer dan ongeveer twee seconden in
stand N staat, wordt de keuzehendel vergren-
deld.
Vergrendelknop
De vergrendelknop in de keuzehendel voor-
komt het per ongeluk inschakelen van be-
paalde keuzehendelstanden. Als u de ver-
grendelknop indrukt, wordt de keuzehendel-
vergrendeling opgeheven.
Uittrekblokkering contactsleutel
De sleutel kan na het uitschakelen uit het
contact worden getrokken wanneer de keuze-
hendel in stand P staat. Zolang de contact-
sleutel niet in het contactslot zit, is de keuze-
hendel in stand P geblokkeerd. Let op
● Als de b
lokkering van de keuzehendel niet
aangrijpt, is er een storing opgetreden. De
transmissie blijft ontkoppeld om te voorko-
men dat de wagen plotseling in beweging
komt. Ga als volgt te werk om de keuzehen-
del te laten blokkeren:
–Met 6-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in en laat dit weer los.
– Met 7-versnellingenbak: trap het rempe-
daal in. Plaats de keuzehendel in de
stand P of N en kies vervolgens een rijst-
and. ●
Als de w
agen noch vooruit, noch achteruit
rijdt, ondanks dat een rijstand is gekozen, ga
dan als volgt te werk:
– Als de wagen niet in de gewenste richting
rijdt, heeft het systeem de rijstand waar-
schijnlijk niet correct ingeschakeld. Trap
het rempedaal in en schakel de rijstand
opnieuw in.
– Als de wagen nog steeds niet in de ge-
wenste richting rijdt, is er sprake van een
systeemstoring. Roep hulp van specialis-
ten in en laat het systeem nakijken. 189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Rijden
●
Bij accel er
eren met het launch-controlpro-
gramma worden alle wagenonderdelen sterk
belast. Dit kan tot hogere slijtage leiden. Bergafondersteuning*
De bergafdaalhulp ondersteunt de bestuur-
der bij het rijden op hel
lin
gen.
In de keuzehendelstanden D/S wordt bij het
intrappen van de voetrem de bergafdaalhulp
geactiveerd. De automatische transmissie
schakelt automatisch terug naar een voor de
afdaling geschikte versnelling. Binnen de na-
tuurkundige aandrijftechnische grenzen pro-
beert de bergafdaalhulp de voor het afdalen
gekozen snelheid aan te houden. Het kan
eventueel noodzakelijk zijn de snelheid ook
met de voetrem te corrigeren. Aangezien de
bergafondersteuning slechts kan reduceren
tot de 3e versnelling, dient op steile hellin-
gen mogelijk overgeschakeld te worden naar
tiptronic-stand. In dat geval kunt u in triptro-
nic-stand handmatig terugschakelen naar de
2e of 1e versnelling om op de motor af te
remmen en de remmen te ontlasten.
Zodra de helling minder steil wordt of het
gaspedaal wordt ingetrapt, schakelt de berg-
afdaalhulp weer uit.
Bij wagens met snelheidsregelsysteem*
››› pag. 204 wordt bij het instellen van de
snelheid ook de bergafdaalhulp geactiveerd. ATTENTIE
De bergafdaalhulp is niet verder beschikbaar
dan bepaa l
d door de grenzen van de natuur-
kundige wetten. Daardoor kan deze niet on-
der alle omstandigheden de snelheid cons-
tant houden. Blijf altijd paraat om zelf te rem-
men! Inertiestand
De inertiestand maakt het mogelijk om ge-
bruik te m
ak
en van de kinetische energie van
de wagen bij het rijden op plaatsen waar het
gaspedaal niet hoeft te worden ingetrapt. Zo
wordt brandstof bespaard. Gebruik de iner-
tiestand om de wagen "uit te laten rollen",
bijvoorbeeld bij het naderen van de bebouw-
de kom.
Inertiestand activeren
Voorwaarde: keuzehendel in stand D, hellin-
gen minder dan 12%.
