Page 249 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Beschrijving van het inparkeersys-
t eem Afb. 200
Boven in de middenconsole: toets
om het inp
arkeer
systeem in te schakelen. De onderdelen van het inparkeersysteem zijn
de u
ltr
asoon
sensoren in de voor- en achter-
bumper, de toets
› ›
›
afb
. 200 om het sys-
teem in en uit te schakelen, en de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel.
Voortijdig beëindigen of automatisch onder-
breken van de manoeuvres om in of uit te
parkeren
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvres voor het in- of uitparkeren in de vol-
gende gevallen: ●
Er wordt g
edrukt op de toets .
● Een snelheid van ca. 7 km/u (4 mpu) wordt
o v
er s
chreden.
● De bestuurder neemt het stuur vast.
● Het parkeermanoeuvre wordt niet afgerond
binnen ca. 6 minuten n
a activering van de
stuurhulp.
● Er is een storing in het systeem (het sys-
teem is tijdelijk
niet beschikbaar).
● De ASR wordt uitgeschakeld.
● De ASR of ESC grijpt in om te regelen.
● Het bestuurdersportier wordt geopend.
Om het manoeuvr
e weer te beginnen, mogen
deze gevallen zich niet voordoen en drukt u
opnieuw op de toets .
Bijz onderheden
Het inp ark
eersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eigen zijn aan het systeem.
Om die reden is het bijvoorbeeld niet moge-
lijk om ermee in of uit te parkeren in scherpe
bochten.
Bij het in- en uitparkeren klinkt een kort sig-
naal om de bestuurder te vragen te wisselen
tussen vooruit- en achteruitrijden. Indien dit
signaal niet klinkt, wordt de verandering van rijrichting aangegeven met een continu sig-
naal (voor
werp op ≤30 cm) in de ParkPilot.
Wanneer het inparkeersysteem draait aan het
stuur met stilstaande auto, verschijnt op het
scherm van het instrumentenpaneel daar-
naast ook het symbool . Trap het rempe-
daal in zodat het stuur wordt gedraaid met
stilstaande auto en het systeem parkeert met
zo weinig mogelijk manoeuvres.
Rijden met een aanhangwagen
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak ››› pag. 271 op een elektrische wij-
ze op de aanhangwagen aangesloten is.
Na het verwisselen van een wiel
Indien na het verwisselen van een wiel de au-
to niet langer juist in- of uitparkeert, kan het
zijn dat de omtrek van het nieuwe wiel an-
ders is en dat het systeem zich daaraan moet
aanpassen. Deze aanpassing is automatisch
en gebeurt tijdens het rijden. Langzaam
draaien bij minder dan 20 km/u (12 mpu)
kan bijdragen aan dit aanpassingspro-
ces ››› in Inleiding tot thema op pag. 245.
247
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 250 of 348

Bedienen
Een parkeermodus selecteren Afb. 201
Overzicht van de beperkte weergaven
voor de park eermodi:
Recht achteruit inpar-
keren. Schuin achteruit inparkeren. Schuin
vooruit inparkeren. Afb. 202
Op het display van het instrumen-
tenpaneel: beperkt e w
eergave van het inpar-
keersysteem. Een parkeermodus selecteren met het inpar-
k
eer
sys
teem met voorafgaand passeren van
de parkeerplaats
Na activering van het inparkeersysteem en
detectie van een parkeerplaats wordt op het
scherm van het instrumentenpaneel een par-
keermodus voorgesteld. Het inparkeersys- reem selecteert automatisch de parkeermo-
dus. De ge
selecteerde modus wordt getoond
op het scherm van het instrumentenpaneel
››› afb. 202. Ook wordt de beperkte weergave
van de andere mogelijke parkeermodi ge-
toond ››› afb. 201. Indien de modus geselec-
teerd door het systeem niet overeenkomt met
de gewenste modus, kunt u een andere mo-
dus selecteren door opnieuw te drukken op
de toets
› ››
afb
. 200.
Handeling
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 250.
Handeling
2.
Indrukken toets .
