Page 145 of 348

Lichten en zicht
wanneer de wagen stopt. Deze worden auto-
m ati
sc
h uitgeschakeld wanneer de wagen
opnieuw gaat rijden. ATTENTIE
● Een op de we g s
tilgevallen wagen vormt
een groot gevaar. Gebruik altijd de alarmlich-
ten en een gevarendriehoek, om andere ver-
keersdeelnemers op uw stilstaande wagen
opmerkzaam te maken.
● Vanwege de hoge temperaturen van de ka-
talys
ator mag u de wagen nooit in de buurt
van licht ontvlambare materialen, zoals droog
gras of uitgelopen benzine, neerzetten –
brandgevaar! Let op
● De wag en
accu wordt (ook bij uitgeschakeld
contact) ontladen als de alarmlichten gedu-
rende langere tijd zijn ingeschakeld.
● Neem bij gebruik van de alarmlichten de
wettelijke bep
alingen in acht.Parkeerlicht
Wanneer het parkeerlicht ingeschakeld is
(r
ec
hter of
linker knipperlicht), gaan het
stadslicht voor en het achterlicht aan de des-
betreffende zijde van de wagen branden. Het
parkeerlicht kan uitsluitend worden inge-
schakeld als het contact uit staat en de knip- perlicht- en grootlichthendel in de midden-
stand st
aat na te zijn bediend.
Parkeerlicht aan beide zijden Als het contact uit en de lichtschakelaar in de
stand
staat, gaat bij het vergrendelen van
de wagen van buitenaf het parkeerlicht aan
beide zijden van de wagen branden. Hierbij
worden uitsluitend het stadslichten in beide
koplampen en de achterlichten gedeeltelijk
ontstoken.
Snelwegverlichting* Snelwegverlichting is beschikbaar voor wa-
g
en
s die
voorzien zijn van full-led koplam-
pen.
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het overeenstemmende menu van
het Easy Connect-systeem.
● Activering: bij het ov
erschrijden van 110
km/u (68 mpu) gedurende meer dan 30 se-
conden wordt de bundel van het dimlicht iets
omhoog geplaatst voor een grote zichtbaar-
heid op de weg voor de bestuurder.
● Uitschakeling: bij het v
erlagen van de snel-
heid van de auto tot onder 100 km/u (62
mpu) wordt de lichtbundel onmiddellijk weer
teruggezet naar normale stand. In het buitenland rijden De lichtbundel van het dimlicht is asymme-
trisc
h: het
deel van de weg waarop wordt ge-
reden, wordt extra verlicht.
Indien een wagen die is geproduceerd voor
een land waarin rechts wordt gereden, naar
een land gaat waarin links wordt gereden (of
vice versa), moet normaliter een deel van het
glas van de koplamp worden afgeplakt met
zelfklevende maskers of de afstelling van de
koplampen worden aangepast om de overige
bestuurders niet te verblinden.
In dergelijke gevallen worden bepaalde ver-
lichtingswaarden voorgeschreven die moeten
worden ingehouden binnen het verlichtings-
veld. Dit wordt ook wel "reisverlichting" ge-
noemd.
De lichtverdeling die halogeen- en full-led ko-
plampen hebben maakt het mogelijk om te
voldoen aan de eisen gesteld aan "reisver-
lichting" zonder de noodzaak tot afplakken
of opnieuw afstellen. Let op
"Reisverlichting" is slechts voor een korte
periode toeg e
staan. Als iemand van plan is
om een grote afstand in een land waarin aan
tegenovergestelde zijde wordt gereden, af te
gaan leggen, dient deze naar een officiële
servicewerkplaats te gaan om de verlichting
te laten afstellen. 143
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 146 of 348

Bedienen
Lichtbundelhoogteverstelling, verlich-
tin g
van het
instrumentenpaneel en
schakelaars Afb. 136
Naast het stuur: lichtbundelhoogte-
v er
st
elling. Verlichting van het instrumentenpaneel, dis-
p
l
a y
s en schakelaars*
Afhankelijk van het model kan de verlichting
van het instrumentenpaneel en de schake-
laars worden ingesteld in het Easy Connect-
systeem; gebruik hiertoe de toets en de
f u
nctiet oets
SETUP
› ›
›
p
ag. 27.
