Page 113 of 348

Instrumenten en controlelampjes
branden, zelfs tot in het hoogste bereik. Dit
i s
g een pr
obleem zolang het controlelampje
in het display van het instrumentenpaneel
niet oplicht.
Temperatuurbereik
Als de led's in het bovenste deel van de
schaal en het controlelampje in het dis-
play in het instrumentenpaneel oplichten, is
de koelvloeistoftemperatuur hoog ››› pag.
305. VOORZICHTIG
● Voor een lan g
e levensduur van de motor
wordt geadviseerd om hoge toerentallen,
plankgas en het sterk belasten van de motor
gedurende de eerste 15 minuten na de start
bij een koude motor te vermijden. De tijd die
de motor heeft om op bedrijfstemperatuur te
komen, hangt mede af van de omgevingstem-
peratuur. In dat geval kunt u kijken naar de
motorolietemperatuur* ›››
pag. 35.
● Extra lampen en andere aanbouwdelen
vóór de koelluchtin
laat verslechteren de koe-
lende werking van de koelvloeistof. Bij hoge
buitentemperaturen en sterke motorbelasting
bestaat dan het gevaar voor oververhitting
van de motor!
● De voorspoiler zorgt ook voor de juiste ver-
deling van de k
oellucht tijdens het rijden. Als
de spoiler is beschadigd, wordt de koelende
werking minder en bestaat het gevaar van
oververhitting van de motor. Roep de hulp
van vakmensen in. Brandstofpeil
Afb. 117
Brandstofindicator. De weergave
6
› ›
› afb . 115 verschijnt alleen
b
ij ingeschakeld contact. Zodra de wijzer in
het reservebereik komt, gaan de rode led on-
derin en het controlelampje branden
››› pag. 107. Zodra het brandstofpeil extreem
laag wordt, gaat de led onderin rood knippe-
ren.
Het nog af te leggen aantal km met de nog
beschikbare brandstof wordt in het display
van het instrumentenpaneel 3
› ›
› afb . 115
w
eergegeven.
De inhoud van de brandstoftank van uw wa-
gen staat in de Technische gegevens
››› pag. 50. VOORZICHTIG
Nooit de tank helemaal leegrijden. De onre-
gelmatig e br
andstofvoorziening kan tot over- slaan van de ontsteking leiden. Op deze wijze
kan onv
erbr
ande brandstof in het uitlaatsys-
teem komen, dit zou oververhitting van de
katalysator en schade hieraan kunnen veroor-
zaken. Controlelampjes
Contro l
e- en waarschuwingslampjes Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 40.
De controle- en waarschuwingslampjes zijn
indicatoren voor mededelingen ››› , storin-
g en
›
››
of bepaalde functies. Een aantal
c ontr
ol
e- en waarschuwingslampjes gaat aan
wanneer het contact wordt ingeschakeld en
moet weer doven wanneer de motor in werk-
ing wordt gezet, of tijdens het rijden.
Naargelang het model kunnen op het display
van het instrumentenpaneel bijkomende
tekstberichten verschijnen, die informatie be-
vatten of u aansporen om een bepaalde actie
te ondernemen ››› pag. 107, Instrumenten.
Volgens de uitvoering van de wagen is het
mogelijk dat, in plaats van het branden van
een lampje, een symbool weergegeven wordt
op het display van het instrumentenpaneel. »
111
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 114 of 348

Bedienen
Wanneer bepaalde controle- en waarschu-
w in
gs
lampjes gaan branden, weerklinkt ook
een geluidssignaal. ATTENTIE
Indien geen rekening gehouden wordt met de
waars c
huwingslampjes en de berichten, kan
de wagen tot stilstand komen midden in het
verkeer, of kunnen zich ongevallen of ernstig
letsel voordoen.
● Nooit de indicatielampjes of tekstberichten
negeren.
● Br
eng de wagen tot stilstand zodra dit op
een veilig
e wijze mogelijk is.
● De wagen ver van het wegverkeer parkeren,
op een plaats
waar geen brandbare materia-
len met het uitlaatsysteem in aanraking kun-
nen komen (bijv. droog gras, brandstoffen).
● Een defecte auto brengt een verhoogd risi-
co op ongev
allen met zich mee, zowel voor de
inzittenden als voor de andere weggebrui-
kers. Zet zo nodig de alarmlichten aan en
plaats de gevarendriehoek om andere be-
stuurders te waarschuwen.
● Alvorens de motorkap te openen, moet de
motor uitgez
et worden en voldoende afkoe-
len.
● In elke wagen is de motorruimte een zone
die gevaren inhoudt
en ernstige letsel kan
veroorzaken ››› pag. 300. VOORZICHTIG
Het negeren van de controlelampjes die gaan
branden en de tek s
tberichten die verschijnen,
kan leiden tot storingen in de wagen. 112
Page 115 of 348