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets . Daarnaast wordt op
het scherm van het instrumentenpaneel de gese-
lecteerde parkeermodus getoond en in de be-
perkte weergave de andere parkeermodus waar-
naar u kunt wisselen.
3.
Schakel het knipperlicht in van de zijde van de
weg waar u wilt parkeren. Op het display in het
instrumentenpaneel wordt de desbetreffende zij-
de van het wegdek weergegeven. Indien geen
knipperlicht wordt gekozen, parkeert het sys-
teem standaard aan de rechterzijde in rijrichting.
4.
Druk indien nodig de toets opnieuw in om te
veranderen naar de volgende parkeermodus.
Nadat gewisseld is naar alle mogelijke parkeer-
modi, wordt het systeem uitgeschakeld wanneer
u opnieuw drukt op de toets
. 248
Page 251 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder Handeling
5.Druk zo nodig opnieuw op de toets om het
systeem weer te activeren.
6.
Volg de aanwijzingen op het scherm van het in-
strumentenpaneel zonder uw aandacht van het
verkeer af te wenden en ga met de auto naast de
parkeerplaats staan. Speciaal geval van schuine parkeerplaats om
vooruit in t
e p
arkeren zonder voorafgaand
passeren van de parkeerplaats
Handeling
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 250.
Handeling
2.Rijd vooruit naar de parkeerplaats zonder de
aandacht van het verkeer af te wenden en stop
de auto.
3.
Druk de toets eenmaal in.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets . Daarnaast wordt op
het scherm van het instrumentenpaneel de gese-
lecteerde parkeermodus getoond zonder beperk-
te weergave.
4.Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 246. 249
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 252 of 348

Bedienen
Parkeren met het inparkeersysteem Afb. 203
Op het display van het instrumenten-
paneel: rec ht
parkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Afb. 204
Op het display van het instrumenten-
paneel: sc huin p
arkeren. Een parkeerplaats
zoeken. Positie om te parkeren. Manoeu-
vreren. Legenda van
afb. 203
en afb
. 204:
Aanwijzing om vooruit te rijden
Uw wagen
Auto geparkeerd
Parkeerplaats gedetecteerd
Aanwijzing om te parkeren
Aanwijzing om het rempedaal in te trap-
pen
1 2
3
4
5
6 Voortgangsbalk
V oor
tg
angsbalken
De voortgangsbalk ››› afb. 203 7 en
›››
afb
.
204 7 geeft op symbolische wijze de relatie-
v e af
st
and die nog moet worden afgelegd
aan op het scherm van het instrumentenpa-
neel. Hoe groter de afstand, hoe voller de
voortgangsbalk. Bij het vooruitrijden vermin- 7 dert de inhoud van de voortgangsbalk naar
bo
v
en, b ij het
achteruitrijden naar onderen.
Vereiste voorwaarden om in te parkeren met
het inparkeersysteem
In het geval van rechte parkeerplaatsenIn het geval van schui-ne parkeerplaatsen
De aandrijfslipregeling (ASR) moet ingeschakeld zijn ››› pag. 185. 250
Page 253 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurderIn het geval van rechte
parkeerplaatsenIn het geval van schui-ne parkeerplaatsen
Niet sneller rijden dan ca.40 km/u (25 mpu) bij het
passeren van de parkeer- plaats.Niet sneller rijden dan ca.20 km/u (12 mpu) bij het
passeren van de parkeer- plaats.
Een afstand tussen 0,5 en 2,0 meter aanhouden bij het passeren van de parkeerplaats.
Lengte van de parkeer-
plaats: lengte van de auto + 0,8 meterBreedte van de parkeer-
plaats: breedte van de au- to + 0,8 meter
Niet sneller rijden dan ca. 7 km/u (4 mpu) bij het inpar-
keren. Parkeren
Voer de volgende handelingen uit:
1.
Er moet voldaan zijn aan alle nodige voorwaar-
den om te kunnen inparkeren met het inparkeer-
systeem
››› pag. 250 en de parkeermodus moet
geselecteerd zijn ››› pag. 248.
2.
