Page 233 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Noodhulpsysteem (Emergency
As s
is
t)
Beschrijving en werking Het noodhulpsysteem (Emergency Assist)
stelt
vast of de bestuurder niet actief is en
kan de wagen automatisch binnen zijn rijst-
rook houden of zo nodig volledig tot stilstand
brengen. Op die manier kan het systeem ac-
tief helpen om een ongeval te voorkomen.
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) is
een bijkomende functie van de rijstrookassis-
tent (Lane Assist) ›››
pag. 226 en combineert
de functies daarvan met die van de automati-
sche afstandsregeling (ACC) ›››
pag. 209.
Lees daarom aandachtig deze twee hoofd-
stukken en houd rekening met de beperkin-
gen van de systemen en aanwijzingen erover.
Werking van het noodhulpsysteem (Emer-
gency Assist)
Het noodhulpsysteem stelt vast of de be-
stuurder geen enkele activiteit uitvoert en
vraagt hem herhaaldelijk met optische en
akoestische waarschuwingen alsook rem-
schokken om de controle over de wagen weer
actief over te nemen.
Als de bestuurder nog steeds niets doet,
neemt het systeem automatisch het gaspe-
daal, de rem en stuurinrichting over om de
wagen te remmen en op zijn rijstrook te hou- den
››› . Als de resterende remafstand vol-
doende i s,
ver
traagt het systeem zo nodig de
wagen tot volledige stilstand en wordt de
elektronische parkeerrem automatisch inge-
schakeld ››› pag. 179.
Wanneer het noodhulpsysteem actief regelt,
gaan de noodknipperlichten branden ››› pag.
142 en maakt de wagen lichte zigzagbewe-
gingen binnen de rijstrook om andere wegge-
bruikers te waarschuwen.
Noodhulpsysteem (Emergency Assist) in- en
uitschakelen
Het noodhulpsysteem (Emergency Assist) is
automatisch ingeschakeld wanneer de rijst-
rookassistent (Lane Assist) ingeschakeld is
››› pag. 226.
Technische vereisten om het noodhulpsys-
teem (Emergency Assist) te gebruiken ● De automatische afstandsregeling (ACC)
moet inge
schakeld zijn ››› pag. 209.
● De rijstrookassistent (Lane Assist) moet in-
gesc
hakeld zijn ››› pag. 226.
● De keuzehendel moet zich in stand D/S of
in Tiptronic-
schakelweg bevinden.
● Het systeem moet aan weerszijden van de
wagen een afbak
eningslijn van de rijstrook
vastgesteld hebben ›››
afb. 190. De volgende situaties kunnen ertoe leiden
dat het noodhu
lpsysteem (Emergency As-
sist) niet reageert of automatisch wordt uit-
geschakeld:
● Indien de bestuurder het gas- of rempedaal
intrapt, of het s
tuur beweegt.
● Indien een van de voorwaarden vermeld in
››› p
ag. 231, Technische vereisten om het
noodhulpsysteem (Emergency Assist) te ge-
bruiken niet langer vervuld is.
● Indien een van de nodige voorwaarden
voor werkin
g van de rijstrookassistent (Lane
Assist) niet langer vervuld is ››› pag. 226.
● Indien een van de nodige voorwaarden
voor werkin
g van de automatische afstands-
regeling (ACC) niet langer vervuld is ››› pag.
209. ATTENTIE
De intelligente technologie in het noodhulp-
syst eem (Emer
gency Assist) kan de limieten
opgelegd door de natuurkundige wetten niet
overwinnen en werkt enkel binnen de eigen
grenzen van het systeem. De bestuurder
draagt altijd de verantwoordelijkheid voor
het besturen van de wagen.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpassen aan de
voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● Houd de handen steeds op het stuur en
wees k
laar om op elk moment zelf te kunnen
sturen. » 231
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 234 of 348

Bedienen
●
Het noodhulp sy
steem kan op zich geen on-
gevallen of ernstige letsels voorkomen.
● Als de werking van het noodhulpsysteem
verst
oord is, bijvoorbeeld omdat de radar van
de automatische afstandsregeling (ACC) of de
camera van de rijstrookassistent (Lane As-
sist) bedekt of verkeerd afgesteld is, dan kan
het zijn dat het systeem ongepast ingrijpt in
de remmen of de stuurinrichting.