Inleiding tot het Easy Connect-systeem*
Inleiding tot het Easy Con-
nect -
sy s
teem*
Systeeminstellingen (CAR)* Menu CAR (Setup) Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 27
Druk de Easy Connect-toets en de functie-
toets Set
up in om de instellingen-menu's te
k iez
en.
Het aant
al beschikbare menu's en de bena-
ming van de verschillende opties voor de me-
nu's hangt af van de elektronica en de uitrus-
ting van de wagen.
Door op de menutoets te drukken, opent u
telkens het laatste menu dat is geactiveerd.
Als het selectievakje van de functietoets is
gemarkeerd , is de functie actief.
Door op de menutoets te drukken opent u
t elk
ens
het laatste menu dat is geactiveerd.
De wijzigingen in de instelmenu's worden au-
tomatisch opgeslagen bij het verlaten van de
menu's.
Functietoetsen in het me-
nu Instellingen van
de wagenBlz.
ESC-systeem:››› pag. 183
Banden››› pag. 314
Assistentie voor de bestuurder››› Tab. op pag. 27
Parkeren en manoeuvreren››› pag. 259
Verlichting››› Tab. op pag. 27
Achteruitkijkspiegels en ruiten-
wissers››› Tab. op pag. 27
Openen en sluiten››› Tab. op pag. 27
Multifunctie-scherm››› Tab. op pag. 27
Datum en tijd››› Tab. op pag. 27
Eenheden››› Tab. op pag. 27
Service››› pag. 108
Fabrieksinstellingen››› Tab. op pag. 27 ATTENTIE
Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden
met het d aar
aan verbonden risico van ver-
wondingen. Het bedienen van het Easy Con-
nect-systeem kan u van het verkeer afleiden. 113
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 116 of 348
Bedienen
Communicatie en multimedia
B edienin
gsel
ementen op het stuurwiel*
Bediening van het systeem audio + telefoon met spraakbediening Afb. 118
Bedieningselementen aan het stuurwiel. Het stuurwiel bevat multifunctiemodulen van
w
aaruit
fu
ncties van audio, telefoonuitrus-
ting en radionavigatie van de wagen gecon- troleerd kunnen worden zonder de aandacht
van de best
uring af te leiden. ●
om de beschik bare audiofuncties (radio,
audio-cd, mp3-cd, iPod ®1)
, USB 1)
, SD 1)
) en
het Bluetooth-systeem vanaf het stuur te be-
dienen. 1)
Afhankelijk van de wagenuitrusting.
114
Page 117 of 348

Communicatie en multimediaKnopRadioMedia (behalve AUX)AUXTelefoon
a)Navigatiesysteem a)
ADraaien: Volume omhoog / om-
laag brengen
Indrukken: StilteDraaien: Volume omhoog / om- laag brengen
Indrukken: StilteDraaien: Volume omhoog / om- laag brengen
Indrukken: StilteDraaien: Volume omhoog / om- laag brengen
Indrukken: StilteDraaien: Volume omhoog / om- laag brengen
Indrukken: Stilte
B
Kort indrukken: toegang tele-
foonmenu in instrumentenpa- neela)
.
Lang indrukken: nummer herha- lena)Kort indrukken:
toegang tele-
foonmenu in instrumentenpa- neela)
.
Lang indrukken: nummer her- halena)Kort indrukken:
toegang tele-
foonmenu in instrumentenpa- neela)
.
Lang indrukken: nummer her- halena)Kort indrukken:
beantwoorden /
ophangen actieve gesprek / te- lefoonmenu openen.
Lang indrukken: binnenkomen- de oproep afwijzen / privémo-
dus inschakelen / nummer her- halenKort indrukken: toegang tele-
foonmenu in instrumentenpa- neela)
.
Lang indrukken: nummer herha- lena)
CZoekopdracht vorige zenderKort indrukken:
terug naar vori-
ge track
Lang indrukken: snel achteruitGeen functieGeen functie b)Functie Radio / Media (behalve
AUX)
DVolgende zender zoekenKort indrukken: naar volgende
track
Lang indrukken: snel vooruitGeen functieGeen functie b)Functie Radio / Media (behalve
AUX)
E, FVeranderen van menu in het in-
strumentenpaneel a)Veranderen van menu in het in-
strumentenpaneel a)Veranderen van menu in het in-
strumentenpaneel a)Veranderen van menu in het in-
strumentenpaneel a)Veranderen van menu in het in-
strumentenpaneel a)
GSpraakbediening in- / uitscha-
kelena)Spraakbediening in- / uitscha-
kelena)Spraakbediening in- / uitscha-
kelena)Geen functie b)Spraakbediening in- / uitscha-
kelen
H
Draaien: Volgende / vorigevoorselectie c)
Indrukken: Werkt op de MFA of bevestigt de menu-optie van
het instrumentenpaneel afhan- kelijk van de menu-optieDraaien: Volgende / vorige trackc)
Indrukken: Werkt op de MFA of bevestigt de menu-optie van
het instrumentenpaneel afhan- kelijk van de menu-optieDraaien: Werkt op het menu
van het instrumentenpaneel af- hankelijk van dat waarin u zich bevindt
Indrukken: Werkt op de MFA of bevestigt de menu-optie van
het instrumentenpaneel afhan- kelijk van de menu-optieDraaien: Werkt op het menu
van het instrumentenpaneel af- hankelijk van dat waarin u zich bevindt
Indrukken: Werkt op de MFA of bevestigt de menu-optie van
het instrumentenpaneel afhan- kelijk van de menu-optieDraaien: Werkt op het menu vanhet instrumentenpaneel afhan-kelijk van dat waarin u zich be- vindt
Indrukken: Werkt op de MFA of bevestigt de menu-optie van
het instrumentenpaneel afhan- kelijk van de menu-optie
a)Afhankelijk van de uitrusting van de wagen.
b) Bij actief telefoongesprek, zo niet functie van Radio/Media (behalve AUX).
c) Uitsluitend indien het instrumentenpaneel zich in het menu Audio bevindt.
115
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 118 of 348

