Page 201 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Let op
● Contro l
eer de diepte van het water alvorens
over dat stuk weg te rijden.
● Stop nooit in het water, rijd niet achteruit
daarin en stop nooit
de motor.
● Houd er rekening mee dat wagens die uit
tegen
gestelde richting komen golven kunnen
veroorzaken, waardoor het waterpeil hoger
komt dan het max. peil toegestaan voor uw
wagen.
● Voorkom rijden door zout water (corrosie). Systemen ter ondersteuning
v
an de be
st
uurder
Start/stop-systeem* Beschrijving en werking Het start-stopsysteem kan u helpen brand-
stof
t
e besparen en de CO 2-emissie te beper-
ken.
In de start/stop-stand wordt de motor auto-
matisch afgezet zodra de wagen stil komt te
staan, bijv. voor een verkeerslicht. Het con-
tact blijft ingeschakeld tijdens de periode
van stilstand. Zodra verder gereden kan wor-
den, wordt de motor weer automatisch ge-
start. In deze situatie blijft het licht van de
knop START ENGINE STOP vast branden.
Z odr
a het c
ontact wordt ingeschakeld, wordt
automatisch het start/stop-systeem geacti-
veerd.
Basisvoorwaarden voor start/stop-stand
● Het bestuurdersportier moet gesloten zijn.
● De bestuurder draagt de veiligheidsgordel.
● De motorkap is gesloten.
● De motor heeft een minimale bedrijfstem-
peratuur bereikt
.
● De achteruitversnelling is niet ingescha-
keld. ●
De aut
o st
aat niet op een steile helling. ATTENTIE
● Nooit de motor afz ett
en voordat de wagen
volledig tot stilstand is gekomen. De werking
van de rembekrachtiging en de stuurbekrach-
tiging zijn dan niet meer volledig gegaran-
deerd. U moet dan meer kracht leveren om
het stuurwiel te verdraaien of om te remmen.
Omdat de wagen dus niet zo remt en stuurt
als u gewend bent, kan dit tot ongevallen en
ernstige verwondingen leiden.
● Trek nooit de sleutel uit het contactslot zo-
lang de wag
en in beweging is. Het stuurslot
zou het stuurwiel kunnen blokkeren en u bent
dan niet meer in staat de wagen te besturen.
● Om verwondingen te voorkomen, moet u al-
tijd ervoor z
orgen dat het start/stop-systeem
is uitgeschakeld zodra u in het motorcompar-
timent werkt ››› pag. 201. VOORZICHTIG
Het start/stop-systeem moet altijd uitgescha-
keld z
ijn als u met de wagen door water
waadt ››› pag. 201. De motor starten/afzetten
Wagens met versnellingsbak
– Wanneer de wagen stilstaat, zet u de ver-
snel
ling in de
vrijstand en laat u het koppe-
lingspedaal los. De motor gaat uit. Op het »
199
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 202 of 348

Bedienen
display in het instrumentenpaneel ver-
s c
hijnt het
controlelampje .
– Zodra u het koppelingspedaal weer intrapt,
start
de motor weer. Het controlelampje
gaat uit.
Wagens met automatische versnellingsbak
– Rem de wagen af totdat deze stilstaat en
houd de voet op het
rempedaal. De motor
gaat uit. In het display verschijnt het con-
trolelampje .
– Zodra u het rempedaal weer intrapt, start
de motor weer. Het
controlelampje gaat uit.
Aanvullende informatie over de automati-
sche transmissie
De motor stopt als de keuzehendel in de
standen P, D, N en S staat, alsmede in de
handbediende stand. Als de keuzehendel in
de stand P staat, blijft de motor ook uit als u
uw voet van het rempedaal neemt. Om de
motor opnieuw te starten, moet u het gaspe-
daal intrappen of naar een andere rijstand
schakelen en de rem loslaten.
Als u de keuzehendel in de stand R zet tij-
dens stilstand, start de motor weer.