Kijk naar de weergave op het scherm van het in-
strumentenpaneel of de parkeerplaats gedetec-
teerd werd als "geschikt" en de juiste positie be-
reikt werd om te parkeren ››› afb. 203
of ››› afb.
204 .
De parkeerplaats zal beschouwd zijn als "ge-
schikt" als op het scherm van het instrumenten-
paneel de aanwijzing om te parkeren 5
ver-
schijnt.
3.Stop de auto en schakel na een korte pauze de
achteruitversnelling in.
Voer de volgende handelingen uit:
4.Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 246.
5.
Let op het volgende bericht: Stuurhulp ac-
tief. Let op omgeving.
Terwijl u de omgeving goed in het oog houdt, ac-
celereert u voorzichtig tot maximaal 7 km/u (4
mpu).
Tijdens het parkeermanoeuvre neemt het sys-
teem enkel het sturen over. Als bestuurder moet
u accelereren, zo nog koppelen, van versnelling
veranderen en remmen.
6.
Keer terug tot het continue signaal van de ParkPi-
lot klinkt.
OF: keer terug tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing van vooruitrijden
verschijnt ››› afb. 203
1 of
››› afb. 204 1.
OF: keer terug tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de melding
Park Assist be-
eindigd verschijnt.
De voortgangsbalk 7 geeft de afstand aan die
moet worden afgelegd ››› pag. 250.
7.
Trap het rempedaal in tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
OF: tot het symbool verdwijnt van het scherm
van het instrumentenpaneel.
8.Eerste versnelling inschakelen.
Voer de volgende handelingen uit:
9.
Rijd vooruit tot het continue signaal van de Park-
Pilot klinkt.
OF: rijd vooruit tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing van achteruitrijden
verschijnt.
Het inparkeersysteem rijdt de auto vooruit en
achteruit tot hij in het midden van de parkeer-
plaats staat ››› afb. 203
of ››› afb. 204 .
10.
Voor een optimaal resultaat wacht u aan het eind
van elk manoeuvre tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
Het parkeermanoeuvre eindigt wanneer een over-
eenkomstige melding verschijnt op het scherm
van het instrumentenpaneel en eventueel een ge-
luidssignaal klinkt. Let op
Indien tijdens het parkeren het manoeuvre
vroeg tijdig beëindigd w
ordt, is het resultaat
mogelijk niet optimaal. 251
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 254 of 348

Bedienen
Uitparkeren met het inparkeersys-
t eem (enk
el in g
eval van rechte par-
keerplaatsen) Afb. 205
Op het display van het instrumen-
t enp
aneel: een r ec
hte parkeerplaats verlaten. Legenda van
afb. 205
:
Aut o g
eparkeerd
Eigen auto met ingeschakelde achteruit-
versnelling
Voortgangsbalk om de nog af te leggen
afstand aan te geven
Aanwijzing van het voorgestelde ma-
noeuvre voor het uitparkeren
Vereiste voorwaarden om uit te parkeren met
het inparkeersysteem ● Enkel voor rechte parkeerplaatsen
● De aandrijfslipregeling (ASR) moet inge-
sch ak
eld zijn ››› pag. 185.
1 2
3
4 ●
Len
gt
e van de parkeerplaats: lengte van de
auto + 0,5 meter
● Niet sneller rijden dan ca. 7 km/u (4 mpu)
bij het uitp
arkeren.
Uitparkeren
Voer de volgende handelingen uit:
In het geval van rechte parkeerplaatsen
1.Er moet voldaan zijn aan de vereiste voorwaar-
den om te kunnen uitparkeren met het inparkeer-
systeem ››› pag. 252.
2.Zet de motor aan ››› pag. 174.
3.
Druk op toets ››› afb. 200.
Als het systeem is ingeschakeld, brandt een con-
trolelampje in de toets .
4.Schakel het knipperlicht in van de zijde van de
weg waar u de parkeerplaats wenst te verlaten.
5.Schakel de achteruitversnelling in of zet de keu-
zehendel in stand R.
In het geval van rechte parkeerplaatsen
6.