– Kies in SEAT Drive Profile* de stand Eco
› ››
p
ag. 238.
– Haal de voet van het gaspedaal.
De aanwijz
ing voor de bestuurder vermeldt
Inertie . Bij snelheden hoger dan 20 km/u
(12 mpu) ontkoppelt de transmissie automa-
tisch en rolt de wagen uit, zonder af te rem-
men op de motor. Zolang de wagen rolt,
draait de motor stationair. Inertiestand deactiveren
– Bedien het rempedaal of koppelingspe-
daal.
Om weer t
e gaan afremmen en de uitschake-
ling van de motor ongedaan te maken, hoeft
u slechts op het rempedaal te trappen.
De combinatie van de inertie-stand (= lange-
re afstand met minder energie) en de ontkop-
peling door inertie (= kortere afstand waarbij
brandstof nodig is) verbetert het brandstof-
verbruik en reduceert de uitlaatgasemissie. ATTENTIE
● Als de iner
tie-stand is geactiveerd, houd er
dan rekening mee dat bij het naderen van een
obstakel en het loslaten van het gaspedaal
de wagen niet op normale wijze vertraagt -
gevaar op ongelukken!
● Bij gebruik van de inertie-stand in een af-
daling, k
an de snelheid van de wagen toene-
men - gevaar op ongelukken!
● Als anderen met uw wagen rijden, waar-
schuw dez
e dan voor de inertie-stand. Let op
● De inertie- s
tand is uitsluitend beschikbaar
in de rijstand eco (SEAT Drive Profile*).
● De aanwijzing voor de bestuurder Inertie
wordt uit
sluitend gegeven in combinatie met
het actueel verbruik. In inertie-stand wordt » 193
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Nadat de Auto Hold-functie heeft vastgesteld
d at
de w ag
en stilstaat en het rempedaal is
gelost, houdt ze de wagen tegen. U kunt de
voet van het rempedaal halen.
Als de bestuurder het rempedaal kort intrapt
of het gaspedaal intrapt om verder te rijden,
dan laat de functie Auto Hold de rem los. De
wagen gaat conform de helling rijden.
Als bij stilstaande wagen een van de voor-
waarden voor werking van de Auto Hold-func-
tie niet langer is vervuld, wordt die functie
uitgeschakeld en gaat het controlelampje
van de toets uit ››› afb. 170. De elektronische
parkeerrem wordt indien nodig ingeschakeld
om de wagen op een veilige manier te parke-
ren ››› .
V oor
waar
den om de wagen tegen te houden
met functie Auto Hold
● Het bestuurdersportier is gesloten.
● De bestuurder draagt de veiligheidsgordel.
● De motor draait.
De functie Aut
o Hold in- en uitschakelen
Druk op toets ››› . Het controlelampje in
de t oets
gaat
uit wanneer de functie Auto
Hold uitgeschakeld is. Automatisch in- en uitschakelen van de func-
tie Auto Hold
Indien
voordat het contact wordt uitgezet de
functie Auto Hold werd ingeschakeld met de
toets , blijft de functie ingeschakeld na het
opnieuw aanzetten van het contact.
Werd de functie Auto Hold niet ingeschakeld,
dan blijft ze automatisch uitgeschakeld na
het opnieuw aanzetten van het contact.
De functie Auto Hold wordt automatisch in-
geschakeld als aan de volgende voorwaar-
den is voldaan:
Aan alle punten moet tegelijk ››› voldaan zijn:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
1.De gestopte wagen wordt op een vlakke onder-
grond of op een helling op zijn plaats gehouden met het rempedaal.
2.De motor draait "correct".
Als er tegelijkertijd ge-
koppeld en gas gege-
ven wordt, wordt de
rem geleidelijk losge-
laten.Tijdens het gas geven
wordt de rem geleide-
lijk losgelaten. De functie Auto Hold wordt automatisch uit-
g
e
sc
hakeld als aan de volgende voorwaar-
den is voldaan:
SchakelbakAutomatische ver- snellingsbak
1.Indien een van de voorwaarden vermeld in ››› pag.