Lic
htbundelhoogteverstelling
De lichtbundel-hoogteverstelling ››› afb. 136
past zich afhankelijk van de waarde van de lichtbundel van de koplampen aan aan de
belading
stoestand van de wagen. Hierdoor
heeft de bestuurder een zo goed mogelijk
zicht terwijl tegenliggers niet worden ver-
blind ››› .
U k u
nt de k
oplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat.
Draai voor verstellen aan de knop ››› afb.
136:
WaardeBeladingstoestand a)
van de wagen
–Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
1Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
2Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.
Met aanhangwagen met minimale kogeld-
ruk
3Alleen de bestuurdersstoel bezet en baga-
geruimte vol. Rijden met aanhangwagen
met maximale kogeldruk.
a) Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het over-
zicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd wor-
den.
Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling
De regelaar is vervangen bij wagens met dy-
namische lichtbundel-hoogteverstelling. De lichtbundel wordt automatisch aan de bela-
dingst
oestand van de wagen aangepast wan-
neer de koplampen worden ingeschakeld.
Verlichting van het instrumentenpaneel
Met ingeschakeld contact en zonder active-
ring van de lichten blijft de verlichting van
het instrumentenpaneel actief in omstandig-
heden van daglicht. De verlichting wordt ver-
minderd naarmate het buitenlicht afneemt. In
sommige gevallen, bijv. wanneer door een
tunnel wordt gereden zonder actieve functie
, gaat de verlichting van het instrumen-
tenpaneel volledig uit. Het doel van deze
functie is om de bestuurder er visueel op te
wijzen dat hij/zij de dimlichten moet inscha-
kelen. ATTENTIE
Zware voorwerpen in de wagen kunnen er de
oorzaak
van zijn dat de koplampen andere
weggebruikers verblinden en afleiden. Dit
kan ernstige ongevallen tot gevolg hebben.
● Pas de lichtbundel aan de beladingstoe-
stand v
an de wagen aan zodat de overige
weggebruikers hierdoor niet verblind worden. 144
Page 147 of 348

Lichten en zicht
Binnenverlichting en leeslampjes 1)
››› T ab. op pag. 2
Lees aandachtig de aanvullende informatie
››› pag. 25
Verlichting in handschoenenkastje en koffer-
bak*
Bij het openen en sluiten van het handschoe-
nenkastje aan passagierszijde alsmede van
de achterklep gaat automatisch de betreffen-
de verlichting aan en uit.
Verlichting in beenruimte*
De verlichting in de beenruimte onder het
dashboard (bestuurder en passagier) gaat
branden zodra de portieren worden geopend
en wordt gedimd tijdens het rijden. De inten-
siteit hiervan kan worden ingesteld via het
radiomenu (zie Easy Connect > Instel-
lingen verlichting > Interieur‐
verlichting ›››
pag. 27).
Interieurverlichting*
De interieurverlichting in de portierpanelen
kan van kleur veranderen. De intensiteit en
kleur kunnen worden ingesteld via het radio- menu (zie Easy Connect > Instellin-
gen verlichting > Interieurver-
lichting ›››
p
ag. 27). Let op
De leeslampjes gaan uit zodra de wagen
wordt af
gesloten met de sleutel of na verloop
van enige minuten nadat de sleutel uit het
contact is genomen. Dat voorkomt het ontla-
den van de accu. Zicht
Z onnek
lep
pen Afb. 137
Zonneklep. Mogelijke standen van de zonnekleppen
v
oor de be
st
uurder en voorpassagier:
● De zonneklep omlaag klappen naar de
voorruit.
● De
zonneklep kan uit de steun worden ver-
wijderd en naar het
portier worden toege-
draaid ››› afb. 137 1 .