Bedienen
Multimedia In g
an g USB/A
UX-INAfb. 119
Middenconsole: USB/AUX-IN-in-
g an
g. Afhankelijk van de uitrusting en het land kan
de w
ag
en be s
chikken over verschillende
soorten USB/AUX-IN-aansluiting.
De USB/AUX-IN-ingang bevindt zich aan het
opbergvak van de voorste middenconsole
››› afb. 119.
De bedieningsinstructies bevinden zich in de
respectieve instructieboekjes van de audio of
het navigatiesysteem. Connectivity Box*
Afb. 120
Middenconsole: Connectivity Box Afhankelijk van de uitrusting en het land kan
de w
ag
en be s
chikken over Connectivity Box.
Met de Connectivity Box kunt u uw mobiele
apparaat draadloos opladen met behulp van
Qi-technologie 1)
, de straling in de wagen be-
perken en uw ontvangst verbeteren.
De Connectivity Box bevindt zich aan het op-
bergvak van de voorste middenconsole
››› afb. 120.
De bedieningsinstructies bevinden zich in de
respectieve instructieboekjes van de audio of
het navigatiesysteem. Let op
Voor de juiste werking moet uw mobiele ap-
paraat c
ompatibel zijn met de Qi-interfaces-
tandaard voor draadloos opladen via induc-
tie. 1)
Dankzij de Qi-technologie kunt u uw mobiele tele-
foon draa dloo
s opladen.
116
Page 119 of 348

