Page 225 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Het omgevingsbewakingssysteem
Fr ont
Ass
ist tijdelijk uitschakelen in
onderstaande omstandigheden In onderstaande omstandigheden moet het
bewakin
g
ssysteem Front Assist uitgescha-
keld worden vanwege beperkingen van dit
systeem ››› :
● Wanneer de wagen weggesleept wordt.
● Wanneer de wagen op een rolllenbak staat.
● Wanneer de radarsensor defect is.
● Wanneer de radarsensor een schok krijgt,
b ijv
oorbeel
d bij een botsing aan de achter-
kant.
● Wanneer hij verschillende keren onnodig
ingrijpt.
● Al
s de radarsensor tijdelijk afgedekt wordt
met een acce
ssoire, zoals bijvoorbeeld een
bijkomende koplamp e.d.
● Wanneer de wagen in een vrachtwagen,
een veerpont of
een trein zal worden gela-
den. ATTENTIE
Als de Front Assist in de beschreven situaties
niet uitg e
schakeld wordt, kunnen ongevallen
en ernstige letsels optreden.
● De Front Assist in kritische situaties uit-
schak
elen. Beperkingen van het systeem
Het bewakingssysteem Front Assist heeft be-
paalde f
y
sieke beperkingen eigen aan het
systeem. Zo kunnen bijvoorbeeld sommige
reacties van het systeem onder bepaalde om-
standigheden ongeschikt zijn of met vertra-
ging optreden vanuit het standpunt van de
bestuurder. Daarom moet de bestuurder al-
tijd aandachtig zijn om in te grijpen waar no-
dig.
Onderstaande omstandigheden kunnen ver-
oorzaken dat het bewakingssysteem Front
Assist niet of te laat zou reageren:
● Bij het nemen van scherpe bochten.
● Als het gaspedaal helemaal ingetrapt
wordt .
● A
ls de Front Assist uitgeschakeld of defect
is.
● Als
de ASR handmatig uitgeschakeld werd.
● Als de ESC regelt.
● Verschillende lichten van de wagen of van
de elektrisc
h vastgekoppelde aanhanger zijn
defect.
● Als de radarsensor vuil of bedekt is.
● Als er zich metalen voorwerpen bevinden
zoals
bijv. rails op de rijbaan of platen ge-
bruikt bij werkzaamheden.
● Als de wagen achteruit rijdt.
● Als de wagen krachtig versneld wordt. ●
Bij sneeuw of hev
ige regenval.
● Bij smalle voertuigen zoals bijvoorbeeld
motorfietsen.
● Bij v
oertuigen die uit de lijn rijden.
● Bij voertuigen die elkaar kruisen.
● Bij voertuigen die naderbij komen in tegen-
gest
elde richting.
● De speciale lading en accessoires van an-
dere voer
tuigen die aan de zijkant, achterzij-
de of bovenzijde uitsteken.
Functie noodremmen City Afb. 187
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: aan w
ijzing van de voorwaarschu-
wing. De functie noodremmen City maakt deel uit
v
an het
bewak
ingssysteem Front Assist en is
altijd actief als het systeem ingeschakeld is. »
223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 226 of 348

Bedienen
Afhankelijk van de uitrusting, kan de City
noodr emf
unctie w
orden in- of uitgeschakeld
in het Easy Connect-systeem met de toets en de functieknoppen
Set
up en
B e
st
uurdershulpsysteem
› ››
p
ag. 27.
D e f
unctie noodremmen City herkent, bij een
snelheid tussen ca. 4 km/u (2,5 mph) en 30
km/u (19 mph), de verkeerstoestand voor de
wagen tot een maximumafstand van ca. 15
m.
Wanneer het systeem een mogelijke botsing
met een voorligger detecteert, wordt de wa-
gen voorbereid om plotseling te kunnen rem-
men ››› .
A l
s de be
stuurder niet reageert op botsings-
gevaar, kan het systeem de wagen automa-
tisch remmen door de remkracht geleidelijk
te verhogen om de snelheid te verminderen
in het geval er zich een botsing voordoet. Op
deze manier kan het systeem helpen de ge-
volgen van een ongeval te beperken.