● Kantel de zonneklep naar het portier, in de
l en
gt
erichting naar achteren.
Lampje van de make-up spiegel
In de uitgeklapte zonneklep zit een make-up
spiegel die door een klepje wordt afgedekt.
Als u het klepje 2 wegschuift, gaat er een
l amp
je br
anden.
Het lampje gaat uit, wanneer u het klepje
voor de make-up-spiegel terugschuift of de
zonneklep omhoog klapt. ATTENTIE
De uitgeklapte zonnekleppen kunnen uw
zicht op de w
eg beperken.
● Doe de zonnekleppen altijd terug in de
steun w
anneer u deze niet meer nodig heeft. »1)
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de wa-
gen ku nnen de
volgende binnenlichten voorzien zijn
van led's: instaplicht voor, instaplicht achter, verlich-
ting in beenruimte, licht op zonneklep. 145
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 148 of 348

Bedienen
Let op
Het lampje dat boven de zonneklep zit, gaat
in bepaal de s
ituaties na een paar minuten au-
tomatisch uit. Dat voorkomt het ontladen van
de accu. Ruitenwisser voor en achter
Ruiten w
isserhendelLees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 26 VOORZICHTIG
Als het contact wordt uitgeschakeld terwijl de
ruitenw i
ssers in werking zijn, maken deze de
slag af en keren terug in de ruststand. Wan-
neer het contact weer wordt ingeschakeld,
blijft de ruitenwisser werken in dezelfde wis-
stand. Bij vorst, sneeuw en andere obstakels
op de achterruit kunnen de ruitenwisser en
ruitenwissermotor worden beschadigd.
● Verwijder vóór het wegrijden sneeuw en ijs
van de ruitenw
isser.
● Maak een vastgevroren ruitenwisser voor-
zichtig los
van de ruit. SEAT beveelt daarvoor
een ontdooispray aan.
● Schakel de ruitenwisser niet in als de ruit
droog is. Bij het dr
oog wissen kunnen de rui-
tenwisserbladen beschadigd raken. ●
Voord at
u de ruitenwissers bij vorst voor de
eerste keer inschakelt, controleren of de rui-
tenwisserbladen niet zijn vastgevroren. Bij
koud weer kan het helpen de ruitenwissers in
de servicestand te zetten wanneer u de wa-
gen parkeert ›››
pag. 62. Let op
● De v oorruitw
isser en achterruitwisser wer-
ken alleen bij ingeschakeld contact en geslo-
ten motorkap respectievelijk achterklep.
● Het intervalwissen van de ruitenwissers is
afhankelijk
van de snelheid van de wagen.
Hoe hoger de snelheid is, des te vaker de rui-
tenwissers bewegen.
● De achterruitwisser gaat automatisch aan
wanneer de ruitenw
issers aan staan en de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Functies van de ruitenwissers
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Als de wagen stil-
staatDe geactiveerde stand gaat tijde-
lijk naar de voorgaande stand.
Tijdens de werking
van de wis/was-au-
tomaatDe airco schakelt 30 seconden in
de recirculatiefunctie in om te
voorkomen dat de ruitensproeier-
vloeistof in het interieur van de
wagen te ruiken is.
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Bij interval-wissenDe intervallen werken volgens de
snelheid. Hoe hoger de snelheid,
des te korter het interval. Verwarmbare ruitensproeiers
De v
er
warming ontdooit alleen de bevroren
sproeiers, niet het water in de slangen. De
verwarmbare ruitensproeiers stellen hun ver-
warmingsvermogen automatisch bij het in-
schakelen van het contact in, afhankelijk van
de omgevingstemperatuur.
Koplampwisser/-sproeiersysteem
Het koplampwisser/-sproeiersysteem dient
om de koplampen schoon te maken.