● Het noodhulpsysteem reageert niet bij per-
sonen of dieren, noch b
ij kruisende wagens
of bij een tegemoetkomende wagen op de-
zelfde rijstrook. ATTENTIE
Als het noodhulpsysteem (Emergency Assist)
op ongep a
ste wijze ingrijpt, kunnen er zich
ongevallen en ernstige letsels voordoen.
● Als het noodhulpsysteem niet juist werkt,
schak
el dan de rijstrookassistent (Lane As-
sist) uit ››› pag. 226. Op die manier wordt ook
het noodhulpsysteem uitgeschakeld.
● Laat het systeem door een gespecialiseer-
de werkplaat
s controleren. SEAT raadt u aan
om daarvoor een SEAT-dealer te raadplegen. Let op
● Automati s
che ingrepen op de remmen door
het noodhulpsysteem (Emergency Assist)
kunnen worden onderbroken door het gaspe-
daal of de rem in te trappen, of door te draai-
en aan het stuur. ●
De noodknipperlic ht
en, die automatisch
gingen branden, kunnen worden gedoofd
door het gaspedaal of de rem in te trappen, te
draaien aan het stuur of te drukken op de
knop van de noodknipperlichten.
● Zo nodig kan het noodhulpsysteem (Emer-
gency Ass
ist) de wagen doen vertragen tot
volledige stilstand.
● Wanneer het noodhulpsysteem (Emergency
Assis
t) wordt geactiveerd, is het enkel op-
nieuw beschikbaar na uitschakelen en weer
inschakelen van het contact. 232
Page 235 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Dodehoekhulp (BSD) met uit-
p ark
eerhu lp (RCT
A)*
Inleiding tot thema
››› T
ab. op pag. 2
De dodehoekhulp (BSD) helpt om de ver-
keerssituatie te detecteren aan de achterkant
van de wagen.
De ingebouwde uitparkeerhulp (RCTA) helpt
de bestuurder om naar achteren een schuine
parkeerplek te verlaten en te manoeuvreren.
De dodehoekhulp is ontwikkeld voor het rij-
den op verhard wegdek. ATTENTIE
De intelligente technologie in de dodehoek-
hulp (BSD) met inbe gr
epen uitparkeerhulp
(RCTA) kan de limieten opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Indien de dodehoekhulp of uitparkeer-
hulp op nalatige of onbedoelde wijze wordt
gebruikt, kunnen ongevallen en ernstige let-
sels optreden. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpassen aan de
voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer. ●
Houd de handen st eed
s op het stuur en
wees klaar om op elk moment zelf te kunnen
sturen.
● Houd rekening met de controlelampjes die
gaan branden in de buit
enspiegels en op het
scherm van het instrumentenpaneel, en han-
del overeenkomstig.
● De dodehoekhulp kan reageren bij speciale
constructie
s aan de zijkant, zoals bijv. hoge
of niet in lijn staande vangrails. In dergelijke
geval kunnen er verkeerde waarschuwingen
optreden.
● Gebruik de dodehoekhulp met uitparkeer-
hulp nooit op onv
erharde wegen. De dode-
hoekhulp met uitparkeerhulp is bestemd voor
gebruik op wegen met verhard wegdek.
● Let altijd goed op de omgeving van de wa-
gen.
● Gebruik de dodehoek
hulp of uitparkeer-
hulp nooit indien de ra
darsensoren vuil zijn.
● Bij zonnestraling zijn de controlelampjes
van de buiten
spiegels mogelijk slechts be-
perkt zichtbaar. VOORZICHTIG
● De ra d
arsensoren van de achterbumper
kunnen beschadigd of verschoven worden in-
dien ze een slag krijgen, bijv. bij het in- of uit-
parkeren. Als gevolg hiervan kan het systeem
automatisch worden uitgeschakeld of min-
stens de werking ervan verstoord worden. ●
Om de juist e w
erking van de radarsensoren
te garanderen, houdt u de achterbumper vrij
van sneeuw en ijs, en dekt u hem niet af.