Wissel van D naar P om te voorkomen dat de
motor per ongeluk start als u bij schakelen R
passeert. Let op
● U kunt
zelf bepalen of de motor moet wor-
den afgezet of niet door de kracht op het rem-
pedaal te verlagen of verhogen. Als u het
rempedaal slechts voorzichtig intrapt, bijv. in
een file waarin regelmatig wordt opgetrokken
en afgeremd, dan wordt de motor niet afgezet
bij stilstand van de wagen. Zodra u het rem-
pedaal flink intrapt, stopt de motor.
● Bij wagens met schakelbak moet u tijdens
stils
tand het rempedaal ingetrapt houden om
te voorkomen dat de wagen wegrolt.
● Als bij wagens met schakelbak de motor
"afslaat", k
an die direct opnieuw worden ge-
start door het koppelingspedaal in te trap-
pen. Algemene aanwijzingen
Het systeem kan de start/stop-stand om di-
v
er
se r edenen onderbr
eken.
De motor stopt niet
Na stilstand controleert het systeem of aan
bepaalde voorwaarden is voldaan. De motor
stopt niet in onder andere de volgende geval-
len:
● De motor heeft de min. temperatuur voor
de start/s
top-stand nog niet bereikt.
● De interieurtemperatuur ingesteld in de kli-
maatreg
eling is nog niet bereikt. ●
De interieurt
emperatuur is erg hoog/laag.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
››› p
ag. 44.
● De parkeerhulp* is ingeschakeld.
● De accu is erg leeg.
● Het stuurwiel is flink verdraaid of wordt mo-
menteel gedr
aaid.
● Er bestaat gevaar voor condensvorming.
● Na het selecteren van de achteruit.
● Bij een zeer steile helling.
In het disp
lay van het instrumentenpaneel
verschijnt dan ; bovendien wordt in het be-
stuurdersinformatiesysteem* weer-
gegeven.
De motor start vanzelf
Tijdens stilstand kan de normale start/stop-
stand worden onderbroken in de volgende
gevallen: De motor start zonder toedoen van
de bestuurder.
● De interieurtemperatuur wijkt af van de
waarde ing
esteld in de klimaatregeling.
● Ontwasemingstoets geactiveerd
››› p
ag. 44.
● Het rempedaal is diverse keren achter elk-
aar ingetrapt
.
● De accu is erg leeg.
● Hoog stroomverbruik.
200
Page 203 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Let op
Als bij wagens met automatische transmissie
de keuzehendel in de s
tand D, N of S wordt
gezet nadat de achteruit is gekozen, moet
eerst weer harder dan 10 km/u (6 mpu) met
de auto zijn gereden voordat het systeem de
motor weer stopt indien nodig. Start/stop-systeem handmatig in- en
uitsc
h
akelen Afb. 169
Middenconsole: knop van het Start-
St op
sys
teem. Als u het systeem niet wilt gebruikt, kunt u
dit
h
andm atig uits
chakelen.
– Om het start/stop-systeem handmatig uit
of in te sc
hakelen, drukt u op de toets .
A l
s het
systeem is uitgeschakeld, blijft het
toetssymbool geel branden. Let op
Het systeem schakelt automatisch weer in
telken s
nadat u de motor zelf heeft uitge-
schakeld tijdens stilstand. De motor start au-
tomatisch. Aanwijzingen voor de bestuurder op
het ins
trument
enpaneel Start/stop-systeem uitgeschakeld.
Motor handmatig starten
Deze aan w
ijzing voor de bestuurder ver-
schijnt wanneer niet aan bepaalde voorwaar-
den is voldaan tijdens de stilstand en het
start/stop-systeem de motor niet opnieuw
kan starten. U moet de motor dan handmatig
starten.
Start/stop-systeem: Storing!