Statusweergave op het display
De automatische deceleratie door de functie
noodremmen City wordt getoond op het dis-
play van het instrumentenpaneel met de aan- duiding van de voorwaarschuwing
››› afb
.
187 1)
. ATTENTIE
De intelligente technologie van de functie
noodremmen City k
an de door de natuurkun-
dige wetten gestelde grenzen niet overwin-
nen. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder op tijd te remmen.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpassen aan de
voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● De functie noodremmen City kan zelf geen
ernstige on
gevallen of letsel voorkomen.
● In moeilijke rijsituaties kan de functie
noodremmen City on
gewenst ingrijpen op de
remmen zoals bijvoorbeeld bij werkzaamhe-
den of wanneer er zich metalen rails bevin-
den.
● Als de werking van de City noodremfunctie
verst
oord is, bijvoorbeeld door vuil of de ont-
regeling van de radarsensor, kan het systeem
onnodige waarschuwingen zenden en ontoe-
passelijk ingrijpen op de remmen.
● De functie noodremmen City reageert enkel
bij personen indien het sy
steem van voetgan-
gersherkenning beschikbaar is. Het systeem reageert niet bij dieren, noch bij kruisende
voert
uig
en of bij een tegemoetkomend voer-
tuig op dezelfde rijstrook. Let op
● Wanneer de City noodr
emfunctie een rem-
manoeuvre als gevolg heeft, is het rempedaal
"zwaarder".
● Automatische ingrepen op de remmen van
de functie noodremmen C
ity kunnen worden
onderbroken door het koppelingspedaal of
het gaspedaal in te trappen of door te draaien
aan het stuurwiel.
● De functie noodremmen City kan de snel-
heid van de wag
en doen afnemen tot de wa-
gen volledig stilstaat. Het remsysteem doet
de wagen echter niet permanent stilstaan.
Trap het rempedaal in!
● Doen zich verschillende ongeschikte ingre-
pen voor, s
chakel dan de Front Assist uit en
hiermee de functie noodremmen City. Rijd
naar een gespecialiseerde werkplaats, SEAT
beveelt aan een SEAT-specialist op te zoeken.
● Als zich talrijke ingrepen zonder reden
voordoen, is
het mogelijk dat de functie
noodremmen City automatisch uitgeschakeld
wordt. 1)
Het symbool heeft een kleur op het instrumenten-
paneel met k
leurendisplay.
224
Page 227 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Voetgangersherkenning* 1)Afb. 188
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel:
Aanwijzing van de voorwaar-
schuwing. Voetgangerherkenning uitge-
schakeld. Het systeem van voetgangersherkenning kan
helpen om on
g
ev al
len met voetgangers te
voorkomen of de gevolgen van een ongeval
te beperken.
Het systeem waarschuwt bij botsingsgevaar,
bereidt de wagen voor op het noodremmen,
helpt bij het remmen en voert een automati-
sche remming uit.
Indien het systeem een mogelijke botsing
met een voetganger vaststelt, waarschuwt
het de bestuurder met een geluidssignaal en een indicatie op het scherm van het instru-
mentenpaneel
›
›› afb. 188.
Het systeem van voetgangersherkenning, in-
clusief de voorwaarschuwing, wordt automa-
tisch geactiveerd wanneer het contact wordt
ingeschakeld ››› pag. 174.
SEAT beveelt aan om het voetgangersherken-
ningssysteem steeds ingeschakeld te laten.
De uitzonderingen beschreven voor het om-
gevingsbewakingssysteem zijn tevens geldig
voor de voetgangersherkenning ››› pag. 223.
Het systeem van voetgangersherkenning uit-
of inschakelen
Met ingeschakeld contact kan het systeem
van voetgangersherkenning als volgt in- of
uitgeschakeld worden:
● Schakel het systeem in of uit in het info-
tainmentsyst
eem met de toets en de
f u
nctieknop pen Set
up en
B e
st
uurdershulpsysteem
› ›
›
p
ag. 27.