Na het inschakelen van het contact, en wan-
neer de ruitensproeiers voor het eerst en ie-
dere vijf keer worden ingeschakeld, worden
ook de koplampen schoongemaakt. Daarom
moet de ruitenwisserhendel naar het stuur
worden toegetrokken wanneer het dimlicht of
het grootlicht brandt. Het vuil dat zich moge-
lijk op de koplampen heeft vastgezet (zoals
insectenresten) moet regelmatig worden
schoongemaakt (bijv. bij het tanken).
Om de werking van het koplampsproeiersys-
teem in de winter te garanderen, moet de
sneeuw worden verwijderd die zich in de
146
Page 149 of 348

Lichten en zicht
sproeiers van de bumper kan hebben verza-
mel d. Moc
ht het
nodig zijn, dan kan het ijs
met een antivriesspray worden verwijderd. Let op
Bij een obstakel op de voorruit probeert de
ruitenw i
sser dit obstakel weg te schuiven. In-
dien het obstakel de ruitenwisser blijft blok-
keren, blijft de ruitenwisser stil staan. Verwij-
der het obstakel en zet de ruitenwisser weer
aan. Regensensor*
Afb. 138
Ruitenwisserhendel: regensensor Aafstellen. Afb. 139
Gevoelig oppervlak van de regen-
sensor. De geactiveerde regensensor stuurt de rui-
t
en
wi
sserinterval afhankelijk van de regenval
››› . De gevoeligheid van de regensensor
k an h
andm atig w
orden ingesteld. Ruitenwis-
sers handmatig bedienen ››› pag. 146.
Hendel in de gewenste stand drukken ››› afb.
138:
Regensensor gedeactiveerd.
Regensensor actief; wis/was-automaat
indien nodig.
De gevoeligheid van de regensensor af-
stellen– de knop naar rechts instellen: hogere
gevoeligheid.
– de knop naar links instellen: lagere ge-
voeligheid.
Na het uitschakelen en opnieuw inschakelen
van het contact, blijft de regensensor geacti- 0 1
A veerd en werkt hij weer zodra de ruitenwis-
ser
s
in s t
and 1 staan en er harder dan 16
km/u (10 mph) w or
dt g
ereden.
Gewijzigd gedrag van de regensensor
Mogelijke oorzaken van storingen en verkeer-
de interpretaties in het gebied van het gevoe-
lige oppervlak ››› afb. 139 van de regensen-
sor zijn o.a.:
● Beschadigde wisserbladen: een laagje wa-
ter op de besc
hadigde wisserbladen kan de
activeringstijd verlengen, de sproei-interval-
len verminderen of snel en continu wissen
veroorzaken.
● Insecten: door de aanwezigheid van insec-
ten kunnen de ruit
enwissers geactiveerd wor-
den.
● Strooizout op straat: in de winter kan het
zout dat
op de straten wordt gestrooid een
overdreven lang wissen met vrijwel droge rui-
tenwissers veroorzaken.
● Vuil: droog stof, was, glasbekleding (lotus-
effect) of re
sten reinigingsmiddel (wasstraat)
kunnen de effectiviteit van de regensensor
verminderen of tot gevolg hebben dat deze
later of langzamer reageert of niet werkt.
● Barstje in de voorruit: door de inslag van
een steen wor
dt één wisbeweging met inge-
schakelde regensensor teweeggebracht. Ver-
volgens detecteert de regensensor dat het
gevoelige oppervlak verminderd is en stelt
zichzelf af. Afhankelijk van de omvang van de »
147
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 150 of 348

Bedienen
inslag van de steen kan het gedrag van de
sen sor ander
s
zijn. ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor de regen
niet v o
ldoende detecteert en de ruitenwissers
niet inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in wanneer het
water het zicht
door de voorruit hindert. Let op
● Maak r e
gelmatig het gevoelige oppervlak
van de regensensor schoon en controleer de
wisserbladen op mogelijke beschadigingen
››› afb. 139 (pijl).