Functie niet beschikbaar
Er is een storing opgetreden in het
start/stop-systeem. Rijd naar een gespeciali-
seerde werkplaats om de storing te laten re-
pareren. Bergafdaalhulp (HDC)
Bes c
hrijving en werking 3 Geldig voor wagens: 4Drive
De ber g
afdaalhulp beperkt de snelheid bij
steile hellingen door automatisch de vier wie-
len te remmen, zowel bij vooruit- als bij ach-
teruitrijden. Het antiblokkeersysteem van de
remmen blijft actief, zodat verhinderd wordt
dat de wielen blokkeren. In wagens met
schakelbak past de bergafdaalhulp de theo-
retische snelheid aan zonder de motor te
remmen onder het stationaire toerental.
Nadat de afdaling van een helling is gestart
met minder dan 30 km/u (18 mpu), wordt de
snelheid beperkt tot een minimum van 2
km/u (1 mpu) en een maximum van 30 km/u
(18 mpu). Wanneer hij dit opportuun acht,
kan de bestuurder de snelheid verhogen of
verlagen binnen de vermelde limiet door het
gas- of rempedaal in te trappen. Op dat mo-
ment wordt de functie onderbroken en daar-
na eventueel opnieuw geactiveerd.
Het is echter onontbeerlijk dat het oppervlak
voldoende grip garandeert. De bergafdaal-
hulp kan daarom bijvoorbeeld niet naar be-
horen werken als een afdaling glad is door ijs
of door olie.
De bergafdaalhulp is beschikbaar wanneer
op het scherm van het instrumentenpaneel
de indicatie wordt getoond. »
201
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 204 of 348

Bedienen
De bergafdaalhulp grijpt automatisch in als
aan de v
o l
gende voorwaarden is voldaan:
● De motor draait.
● Het rijprofiel Offroa
d ››› pag. 238 is gese-
lecteerd. Er wordt gereden met een snelheid
van minder dan 30 km/u (18 mpu) (op het
scherm van het instrumentenpaneel wordt de
indicatie getoond).
● De helling van de afdaling is minstens 10%
bij het v
ooruitrijden en 9% bij het achteruit-
rijden.
● Het rem- en gaspedaal worden niet inge-
trapt.
De ber
gafdaalhulp wordt uitgeschakeld wan-
neer het rem- of gaspedaal wordt ingetrapt,
of als de helling minder dan 5% is. De functie
kan handmatig worden uitgeschakeld in het
Easy Connect-systeem met de toets en de
f u
nctiet oets
HDC
› ›
›
afb
. 41.
C
ontrolelampjes
››› in Controle- en waarschuwingslampjes
op p ag. 112
.
Gaat wit branden
De bergafdaalhulp is actief.
Gaat grijs branden
De bergafdaalhulp is niet actief. Het systeem is inge-
schakeld maar regelt niet.
Na het inschakelen van het contact gaan ter
contro
l
e kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 112 in acht
nemen. ATTENTIE
Wees altijd op uw hoede om te remmen. An-
ders k u
nnen er zich ongevallen en letsels
voordoen.
● De bergafdaalhulp is enkel een hulpsys-
teem dat in bep
aalde systeem de wagen niet
voldoende kan remmen bij het afdalen.
● De snelheid van de wagen kan ondanks de
tussenk
omst van de bergafdaalhulp toene-
men. Auto Hold-functie
B e
sc
hrijving en werking Afb. 170
Onder in de middenconsole: toets
v an de Aut
o Hol
d-functie. Het controlelampje in de toets
››
›
afb
. 170
blijft branden zolang de functie Auto Hold in-
geschakeld is.
Na inschakeling helpt de Auto Hold-functie
de bestuurder om de wagen vaak of enige
tijd stil te houden met draaiende motor, bij-
voorbeeld op een helling, voor een rood ver-
keerslicht of in situaties met veel verkeer
waarbij u telkens weer moet stoppen en weg-
rijden.
De ingeschakelde Auto Hold-functie verhin-
dert automatisch dat de stilstaande wagen
zich verplaatst, zonder dat u het rempedaal
hoeft in te trappen.