● De achterbumper mag enkel gelakt worden
met door SEA
T goedgekeurde laksoorten. In-
dien andere laksoorten worden gebruikt, kan
de dodehoekhulp mogelijk enkel beperkt of
verkeerd werken. Let op
Indien de dodehoekhulp met uitparkeerhulp
niet werkt
zoals beschreven in dit hoofdstuk,
gebruik deze dan niet en raadpleeg een ge-
specialiseerde werkplaats. Controlelampjes
Controlelampje in de buitenspiegels:
Gaat branden
Gaat eenmaal kort branden: de dodehoekhulp is geacti-
veerd en bedrijfsklaar.
Gaat branden: de dodehoekhulp detecteert een voertuig
in de dode hoek.
Knippert
Er is een voertuig gedetecteerd in de dode hoek en
daarnaast is het knipperlicht bediend in de richting van
dat voertuig
›››
.» 233
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 236 of 348

Bedienen
Knippert
In wagens die ook zijn uitgerust met de rijstrookassis-
tent
››› pag. 226, wordt de bestuurder ook bij het niet
bedienen van het knipperlicht gewaarschuwd indien
hij/zij de rijstrook verlaat (dodehoekhulp "Plus"). Na het inschakelen van het contact gaan ter
contro
l
e kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes.
Is er geen indicatie door het controlelampje
in de buitenspiegel, betekent dit dat de do-
dehoekhulp op dat moment geen enkel voer-
tuig detecteert in de omgeving van de wagen
››› .
W anneer de rij
verlic
hting is ingeschakeld,
wordt de intensiteit waarmee de controle-
lampjes gaan branden in de buitenspiegels
verminderd (nachtmodus). ATTENTIE
Als u de brandende waarschuwingslampjes
en de over een
stemmende berichten negeert,
kan de wagen midden in het verkeer tot stil-
stand komen en kunnen zich ongevallen of
ernstige letsels voordoen.
● De waarschuwingslampjes en de berichten
nooit neger
en.
● De noodzakelijke handelingen uitvoeren. VOORZICHTIG
Het negeren van brandende controlelampjes
en de over een
stemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Dodehoekhulp (BSD)
Afb. 192
In de buitenspiegels: indicatie van
de dodehoek hulp
. Afb. 193
Achteraanzicht van de wagen: zones
van de ra d
arsensoren. De dodehoekhulp bewaakt de zone aan de
ac
ht
erk ant
van de wagen met behulp van ra-
darsensoren ››› afb. 193. Daarvoor meet het
systeem de afstand en het snelheidsverschil
ten opzichte van andere voertuigen. De dode-
hoekhulp werkt niet bij snelheden onder ca.
15 km/u (9 mph). Het systeem informeert de
bestuurder via optische signalen in de bui-
tenspiegels.
Indicatie in de buitenspiegel
Het controlelampje (uitvergrote afbeelding)
informeert in de overeenkomstige buiten-
spiegel ››› afb. 192 over de verkeerssituatie
achter de wagen indien die kritiek geacht
wordt. Het controlelampje van de linker bui-
tenspiegel informeert over de verkeerssitua-
tie aan de linkerzijde van de wagen, het con-
trolelampje van de rechter buitenspiegel over
de situatie aan de rechterzijde.
234
Page 237 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Bij gekleurde ruiten of ruiten met achteraf ge-
mont eer
de g ek
leurde folie is het mogelijk dat
de indicaties van de buitenspiegel niet dui-
delijk of niet juist worden opgemerkt.
Houd de buitenspiegels schoon, zonder
sneeuw of ijs, en dek ze niet af met stickers
e.d.
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich links en
rechts achter de achterbumper en zijn van buiten niet zichtbaar
››› afb . 193. De senso-
ren bewaken een gebied van ca. 20 meter
achter de wagen, alsook de dode hoeken aan
de linker- en rechterzijde. Het gebied aan de
zijkanten van de wagen reikt tot iets voorbij
de breedte van een rijstrook.
De breedte van de rijstrook wordt niet indivi-
dueel gedetecteerd, maar ligt vast in het sys-
teem. Om die reden kunnen de indicaties ver-
keerd zijn indien men rijdt op smalle rijstro-
ken of in het midden van twee rijstroken. Het systeem kan ook voertuigen die op de aan-
grenzende rij
strook rijden (indien aanwezig)
of vaste voorwerpen, zoals vangrails, detec-
teren en een verkeerde indicatie tonen.