● Om was en afzettingen te verwijderen
wordt het
gebruik van een glasreiniger met
alcohol aanbevolen. Achteruitkijkspiegel
Z elf dimmende b
innen
spiegelOm veilig te kunnen rijden, is het belangrijk
een g
oed
zic
ht door de achterruit naar achter-
en te hebben. Binnenspiegel met automatische dimfunc-
tie*
Elke keer dat
u het contact inschakelt, wordt
de dimfunctie ingeschakeld.
Wanneer de dimfunctie is ingeschakeld,
wordt de binnenspiegel afhankelijk van de
lichtinval automatisch in de antiverblindings-
stand gezet. De dimfunctie wordt geannu-
leerd bij het inschakelen van de achteruitver-
snelling. ATTENTIE
Wanneer het glas van een automatisch dim-
mende binnens pie
gel breekt, kan er elektro-
lytvloeistof vrijkomen. Deze vloeistof is irrite-
rend voor de huid, de ogen en de ademha-
lingsorganen. Bij aanraking onmiddellijk met
veel water afspoelen. Raadpleeg direct een
arts! VOORZICHTIG
Wanneer het glas van een automatisch dim-
mende binnens pie
gel breekt, kan er elektro-
lytvloeistof vrijkomen. Deze vloeistof kan de
kunststof oppervlakken aantasten. Reinig het
zo snel mogelijk met een vochtige spons. Let op
● Als de lic
htinval op de binnenspiegel wordt
beperkt (bijv. door een zonnescherm*), wer-
ken de zelfdimmende spiegels niet probleem-
loos. ●
Bij inge s
chakelde binnenverlichting of in-
geschakelde achteruitversnelling worden de
zelfdimmende spiegels niet gedimd. Buitenspiegels verstellen
Afb. 140
Bestuurdersportier: bediening van
de b uit
ens
piegel. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 14
Synchrone elektrische buitenspiegelverstel-
ling
● Selecteer in het menu Instellingen -
Comfort of de buiten
spiegels synchroon
moeten worden ingesteld.
148
Page 151 of 348

Lichten en zicht
● De knop in s
tand
L1)
draaien.
● De linker buitenspiegel instellen. De rech-
ter buiten
spiegel wordt gelijktijdig (syn-
chroon) mee ingesteld.
● Indien nodig, de instelling van de rechter
buitens
piegel corrigeren: draai de knop in de
stand R 1)
.
● Bij het Easy Connect-systeem kunnen de
buitens
piegels worden afgesteld via de toets
CAR en de functietoets
S
ETUP .
K ant
elfu
nctie van de bijrijdersbuitenspiegel*
Om bij het achteruit inparkeren zicht op de
stoeprand mogelijk te maken, kan het spie-
gelvlak van de bijrijder automatisch iets wor-
den gekanteld naar hem/haar indien de posi-
tie eerder is opgeslagen. Hiervoor moet de
draaiknop in stand R 1)
staan.
De spiegel gaat weer terug in de beginstand
zodra u sneller dan 15 km/u (9 mpu) vooruit
rijdt of het contact uitschakelt. De spiegel
gaat ook weer terug in de beginstand als u
de stand wijzigt waarin de bediening zich be-
vindt.
De instellingen van de buitenspiegel van de
bijrijder opslaan in het geheugen voor kan-
telfunctie
● Contact inschakelen. ●
Ga naar het E
asy Connect-systeem, menu
CAR , functie "Achteruitkijkspiegels en ruiten-
w i
s ser
s" en selecteer "laten zakken bij ach-
teruitrijden" ››› pag. 113.
● Schakelaar in stand R 1)
zetten.
● Sch
akel de achteruitversnelling in.
● De buitenspiegel aan bijrijderszijde zo ver-
stell
en dat u bijvoorbeeld de stoeprand goed
kunt zien.
● Achteruitversnelling uitschakelen.
● De ingestelde stand voor de achteruitkijk-
spiegel
wordt opgeslagen in het geheugen.
De buitenspiegels inklappen na het parkeren
(comfortfunctie)*
Via het Easy Connect-systeem, menu CAR ,
f u
nctie "A c
hteruitkijkspiegels en ruitenwis-
sers" kan geselecteerd worden dat de buiten-
spiegels worden ingeklapt na het parkeren
van de wagen ››› pag. 113.