W
anneer het systeem van voetgangersbe-
scherming wordt uitgeschakeld, verschijnt op
het scherm van het instrumentenpaneel een
overeenkomstige indicatie ››› afb. 188 . Het
systeem van voetgangersherkenning wordt
samen met de Front Assist-functie uitgescha-
keld. ATTENTIE
De intelligente technologie in het systeem
van v oet
gangersherkenning kan de limieten
opgelegd door de natuurkundige wetten niet
overwinnen en werkt enkel binnen de eigen
grenzen van het systeem. Het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder op tijd te
remmen. Indien het systeem van voetgan-
gersherkenning een waarschuwing geeft, rem
dan meteen met het rempedaal of ontwijk de
voetganger, naargelang de verkeerssituatie.
● Het voetgangersherkenningssysteem kan
zelf geen on
gevallen of ernstige letsels voor-
komen.
● In moeilijke rijsituaties kan het voetgan-
gersherkennin
gssysteem onnodig waarschu-
wen en ingrijpen op de remmen zonder dat
dit wenselijk is, zoals bijvoorbeeld hoofdwe-
gen die splitsen.
● Indien de werking van het systeem ver-
stoord i
s, bijvoorbeeld omdat de radarsensor
of camera bedekt is of slecht is afgesteld, kan
het systeem ongepaste waarschuwingen ge-
ven en ongewenst ingrijpen op de remmen.
● U moet als bestuurder altijd paraat zijn om
de control
e van de wagen over te nemen. »1)
Naargelang de uitrusting van de wagen is de voet-
gang er
sherkenning niet beschikbaar in alle landen. 225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 228 of 348

Bedienen
Let op
● Wanneer het sy s
teem van voetgangersher-
kenning een remmanoeuvre veroorzaakt,
biedt het rempedaal meer weerstand.
● De automatische tussenkomsten in de rem-
men door het voet
gangersherkenningssys-
teem kunnen onderbroken worden door het
gaspedaal in te trappen of het stuur te draai-
en.
● Indien het systeem van voetgangersher-
kenning niet w
erkt zoals beschreven in dit
hoofdstuk (bijv. het grijpt verscheidene ma-
len op ongepaste wijze in), schakel het dan
uit en laat het systeem nakijken in een ge-
specialiseerde werkplaats. SEAT raadt u aan
om daarvoor een SEAT-dealer te raadplegen. Rijstrookassistent (Lane As-
s
i
s t)*
In
leiding ATTENTIE
De intelligente techniek in de rijstrookassis-
tent (Lane As s
ist) kan de natuurkundig en
door het systeem zelf bepaalde grenzen niet
overwinnen. Het onachtzame of ongecontro-
leerde gebruik van de rijstrookassistent kan
ernstig letsel en ongevallen veroorzaken. On-
danks het systeem moet de bestuurder te al-
len tijde opmerkzaam blijven. ●
Pas de s
nelheid en houd een veilige af-
stand aan tot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, de klimatologische omstandighe-
den, het wegdek en het verkeer.
● Houd de hand altijd aan het stuur om op elk
moment te ku
nnen bijsturen.
● De rijstrookassistent registreert niet alle
wegdekmark
eringen. Het wegdek, patronen
in het wegdek of objecten in slechte toestand
kunnen verkeerd worden geïnterpreteerd als
markeringen op het wegdek in bepaalde om-
standigheden door de rijstrookassistent. In
dergelijke situaties moet u de rijstrookassis-
tent onmiddellijk uitschakelen.
● Houd de meldingen op het instrumentenpa-
neel in de gaten en r
eageer zoals vereist.
● Let altijd goed op de omgeving van de wa-
gen.
● Wanneer het
zichtveld van de camera ver-
vuild, af
gedekt of beschadigd is, kan de werk-
ing van de rijstrookassistent negatief worden
beïnvloed. VOORZICHTIG
Om de werking van het systeem niet te beïn-
vloeden, moet u het v
olgende in acht nemen:
● Reinig het zichtveld van de camera regel-
matig en houd dit sc
hoon en vrij van sneeuw
en ijs.
● Dek de camera niet af.
● Controleer of de ruit in het zichtveld van de
camera niet be
schadigd is. Let op
● De rijs tr
ookassistent is uitsluitend bedoeld
voor wegen met vast wegdek.
● Als de rijstrookassistent niet werkt zoals
beschr
even in dit hoofdstuk, moet dit sys-
teem uitgeschakeld worden en moet u naar
een gespecialiseerde werkplaats gaan.