203, Voorwaarden om de wagen tegen te houden met functie Auto Hold niet langer is vervuld.
2.Als de motor onregelmatig draait of een storing
vertoont.
3.Als de motor wordt uit-gezet of afslaat.Als de motor wordt uit- gezet.
4.Als u tegelijk koppelten het gaspedaal in- trapt.Als u het gaspedaal in- trapt.
5.
Als een van de bandenslechts een minimaal
contact met de bodem
heeft, bijv. bij gekruiste assen. ATTENTIE
De intelligente technologie in de Auto Hold-
functie k an de limiet
en opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Het grotere comfort dat de Auto Hold-
functie biedt mag nooit aanleiding zijn tot het
nemen van grotere risico's.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
en met inge
schakelde functie Auto Hold ach-
ter. » 203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
BedienenFunctieStand van de knipperlichthendel
››› afb. 173 of de derde hendel
››› afb. 174Effect
De geprogrammeerde snelheid van de be-
grenzer verlagen
Druk kort op de toets 3 van de knipperlichthendel aan het deel of
zet de derde hendel in de stand om de snelheid te verlagen in kleine
stappen van 1 km/u (1 mpu) en te programmeren.
De snelheid wordt beperkt tot de geprogrammeerde waardeDruk op van de derde hendel om de snelheid te verlagen in stappen
van 10 km/u (5 mpu) en te programmeren.
Houd de toets 3 van de knipperlichthendel ingedrukt aan het deel of houd ingedrukt om de snelheid ononderbroken te verhogen in
stappen van 10 km/u (5 mpu) en te programmeren.
Snelheidsbegrenzer uitschakelenSchuif de schakelaar 1 van de knipperlichthendel naar de stand of zet
de derde hendel in stand .Het systeem wordt uitgeschakeld. De snelheid blijft gepro-
grammeerd. De waarden in de tabel tussen haakjes, in
mp
u, w
orden enk
el getoond in het instru-
mentenpaneel met aanwijzingen in mijl.
Hellingen afdalen met de snelheidsbegren-
zer
Indien de geprogrammeerde snelheid van de
snelheidsbegrenzer wordt overschreden bij
het bergaf rijden, gaat kort erna het waar-
schuwings- en controlelampje ››› pag. 205
knipperen en klinkt mogelijk een waarschu-
wingssignaal. Rem in dat geval de auto met
de voetrem af en schakel eventueel terug.
Tijdelijk uitschakelen
Indien u de snelheidsbegrenzer tijdelijk
wenst uit te schakelen, bijv. om in te halen,
zet u de schakelaar ››› afb. 173 1 van de
knip perlic
hthendel in de s
tand , zet u de derde hendel in de weerstand of
drukt u op de t
oets 2 van eender welke hen-
del .
Na het inhal
en kan de snelheidsbegrenzer
geactiveerd worden met de eerder gepro-
grammeerde snelheid door te drukken op de
toets 3 van de knipperlichthendel aan het
deel
of
door de derde hendel in de
weerstand te zetten.
Tijdelijk uitschakelen door het gaspedaal
volledig in te trappen (kick-down)
Indien de bestuurder het pedaal helemaal in-
trapt (kick-down) en de geprogrammeerde
snelheid op zijn wens wordt overschreden,
wordt de regeling tijdelijk uitgeschakeld.
Om het uitschakelen te bevestigen, klinkt
eenmaal een geluidssignaal. Zolang de rege- ling is uitgeschakeld, knippert het waarschu-
wings- en c
ontrolelampje .
Wanneer het gaspedaal niet langer volledig
wordt ingetrapt en de snelheid daalt tot on-
der de geprogrammeerde waarde, wordt de
regeling weer geactiveerd. Het controlelamp-
je gaat branden en blijft ingeschakeld.