202
Page 205 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Nadat de Auto Hold-functie heeft vastgesteld
d at
de w ag
en stilstaat en het rempedaal is
gelost, houdt ze de wagen tegen. U kunt de
voet van het rempedaal halen.
Als de bestuurder het rempedaal kort intrapt
of het gaspedaal intrapt om verder te rijden,
dan laat de functie Auto Hold de rem los. De
wagen gaat conform de helling rijden.
Als bij stilstaande wagen een van de voor-
waarden voor werking van de Auto Hold-func-
tie niet langer is vervuld, wordt die functie
uitgeschakeld en gaat het controlelampje
van de toets uit ››› afb. 170. De elektronische
parkeerrem wordt indien nodig ingeschakeld
om de wagen op een veilige manier te parke-
ren ››› .
V oor
waar
den om de wagen tegen te houden
met functie Auto Hold
● Het bestuurdersportier is gesloten.
● De bestuurder draagt de veiligheidsgordel.
● De motor draait.
De functie Aut
o Hold in- en uitschakelen
Druk op toets ››› . Het controlelampje in
de t oets
gaat
uit wanneer de functie Auto
Hold uitgeschakeld is. Automatisch in- en uitschakelen van de func-
tie Auto Hold
Indien
voordat het contact wordt uitgezet de
functie Auto Hold werd ingeschakeld met de
toets , blijft de functie ingeschakeld na het
opnieuw aanzetten van het contact.
Werd de functie Auto Hold niet ingeschakeld,
dan blijft ze automatisch uitgeschakeld na
het opnieuw aanzetten van het contact.
De functie Auto Hold wordt automatisch in-
geschakeld als aan de volgende voorwaar-
den is voldaan:
Aan alle punten moet tegelijk ››› voldaan zijn:
SchakelbakAutomatische ver-
snellingsbak
1.De gestopte wagen wordt op een vlakke onder-
grond of op een helling op zijn plaats gehouden met het rempedaal.
2.De motor draait "correct".
Als er tegelijkertijd ge-
koppeld en gas gege-
ven wordt, wordt de
rem geleidelijk losge-
laten.Tijdens het gas geven
wordt de rem geleide-
lijk losgelaten. De functie Auto Hold wordt automatisch uit-
g
e
sc
hakeld als aan de volgende voorwaar-
den is voldaan:
SchakelbakAutomatische ver- snellingsbak
1.Indien een van de voorwaarden vermeld in ››› pag.
203, Voorwaarden om de wagen tegen te houden met functie Auto Hold niet langer is vervuld.
2.Als de motor onregelmatig draait of een storing
vertoont.
3.Als de motor wordt uit-gezet of afslaat.Als de motor wordt uit- gezet.
4.Als u tegelijk koppelten het gaspedaal in- trapt.Als u het gaspedaal in- trapt.
5.
Als een van de bandenslechts een minimaal
contact met de bodem
heeft, bijv. bij gekruiste assen. ATTENTIE
De intelligente technologie in de Auto Hold-
functie k an de limiet
en opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Het grotere comfort dat de Auto Hold-
functie biedt mag nooit aanleiding zijn tot het
nemen van grotere risico's.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
en met inge
schakelde functie Auto Hold ach-
ter. » 203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 206 of 348

Bedienen
●
De Auto Ho l
d-functie kan de wagen niet al-
tijd bergop stilhouden of bergaf voldoende
remmen, bijv. bij een glad of bevroren weg-
dek. Let op
Voordat u een wasstraat binnenrijdt, schakelt
u de Aut o Hold-f
unctie altijd uit, aangezien de
automatische inschakeling van de elektroni-
sche parkeerrem schade kan veroorzaken. Snelheidsregelsysteem (GRA)*
W erk
ing Afb. 171
Display in het instrumentenpaneel:
s tat
u
saanduidingen van GRA. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
p
ag. 38
De cruise control (GRA) zorgt ervoor dat tij-
dens het vooruit rijden met snelheden vanaf
ongeveer 20 km/u (15 mijl per uur) de gepro-
grammeerde snelheid constant wordt aange-
houden.