● Bij schade aan het systeem moet u naar de
werkplaat
s van een officiële dealer gaan voor
reparatie. 226
Page 229 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Aanwijzing op het scherm en controle-
l amp
je
s Afb. 189
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic atie op het
display van de
rijstrookassistent (voorbeeld 1). Afb. 190
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: indic atie op het
display van de
rijstrookassistent (voorbeeld 2). Statusweergave op het display
Het sy
st
eem is geactiveerd, maar niet
beschikbaar doordat de minimale snel-
heid nog niet is bereikt of het systeem
de strepen op de weg niet herkent
››› afb. 189 A.
Het systeem is geactiveerd en beschik-
baar, en heeft de twee lijnen op de weg
–
– herkend. Op dit moment wordt het tra-
ject niet g
ecorrigeerd ››› afb. 189 B.
Het systeem werkt, de gemarkeerde lijn A geeft aan dat het risico bestaat dat
de s tr
eep v
an de rijstrook wordt over-
schreden en de stuurinrichting wordt
dan ook gecorrigeerd om binnen het tra-
ject te blijven ››› afb. 190 C.
De twee gemarkeerde lijnen A lichten
op z
odr a beide lijnen
zijn herkend en de
rijstrookassistent is geactiveerd om de
wagen in het midden van de rijstrook te
houden ››› afb. 190 D.
Controlelampjes
Knippert of gaat geel branden: rijst-
rookassistent geactiveerd maar niet
beschikbaar.
Het systeem kan de rijstrook niet duidelijk registreren.
Raadpleeg pag. 228, rijstrookassistent niet beschikbaar
(het controlelampje brandt geel).
Knippert of gaat groen branden
Rijstrookassistent geactiveerd en beschikbaar.
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 112 in acht
nemen. –
–
227
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 230 of 348

Bedienen
Werkwijze Afb. 191
Op de voorruit: gezichtsveld van de
rij s
tr ook
assistent. Met behulp van de camera in de voorruit regi-
s
tr
eer t
de rijstrookassistent de grenslijnen
van een rijstrook. Als de auto onwillekeurig
een waargenomen grenslijn nadert, meldt
het systeem dit aan de bestuurder via een
corrigerende beweging van het stuur . Deze
beweging kan op ieder moment overgeregu-
leerd worden.
Als de richtingaanwijzers zijn geactiveerd,
wordt geen waarschuwing gegeven, omdat
de rijstrookassistent in dat geval weet dat u
van rijstrook wilt wisselen.
Stuurvibraties
In de volgende situaties worden mogelijk
stuurvibraties gegeven en moet de bestuur-
der actief ingrijpen: ●
Zodra de gren
zen van het systeem worden
bereikt.
● Zodra het max. corrigerende draaikoppel
niet vo
ldoende blijkt om de wagen in de rijst-
rook te houden.
● Zodra tijdens een corrigerende actie geen
weg meer wor
dt gedetecteerd.
Rijstrookassistent in- en uitschakelen
Met het Easy Connect-systeem
● Druk op de Easy Connect-toets CAR ●
Druk op de functietoets Set
up ●
Druk op de functietoets B
e
st
uurdershulp om
het menu t
e openen.
O f:
met de toets Rijassistenten op de
knipperlichthendel*.
De functie midden rijstrook houden
wordt geactiveerd/gedeactiveerd in het Easy
Connect-systeem via de toets CAR en de
f u
nctiet oets
Setup
› ›
› p ag. 113.
Aut
omatische deactivering: de rijstrookassis-
tent kan ook zelf uitschakelen zodra een sto-
ring in het systeem optreedt. Het controle-
lampje gaat uit.
Hands-Off functie
Bij afwezigheid van activiteit aan het stuur
waarschuwt het systeem de bestuurder met
geluidssignalen en een tekstmelding in het instrumentenpaneel die hem vraagt om het
sturen actief
te hervatten.
Indien de bestuurder niet reageert hierop,
waarschuwt het systeem ook met een kleine
remschok en wordt vervolgens Emergency
Assist ingeschakeld ››› pag. 231, indien deze
functie beschikbaar is.