Laat het stuur los ››› in Inleiding tot thema op
pag. 246.
Let op het volgende bericht: Stuurhulp ac-
tief. Let op omgeving.
Terwijl u de omgeving goed in het oog houdt, ac-
celereert u voorzichtig tot maximaal 7 km/u (4
mpu).
Bij het uitparkeren neemt het systeem enkel het
sturen over. Als bestuurder moet u accelereren,
zo nog koppelen, van versnelling veranderen en
remmen.
7.
Keer terug tot het continue signaal van de ParkPi-
lot klinkt.
OF: rijd achteruit tot op het scherm van het in-
strumentenpaneel de aanwijzing van vooruitrij-
den verschijnt.
De voortgangsbalk ››› afb. 205 3 geeft de af-
stand aan die moet worden afgelegd ››› pag. 250.
8.
Trap het rempedaal in tot het inparkeersysteem
klaar is met draaien aan het stuur.
OF: trap het rempedaal in tot het symbool ver-
dwijnt van het scherm van het instrumentenpa-
neel. 252
Page 255 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder In het geval van rechte parkeerplaatsen
9.
Rijd vooruit tot het continue signaal van de Park-
Pilot klinkt.
OF: rijd vooruit tot op het scherm van het instru-
mentenpaneel de aanwijzing van achteruitrijden
verschijnt.
Het inparkeersysteem rijdt de auto vooruit en
achteruit tot de parkeerplaats verlaten kan wor-
den.
10.
De auto kan de parkeerplaats verlaten wanneer
een overeenkomstige melding verschijnt op het
scherm van het instrumentenpaneel en eventu-
eel een geluidssignaal klinkt.
Neem de besturing over met de draaihoek die
door het inparkeersysteem werd afgesteld.
11.Verlaat de parkeerplaats terwijl u rekening houdt
met het verkeer.
Automatische remingreep van het in-
p
ark
eersy
steemHet inparkeersysteem helpt de bestuurder in
bep
aal
de g ev
allen met remmen.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om op tijd te remmen ››› .
Aut om
atis
che remingreep om de toegestane
snelheid niet te overschrijden
Om te vermijden dat de toegestane snelheid
van ca. 7 km/u (4 mpu) wordt overschreden bij het in- en uitparkeren, kan een automati-
sche remin
greep plaatsvinden. Na de auto-
matische remingreep kunnen de manoeuvres
voor het in- of uitparkeren voortgezet wor-
den.
Er vindt slechts één automatische remin-
greep plaats voor elke poging tot in- of uit-
parkeren. Indien opnieuw de snelheid van ca.
7 km/u (4 mpu) wordt overschreden, wordt
de overeenkomstige handeling onderbroken.
Automatisch bedienen van de remmen om
schade te verminderen
In bepaalde omstandigheden kan het inpar-
keersysteem de auto automatisch afremmen
bij een obstakel, door het rempedaal kort te
bedienen en blijven bedienen ››› . Vervol-
g en
s moet
de bestuurder het rempedaal in-
trappen.
Een automatische remingreep om de schade
te beperken leidt ertoe dat het parkeerma-
noeuvre wordt beëindigd. ATTENTIE
De automatische remingreep van het inpar-
keersy s
teem mag nooit aanleiding zijn tot
het nemen van grotere risico's. Ondanks het
systeem moet de bestuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Het inparkeersysteem heeft een aantal be-
perkingen die eig
en zijn aan het systeem. In
bepaalde situaties werkt de automatische re- mingreep mogelijk enkel op beperkte wijze of
helemaa
l
niet.
● Blijf altijd paraat om de auto op elk ogen-
blik te r
emmen.
● Het automatisch remmen stopt na ongeveer
1,5 seconde. Rem v
ervolgens zelf de auto. Parkeerhulp Plus (Park Pilot)*
Bes c
hrijving Afb. 206
Weergegeven gedeelte. Het
parkeerhulpsysteem Plus assisteert de
be st
uurder tijdens het manoeuvreren en in-
parkeren middels visuele en akoestische
meldingen over gedetecteerde obstakels
voor en achter de auto.