Wanneer de wagen wordt gesloten met de af-
standsbediening, worden de buitenspiegels
automatisch ingeklapt na langer dan ca. 1
seconde drukken. Wanneer de wagen wordt
geopend met de afstandsbediening, worden
de buitenspiegels automatisch uitgeklapt. ATTENTIE
Gewelfde spiegelvlakken (convex of asfe-
risc h*)
vergroten het blikveld. De objecten
zien er in de spiegel echter kleiner uit en ze
lijken verder weg. Wanneer u deze spiegel ge-
bruikt om de afstand van achteropkomende
wagens te bepalen bij het veranderen van
rijstrook, kunt u deze verkeerd inschatten –
gevaar voor ongevallen. VOORZICHTIG
● Als het
spiegelhuis door uitwendige krach-
tinwerking (bijv. aanstoten) is versteld, moe-
ten de spiegels elektrisch tot aan de aanslag
naar binnen worden geklapt. Het spiegelhuis
mag in geen geval met de hand worden terug-
gesteld, omdat anders de werking van het
spiegelmechanisme negatief wordt beïn-
vloed.
● Voordat u door een wasstraat rijdt, moet u
de buitens
piegels naar binnen klappen, om
beschadiging van de buitenspiegels te voor-
komen. Buitenspiegels die elektrisch inge-
klapt kunnen worden mogen niet met de
hand, maar alleen elektrisch in en uit worden
geklapt. »1)
Bij wagens met rechts stuur gebeurt de regeling
symmetrisc h.
149
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 152 of 348

Bedienen
Let op
Als het elektrische verstelmechanisme uit-
valt, k u
nt u beide buitenspiegels met de hand
verstellen door op de rand van het spiegel-
vlak te drukken. Stoelen en hoofdsteunen
St oel
en en hoof d
steunen ver-
stellen
Stoelen handmatig verstellen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 12 ATTENTIE
Belangrijke informatie, tips, adviezen en
waars c
huwingen die u in het belang van uw
eigen veiligheid en de veiligheid van uw pas-
sagiers moet lezen en in acht nemen, vindt u
in het hoofdstuk Veilig rijden ››› pag. 64. ATTENTIE
● Vers t
el de voorstoelen uitsluitend terwijl de
wagen stil staat. Anders bestaat er gevaar
voor ongelukken.
● Voorzichtig bij het verstellen van de stoel-
hoogte! Door ong
econtroleerd of onachtzaam
te verstellen kunt u bekneld komen te zitten -
levensgevaarlijk!
● De rugleuningen van de voorstoelen mogen
niet te v
eel achterover staan tijdens het rij-
den. Anders kunnen de veiligheidsgordels en
het airbagsysteem hun beschermfunctie niet
vervullen, met het bijbehorend risico op on-
gevallen. Bestuurdersstoel elektrisch verstel-
l
en* Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 13 ATTENTIE
● Nalatig of on
achtzaam gebruik van de elek-
trisch bediende voorstoelen kan leiden tot
ernstige verwondingen.
● De voorstoelen kunnen ook elektrisch ver-
steld w
orden met het contact uitgeschakeld.
Laat nooit een kind of andere hulpbehoeven-
de persoon alleen achter in de wagen.
● In geval van nood kan de elektrische ver-
stellin
g onderbroken worden door te drukken
op een ander bedieningselement. VOORZICHTIG
Om de elektrische onderdelen van de stoel
niet te be s
chadigen, mag u niet op de zittin-
gen knielen of de zitbank en rugleuning op
andere manieren puntvormig belasten. Let op
● Indien de accu v
an de wagen bijna leeg is,
is het mogelijk dat de stoel niet elektrisch
versteld kan worden.
● Indien u de motor aanzet tijdens de elektri-
sche v
erstelling van de stoelen, wordt die on-
derbroken. 150