In auto's zonder Emergency Assist wordt de
functie van het midden van de rijstrook hou-
den uitgeschakeld na de overeenkomstige
waarschuwingen aan de bestuurder.
De rijstrookassistent is geactiveerd, maar
niet beschikbaar (het controlelampje brandt
geel)
● Als de rijsnelheid lager is dan ca. 65 km/u
(38 mph).
● Als de rijstrookassistent de grenslijnen van
de rijstrook
niet registreert, bijvoorbeeld bij
wegwerkzaamheden, sneeuw, vuil, vocht of
tegenlicht.
● Als de straal van een bocht te klein is.
● Als er geen markeringen op de weg staan.
● Als de afstand tot de volgende markering
op de weg te gr
oot is.
● Als het systeem geen duidelijke beweging
en actie in de stuurinrichtin
g detecteert ge-
durende langere tijd.
● Tijdelijk bij zeer dynamisch rijden.
● Als een richtingaanwijzer is geactiveerd.
228
Page 231 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● Met
de el ektr
onische stabiliseringscontrole
ESC in de stand Sport of uitgeschakeld.
Rijstrookwisselhulp (Side Assist) PLUS
Indien de wagen ook is uitgerust met een
rijstrookwisselhulp (Side Assist) en het sys-
teem is ingeschakeld, wordt de bestuurder
gewaarschuwd bij het wisselen van rijstrook
in een mogelijk kritieke situatie (informatie-
niveau, waarschuwingsniveau) aan de hand
van een correctieve ingreep van het stuur. Dit
gebeurt ook wanneer het knipperlicht actief
is in de overeenkomstige richting. Indien de
bestuurder de ingreep aan het stuur opheft,
waarschuwt het systeem daarenboven met
een trilling ervan. Let op
● Contro l
eer alvorens weg te rijden of het
zichtveld van de camera niet is afgedekt
››› afb. 191.
● Het cameravenster altijd schoon houden. Uitschakelen van de rijstrookassistent
in de
v
o l
gende situatiesIn de volgende situaties moet u de rijstroo-
k
a
ss
istent uitschakelen met het oog op de
technische grenzen van het systeem:
● Als de bestuurder goed moet opletten.
● Bij een sportieve rijstijl. ●
Onder slecht
e klimatologische omstandig-
heden.
● Op wegen met slecht wegdek.
● Bij plekken waar wegwerkzaamheden zijn.
Filehulpsysteem Besc
hrijving en werking
››› T
ab. op pag. 2
Het filehulpsysteem helpt de bestuurder om
de wagen binnen zijn rijstrook te houden en
met de stroom voertuigen mee te rijden bij
opstoppingen of traag verkeer.
Het filehulpsysteem is een bijkomende func-
tie van de rijstrookassistent (Lane Assist)
››› pag. 226 en combineert de functies daar-
van met die van de automatische afstandsre-
geling (ACC) ›››
pag. 209. Lees daarom aan-
dachtig deze twee hoofdstukken en houd re-
kening met de beperkingen van de systemen
en aanwijzingen erover.
Werking van het filehulpsysteem
Het filehulpsysteem kan bij een snelheid van
minder dan 60 km/u (40 mph) een eerder
door de bestuurder ingestelde (tijdelijke) af-
stand behouden ten opzichte van de voorlig-
ger en helpt tevens om binnen de rijstrook te
blijven ››› .Daarvoor controleert het systeem automa-
ti
sc
h het
gaspedaal, de rem en stuurinrich-
ting, vertraagt de wagen zo nodig tot volledi-
ge stilstand voor een stoppend voertuig en
begint automatisch weer te rijden.
Het filehulpsysteem werd uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op snelwegen en brede
straten. Gebruik het dus niet in stedelijk ver-
keer.
Filehulpsysteem in- en uitschakelen
Wanneer Lane Assist ››› pag. 226 actief is,
schakelt u het filehulpsysteem in of uit in het
infotainmentsysteem met de toets en de
f u
nctieknop pen Set
up en
B e
st
uurdershulpsysteem
› ›
›
p
ag. 27.
D
e activering vindt plaats door het activeren
van Lane Assist en de functie "midden rijst-
rook houden" in het infotainmentsysteem.