De voor- en achterbumpers beschikken over
geïntegreerde ultrasoonsensoren. Zodra ze
een obstakel detecteren, wordt dat gemeld »
253
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 256 of 348

Bedienen
met geluidssignalen en visueel in het Easy
C onnect
-sy
steem.
Bij gevaar van botsing aan de voorzijde van
de auto klinken de geluidssignalen vooraan,
bij gevaar van botsing aan de achterzijde van
de auto klinken ze achteraan.
Zorg ervoor dat de sensoren niet afgedekt
worden door stickers, vuil enz., omdat dan de
werking van het systeem negatief wordt beïn-
vloed. Reinigingsinformatie ››› pag. 285.
Het detectiebereik van de sensoren zijn on-
geveer:
1.20 m
1.60 m
0.90 m
Naarmate een obstakel wordt genaderd,
wordt het interval tussen de akoestische sig-
nalen korter. Zodra u het obstakel tot zo'n
0,30 m bent genaderd, hoort u een constant
signaal: niet doorrijden (of achteruitrijden)!
Als u afstand houdt tot het obstakel, wordt
het waarschuwingsvolume binnen ca. 4 se-
conden gereduceerd (niet van toepassing op
de toon van het constante signaal).
Om de volledige omgeving van de auto te
kunnen weergeven, moet de auto enkele me-
ter naar voren en achteren bewogen worden.
Zo worden de ontbrekende zones afgezocht
en de omgeving van de auto berekend. A B
C Bijzonderheden van ParkPilot met perifere
w
eer
gav
e
In de volgende situaties wordt de afgezochte
zone aan de zijkant van de auto automatisch
verborgen:
● Wanneer een portier wordt geopend.
● Als de ASR is uitgeschakeld.
● Als de ASR of ESC aan het regelen zijn.
● Wanneer de auto meer dan ca. 3 minuten
blijft s
tilstaan. ATTENTIE
● Houd altijd het v
erkeer en de directe omge-
ving van de wagen ook zelf in de gaten. De
hulpsystemen kunnen de oplettendheid van
de bestuurder niet vervangen. Bij het in- of
uitparkeren van de wagen op een parkeer-
plaats of bij vergelijkbare manoeuvres blijft
de verantwoordelijk altijd bij de bestuurder.
● De snelheid en de rijstijl aanpassen aan het
zicht, het w
eer, het wegdek en het verkeer.
● De ultrasoonsensoren hebben dode hoeken
waarin personen en ob
jecten niet kunnen
worden waargenomen. Let in het bijzonder op
kinderen en dieren.
● Zorg altijd dat u visueel contact heeft met
de omgevin
g van de wagen: gebruik ook de
spiegels. VOORZICHTIG
De functies van de parkeerhulp kunnen nega-
tief beïnvloed w or
den door diverse factoren
die kunnen leiden tot schade aan de wagen of
aan de omgeving:
● Onder bepaalde omstandigheden kan het
systeem bep
aalde objecten niet detecteren:
– Objecten zoals kettingen, aanhangerdis-
sels, stangen, vangrails, palen en dunne
bomen.
– Objecten die zich hoger dan de sensoren
bevinden, zoals uitstekende delen van
een muur.
– Objecten met bepaalde oppervlakken of
structuren, zoals uitstekende delen in
een hekwerk of stuifsneeuw.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kleding
stukken kan de signalen van de ultra-
soonsensoren niet weerkaatsen. Het systeem
kan deze voorwerpen en personen met de ge-
noemde kleding niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen kunnen de signa-
len van de u
ltrasoonsensoren beïnvloeden. In
bepaalde omstandigheden kan dit ertoe lei-
den dat de aanwezigheid van personen of
voorwerpen niet vastgesteld wordt.
● Kleine hindernissen die reeds zijn gemeld
door een waarsc
huwing, kunnen bij het nade-
ren uit het meetbereik van het systeem ver-
dwijnen en daarom niet meer worden gemeld.
Ook bepaalde voorwerpen zoals hoge stoe-
pranden worden door het systeem soms niet 254