235
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 238 of 348

Bedienen
Rijsituaties Afb. 194
Schematische weergave: Situatie
van het inh
alen met verkeer aan de achterzij-
de. Indicatie van de dodehoekhulp in de
linker buitenspiegel. Afb. 195
Schematische weergave: Situatie
van het inh
alen en daarna opnieuw invoegen
in de rechter rijstrook. Indicatie van de do-
dehoekhulp in de rechter buitenspiegel. In de volgende situaties wordt een indicatie
g
et
oond in de b uit
enspiegel ››› afb. 194
(pijl) of ››› afb. 195 (pijl):
● Wanneer de wagen wordt ingehaald door
een ander voert
uig ››› afb. 194 .
● Wanneer de wagen een ander voertuig in-
haalt ››
› afb. 195 met een snelheidsver-
schil van ca. 10 km/u (6 mph). Indien het in- halen aanzienlijk sneller gebeurt, wordt geen
enkele indicatie g
etoond.
Hoe sneller een voertuig nadert, hoe vroeger
de indicatie wordt getoond in de buitenspie-
gel, aangezien de dodehoekhulp rekening
houdt met het snelheidsverschil ten opzichte
van andere voertuigen. Zelfs als de afstand
tot een ander voertuig identiek is, wordt de
indicatie dus vroeger of later getoond naar-
gelang de situatie. Fysieke beperkingen en beperkingen eigen
aan het syst
eem
In bepaalde rijomstandigheden is het moge-
lijk dat de dodehoekhulp de verkeerssituatie
niet juist inschat. Bijvoorbeeld in de volgen-
de situaties:
● in scherpe bochten;
● in rijstroken met wisselende breedte;
● op de top van hellingen;
236
Page 239 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● bij s
lec
hte weersomstandigheden;
● bij speciale constructies aan de zijkant,
zoals
bijv. hoge of niet in lijn staande van-
grails.
Uitparkeerhulp (RCTA) Afb. 196
Schematische voorstelling van de
uitp ark
eerhu lp: bew
aakt gebied rond de wa-
gen die een parkeerplaats verlaat. De uitparkeerhulp bewaakt met behulp van
de r
a
d ar
sensoren in de achterbumper ››› afb.
193 het verkeer in dwarsrichting achter de
wagen wanneer die achteruit uit een schuine
parkeerplaats rijdt of manoeuvreert, bijvoor-
beeld in onoverzichtelijke situaties.
Wanneer het systeem een relevante wegge-
bruiker detecteert die nadert aan de achter- zijde van de wagen
››› afb
. 196, klinkt een ge-
luidssignaal.
● Het geluidssignaal is afkomstig van dezelf-
de geluidsindic
ator als de Park Pilot.
Naast het geluidssignaal wordt de bestuur-
der ook op de hoogte gebracht via een aan-
wijzing op het scherm van de radio. Deze
aanwijzing wordt in de vorm van een rode
band getoond aan de achterzijde van de af-
beelding van de wagen op het scherm van de
radio. De band geeft de kant van de wagen
aan waar het verkeer in dwarsrichting nadert.
Automatisch bedienen van de remmen om
schade te verminderen
Indien de uitparkeerhulp een weggebruiker
detecteert die nadert aan de achterzijde van
de wagen zonder dat de bestuurder het rem-
pedaal intrapt, bedient het systeem automa-
tisch de remmen.
Het uitparkeersysteem helpt de bestuurder
met remmen, zodat de omvang van de scha-
de beperkt blijft. De remmen worden automa-
tisch bediend indien men achteruit rijdt met
een snelheid van ca. 1-12 km/u (1-7 mpu).
Zodra het systeem detecteert dat de wagen
stilstaat, wordt hij onbeweeglijk gehouden
gedurende ca. 2 seconden.
Na het automatisch bedienen van de remmen
om de schade te verminderen, moeten onge-
veer 10 seconden voorbijgaan voordat het systeem opnieuw kan ingrijpen in het rem-
systeem.