Automatisch uitschakelen
De regeling van de snelheidsbegrenzer wordt
automatisch uitgeschakeld:
● Als het systeem een storing detecteert die
de werking
van de begrenzer negatief kan
beïnvloeden.
● Als de airbag geactiveerd wordt.
208
Bedienen
de ACC niet worden gegarandeerd. De ACC
k an niet
wor
den geactiveerd.
ACC: enkel beschikbaar in D, S of M
Stand van keuzehendel D/S of M selecteren.
ACC: parkeerrem vastgezet
De ACC wordt uitgeschakeld als de parkeer-
rem vastgezet wordt. De ACC is opnieuw be-
schikbaar na het loszetten van de parkeer-
rem.
ACC: momenteel niet beschikbaar. Ingreep
stabiliteitscontrole
De aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven wanneer de elektronische sta-
biliteitscontrole (ESC) ingrijpt. In dit geval
wordt de ACC automatisch uitgeschakeld.
ACC: Grijp in!
De aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven indien, bij het vertrekken op
een lichte helling, de wagen zich naar achter-
en verplaatst ondanks dat de ACC ingescha-
keld is. Trap de rem in om te vermijden dat
de wagen zich zou verplaatsen / zou botsen
tegen een andere wagen.
ACC: snelheidsgrens
De aanwijzing voor de bestuurder wordt
weergegeven in wagens met schakelbak als de actuele snelheid te laag is voor de ACC-
modus.
De snelheid die u w
enst op te slaan moet
minstens 30 km/u (18 mpu) bedragen. Bij
snelheden lager dan 20 km/u (12 mpu)
wordt het snelheidsregelsysteem uitgescha-
keld.
ACC: beschikbaar vanaf de 2e versnelling
De ACC is actief vanaf de 2e versnelling
(schakelbak).
ACC: motortoerental
Deze aanduiding voor de bestuurder wordt
weergegeven indien, wanneer de ACC ver-
snelt of remt, de bestuurder niet op tijd een
hogere of lagere versnelling inschakelt. Dit
houdt in dat het toegestane toerental wordt
overschreden of niet wordt bereikt. De ACC
wordt uitgeschakeld. Dit wordt aangegeven
door een gong.
ACC: koppelingspedaal ingetrapt
Wagens met handgeschakelde versnellings-
bak: door het koppelingspedaal langer in te
trappen wordt de regeling verlaten.
Portier geopend
Wagens met automatische versnellingsbak:
met stilstaande wagen en geopend portier
kan de ACC niet worden geactiveerd. Automatische afstandsregeling (ACC)
onder bepaalde oms
tandigheden tij-
delijk uitschakelen In onderstaande omstandigheden moet de
automati
s
che afstandsregeling (ACC) uitge-
schakeld worden wegens beperkingen van
het systeem ››› :
● Bij het wisselen van rijstrook, in scherpe
bochten, op r ot
ondes, op invoeg- en uitvoeg-
stroken op de autobaan of bij wegwerkzaam-
heden om te vermijden dat onbedoeld ver-
sneld zou worden om de geprogrammeerde
snelheid te bereiken.
● Bij het rijden door een tunnel, aangezien
de werkin g
zou kunnen worden beïnvloed.
● Op wegen met verschillende rijstroken,
wanneer andere wag
ens langzamer rijden op
de inhaalstrook. In dit geval zouden wagens
die langzamer rijden op de andere rijstroken
rechts voorbijgestoken worden.
● Bij hevige regenval, sneeuw of dichte nevel
is het mog
elijk dat de voorligger niet correct
herkend zou worden of, onder bepaalde om-
standigheden, helemaal niet herkend zou
worden. ATTENTIE
Als de ACC in de beschreven situaties niet uit-
ges c
hakeld wordt, kunnen ongevallen en ern-
stige letsels optreden. 216