Openen en sluiten
Openen en sluiten
C entr
al
e vergrendeling
Beschrijving Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 9
De wagen kan centraal worden ontgrendeld
en vergrendeld. De volgende mogelijkheden
staan ter beschikking, afhankelijk van de wa-
genuitrusting:
● met de sleutel met radiografische afstands-
bediening ››
›
pag. 119;
● slotcilinder van het bestuurdersportier
(noodopenen) ›››
p
ag. 9;
● knop voor centrale vergrendeling aan bin-
nenzijde ››
› pag. 120.
Selectieve portierontgrendeling
Bij het vergrendelen worden de portieren en
de achterklep vergrendeld. Naar wens kan bij
het openen van de portieren uitsluitend het
portier aan bestuurderzijde of alle portieren
worden geopend. Dit kan worden ingesteld
via het Easy Connect*-systeem ›››
pag. 120.
Automatisch sluiten (Auto Lock)*
De functie Auto Lock vergrendelt de portieren
en de achterklep vanaf een snelheid van ca.
15 km/u (9 mpu). De wagen wordt weer ontgrendeld, wanneer
de sleutel
uit het contact wordt getrokken.
Bovendien kan de wagen worden ontgren-
deld door de ontgrendelingsfunctie in de
knop voor de centrale vergrendeling of een
van de slotgrepen te bedienen. De functie
Auto Lock kan op de radio of in het Easy Con-
nect*-systeem worden in- en uitgeschakeld
››› pag. 120.
Bovendien worden bij een ongeval met airba-
gactivering portieren automatisch ontgren-
deld om hulpverleners toegang tot de wagen
te verschaffen.
Anti-diefstal alarmsysteem*
Als het diefstal-alarmsysteem onbevoegd
binnendringen in de wagen herkent, worden
akoestische en optische waarschuwingssig-
nalen geactiveerd.
Het alarmsysteem wordt bij het vergrendelen
van de wagen automatisch ingeschakeld. Het
systeem kan worden gedeactiveerd via de af-
standsbediening.
Als u het portier van aan bestuurderszijde
ontgrendelt met de sleutel, moet u vervol-
gens het contact binnen 15 sec. inschakelen.
Anders wordt het alarm geactiveerd. Bij uit-
voeringen voor sommige landen wordt bij
aansluitend openen van een portier direct
het alarm geactiveerd.
U schakelt het alarm uit door de ontgrende-
lingsknop op de sleutel met radiografi-sche afstandsbediening in te drukken of het
c
ont
act in t
e schakelen. Als de tijd is afgelo-
pen, wordt het alarm automatisch uitgescha-
keld.
Om onbedoeld alarm te voorkomen, moet u
de interieurbewaking en het afsleepalarm
uitschakelen ››› pag. 129.
Knipperlichten
Bij het ontgrendelen knipperen de knipper-
lichten tweemaal, bij het vergrendelen een-
maal.
Als deze niet knipperen, is één van de portie-
ren, de achterklep of de motorkap niet geslo-
ten.
Onbedoeld buitensluiten
In de volgende gevallen wordt voorkomen
dat u uw sleutel in de wagen insluit:
● Als het portier aan bestuurderszijde open
is, zal
de wagen niet vergrendelen zodra op
de toets van de centrale vergrendeling
››› pag. 120 wordt gedrukt.
Vergrendelt u uw wagen pas met de sleutel
met radiografische afstandsbediening zodra
alle portieren en de achterklep zijn gesloten.
U voorkomt daarmee dat u ongewild wordt
buitengesloten. »
117
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 120 of 348

Bedienen
ATTENTIE
Bij een van buitenaf vergrendelde wagen met
inge s
chakelde inbraakbeveiliging* mogen
geen personen - vooral geen kinderen - in de
wagen achterblijven, omdat de portieren en
ruiten van binnenuit niet meer kunnen wor-
den geopend. Vergrendelde portieren maken
het hulpverleners moeilijk om in geval van
nood in de wagen te komen - levensgevaar-
lijk! Let op
● Nooit waar dev
olle voorwerpen zonder toe-
zicht in de wagen achterlaten. Een vergren-
delde wagen is geen kluis!
● Als de led in het drempel van het portier
aan bestuur
derszijde na het vergrendelen on-
geveer 30 seconden brandt, is er een storing
in de centrale vergrendeling of in het alarm-
systeem*. Laat de storing in de werkplaats
van een officiële SEAT dealer verhelpen.
● De interieurbewaking van het alarmsys-
teem* werkt a
lleen dan foutloos, als de ruiten
en het dak* zijn gesloten. Wagensleutel
Afb. 121
Autosleutel. Afb. 122
Wagensleutel met alarmknop. Wagensleutel
M
et
de aut o
sleutel kan de wagen op afstand
worden vergrendeld en ontgrendeld ››› pag.
117.
De zender met batterijen zit in de autosleu-
tel. De ontvanger zit in het interieur van de
wagen. De actieradius van de wagensleutel met nieuwe batterijen bedraagt enkele me-
ters r
ond de wagen.
Indien het niet mogelijk is de wagen te ope-
nen of te sluiten met de sleutel, dan ››› pag.
126 opnieuw synchroniseren of de batterij
van de sleutel ››› pag. 125 vervangen.
Er kunnen verschillende autosleutels worden
gebruikt.
Controlelampje in de autosleutel
Als een knop op de wagensleutel kort wordt
ingedrukt, knippert het controlelampje
››› afb. 121 (pijl) eenmaal kort, maar als de
knop langer wordt ingedrukt knippert het
controlelampje enkele malen (bijvoorbeeld in
de comfortopening).
Als het controlelampje in de wagensleutel
niet gaat branden zodra de knop wordt inge-
drukt, moet de batterij van de sleutel ››› pag.
125 worden vervangen.
Sleutelbaard in- en uitklappen
Druk op knop 1
› ›
› afb . 121 of
›
›› afb. 122
om de sleutelbaard te deblokkeren en uit te
klappen.
Om deze weer in te klappen, drukt u tegelij-
kertijd op knop 1 en op de sleutelbaard tot-
d at
de s l
eutelbaard vastklikt.
118