Het
automatisch bedienen van de remmen
kan worden onderbroken door het gas- of
rempedaal krachtig in te trappen, waardoor
de bestuurder opnieuw de controle over de
wagen krijgt. ATTENTIE
De intelligente technologie in de uitparkeer-
hulp kan de limiet en op
gelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. De functie van het inparkeersysteem
mag geen aanleiding zijn voor het nemen van
risico's. Ondanks het systeem moet de be-
stuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Gebruik het systeem nooit wanneer het
zicht beperkt
is of in complexe verkeerssitua-
ties, bijv. op erg drukke wegen of om ver-
scheidene rijstroken over te steken.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
het oog, aangez
ien het systeem bijv. fietsen
of voetgangers niet in alle situaties perfect
opmerkt.
● De uitparkeerhulp remt de wagen niet altijd
vanzelf
af tot volledige stilstand. 237
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 240 of 348

Bedienen
Bediening van de dodehoekhulp
(BSD) met uitp
arkeerhu
lp (RCTA)De dodehoekhulp (BSD) met uitparkeerhulp
(RCTA) in- en uits
c
hakelen
De dodehoekhulp met uitparkeerhulp kan
worden in- en uitgeschakeld via het menu Assistenten op het scherm van het instru-
mentenpaneel met behulp van de bedie-
ningselementen op het stuur. Indien de wa-
gen is uitgerust met multifunctionele camera,
is toegang ook mogelijk met de toets van de
bestuurdershulpsystemen op de grootlicht-
hendel.
Menu Assistenten openen.
● Dodehoekhulp (BSD)
● Uitp
arkeerhulp
Indien het sel
ectievakje van het instrumen-
tenpaneel aangevinkt is , wordt de functie
automatisch geactiveerd wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Zodra de dodehoekhulp klaar is voor werk-
ing, gaat de indicatie in de buitenspiegels bij
wijze van bevestiging kort branden.
De laatst uitgevoerde instelling van het sys-
teem blijft actief wanneer het contact op-
nieuw wordt ingeschakeld.
Indien de dodehoekhulp automatisch werd
gedeactiveerd, kan het systeem enkel op- nieuw worden geactiveerd na het uitschake-
len en weer in
s
chakelen van het contact.
Automatisch uitschakelen van de dodehoek-
hulp (BSD)
De radarsensoren van de dodehoekhulp met
uitparkeerhulp worden o.m. automatisch uit-
geschakeld wanneer wordt gedetecteerd dat
een van de sensoren permanent is afgedekt.
Dit kan bijv. het geval zijn indien er voor de
sensoren een laag sneeuw of ijs is.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een bericht.
Rijden met aanhangwagen
De dodehoekhulp en uitparkeerhulp worden
automatisch uitgeschakeld en kunnen niet
weer worden ingeschakeld indien de in de fa-
briek gemonteerde trekhaak elektrisch is
aangesloten op een aanhangwagen of verge-
lijkbaar systeem.
Zodra de bestuurder begint te rijden met een
elektrisch aangesloten aanhangwagen, ver-
schijnt er een bericht op het scherm van het
instrumentenpaneel waarin wordt aangege-
ven dat de dodehoekhulp en uitparkeerhulp
zijn uitgeschakeld. Indien de bestuurder de
dodehoekhulp en uitparkeerhulp wenst te
gebruiken na het loskoppelen van de aan-
hangwagen, moeten deze systemen opnieuw
worden geactiveerd in het overeenkomstige
menu. Is de trekhaak niet gemonteerd in de fabriek,
dan moeten de dodehoekhu
lp en uitparkeer-
hulp handmatig worden gedeactiveerd wan-
neer met aanhangwagen wordt gereden.
SEAT-rijmodi (SEAT Drive Profi-
le)*
Inleidin
g De bestuurder heeft dankzij SEAT Drive Profi-
l
e de k
euze uit
vier profielen of modi, Eco,
Normal , Sport en Individual , waarbij
het gedrag van de diverse functies van de
wagen wordt aangepast voor uiteenlopende
rijervaringen.
In de versie 4Drive zijn daarnaast ook de pro-
fielen Offroad en Snow beschikbaar.
Individual kan worden geconfigureerd
naar wens. De overige profielen beschikken
over een vaste configuratie.
Beschrijving Afhankelijk van de uitrusting van de wagen,
beïn
vloedt
S
EAT Drive Profile de volgende on-
derdelen:
238