Als de functie "midden rijstrook houden" niet
actief is, is ook het filehulpsysteem niet ac-
tief.
Het filehulpsysteem kan ook uitgeschakeld
worden met de toets voor bestuurdershulp-
systemen samen met de rijstrookassistent
(Lane Assist) ›››
pag. 31
.
Technische vereisten om het filehulpsysteem
te gebruiken
● De rijstrookassistent moet geactiveerd zijn
››› p
ag. 226, Rijstrookassistent (Lane As-
sist)*. »
229
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 232 of 348

Bedienen
● De aut
omati
sche afstandsregeling (ACC)
moet ingeschakeld en actief zijn ››› pag. 209.
● De keuzehendel moet zich in stand D/S of
in Tiptronic-
schakelweg bevinden.
● De snelheid moet lager zijn dan 60 km/u
(38 mph).
● De functie "midden rijstrook houden" moet
actief zijn ›
›› pag. 228.
Het filehulpsysteem is niet actief (het contro-
lelampje van de rijstrookassistent (Lane As-
sist) gaat geel branden)
● Indien een van de voorwaarden vermeld in
pag. 229, Techni
sche vereisten om het file-
hulpsysteem te gebruiken niet langer is ver-
vuld.
● Indien een van de nodige voorwaarden
voor werkin
g van de rijstrookassistent (Lane
Assist) niet langer vervuld is ››› pag. 226.
● Indien een van de nodige voorwaarden
voor werkin
g van de automatische afstands-
regeling (ACC) niet langer vervuld is ››› pag.
209.
Situaties waarin het filehulpsysteem uitge-
schakeld moet worden
Wegens de beperkingen van het systeem
moet het filehulpsysteem steeds worden uit-
geschakeld in de volgende situaties:
● Als de bestuurder erg goed moet opletten.
● Bij het erg sportief rijden. ●
Bij slecht
e weersomstandigheden, bijv.
sneeuw of intense regen.
● Bij het rijden op wegen in slechte staat.
● Bij wegwerkzaamheden.
● Bij verplaatsingen in de stad. ATTENTIE
De intelligente technologie in het filehulpsys-
teem kan de limiet en op
gelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Indien het filehulpsysteem nalatig of
onbedoeld wordt gebruikt, kunnen er zich on-
gevallen en ernstige letsels voordoen. On-
danks het systeem moet de bestuurder te al-
len tijde opmerkzaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpassen aan de
voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer.
● Gebruik het filehulpsysteem niet bij ver-
plaats
ingen in de stad.
● Gebruik het filehulpsysteem niet bij slecht
zicht, op st
eile hellingen of op gladde wegen
zoals bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs, regen of
losse steentjes, noch op overstroomde we-
gen.
● Gebruik het filehulpsysteem niet in het ter-
rein of op een onv
erhard wegdek. Het file-
hulpsysteem is enkel bestemd voor gebruik
op verharde wegen.
● Het filehulpsysteem reageert niet bij perso-
nen of dieren, noch b
ij kruisende wagens of bij een tegemoetkomende wagen op dezelfde
rijstr
ook.
● Indien het
filehulpsysteem de snelheid niet
voldoende
vermindert, rem dan de wagen on-
middellijk met het rempedaal.
● Indien de wagen zich blijft verplaatsen na
de oproep tot in
greep door de bestuurder,
rem dan de wagen met het rempedaal.
● Indien op het display van het instrumenten-
paneel een opr
oep tot ingreep van de be-
stuurder weergegeven wordt, neem dan on-
middellijk weer de controle over de wagen
over.
● Houd de handen steeds op het stuur en
wees k
laar om op elk moment zelf te kunnen
sturen. De verantwoordelijkheid voor het juist
aanhouden van de rijstrook ligt altijd bij de
bestuurder.
● Wees altijd klaar om zelf te kunnen sturen
(acceler
eren of remmen). Let op
● Als het
filehulpsysteem niet werkt zoals be-
schreven in dit hoofdstuk, gebruik het dan
niet en ga naar een gespecialiseerde werk-
plaats.
● Als het systeem een storing vertoont, laat
het dan nak
ijken in een gespecialiseerde
werkplaats. 230