De GRA vermindert de snelheid van de wagen
enkel door niet meer te accelereren, niet door
actieve tussenkomst van de remmen ››› .
C ontr
ol
elampje
Wanneer het controlelampje gaat bran-
den, betekent dit dat het snelheidsregelsys-
teem in werking is.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
gaan sommige controle- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Weergave op het display van de GRA
Status afb. 171:
GRA tijdelijk uitgeschakeld. De gepro-
grammeerde snelheid wordt in kleine of
donkere cijfers weergegeven.
Systeemfout. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats.
GRA ingeschakeld. Het snelheidsgeheu-
gen is leeg.
A B
C De GRA is actief. De geprogrammeerde
s
nelheid w
ordt
in grote cijfers weergege-
ven. ATTENTIE
Als u met een constante snelheid niet op een
veilig e af
stand van andere weggebruikers
kunt rijden, kan het gebruik van het snel-
heidsregelsysteem tot ongevallen en ernstig
letsel leiden.
● Gebruik het snelheidsregelsysteem nooit in
druk verk
eer, als de veiligheidsafstand onvol-
doende is, op steile wegen, op bochtige of
gladde wegen (sneeuw, ijs, regen of stenen),
en op overstroomde wegen.
● Gebruik het SRS ook nooit buiten de ver-
harde we
gen of op onverharde wegen.
● Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan tot
uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer.
● Schakel het snelheidsregelsysteem altijd
na gebruik
uit om te voorkomen dat de snel-
heid onverwacht geregeld wordt.
● Het is gevaarlijk weer terug te gaan naar de
opges
lagen snelheid wanneer die snelheid te
hoog is voor de omstandigheden van dat mo-
ment (wegdek, verkeer, weersgesteldheid).
● Bij het bergafwaarts rijden kan het snel-
heidsreg
elsysteem de snelheid niet constant
houden. Door het eigen gewicht van de wa-
gen kan de snelheid toenemen. Schakel terug
of rem de wagen met de voetrem af. D
204
Page 207 of 348

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 112 in acht
nemen. Snelheidsregelsysteem bedienen*
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›››
p
ag. 38
De waarde in de tabel tussen haakjes (in
mph, mijlen per uur) heeft uitsluitend betrek-
king op instrumentenpaneel met indicatie in
mijl.
Schakelen in GRA-stand
De GRA vertraagt direct zodra het koppelings-
pedaal wordt ingetrapt en grijpt na het scha-
kelen weer automatisch in.
Hellingen afdalen met de SRS
Als het SRS de snelheid van de wagen bij het
omlaag rijden van een helling niet constant
kan houden, rem de wagen dan met het rem-
pedaal af en schakel indien nodig terug.
Automatisch uitschakelen
Het snelheidsregelsysteem SRS wordt auto-
matisch uitgeschakeld of tijdelijk onderbro-
ken: ●
Als het
systeem een storing detecteert die
de werking van het GRA beïnvloeden kan.
● Als gedurende bepaalde tijd het gaspedaal
ingetrapt
blijft, waarbij wordt gereden op een
snelheid hoger dan ingesteld.
● Als de dynamische regelsystemen (bijv.
ASR of ESC) ingrijpen.
● A
ls de airbag geactiveerd wordt.
Snelheidsbegrenzer Aanwijzin
gen op het scherm en waar-
schuwings- en controlelampje Afb. 172
Op het display van het instrumen-
t enp aneel: aan
w
ijzingen van de staat van de
snelheidsbegrenzer. De snelheidsbegrenzer helpt om een indivi-
dueel
gepr
ogr
ammeerde snelheid niet te overschrijden vanaf ongeveer 30 km/u (19
mpu) op een traject
vooruit ››› Aanwijzingen van de snelheidsbegrenzer op
het
s
cherm
St
atus ››› afb. 172:
De snelheidsbegrenzer is actief. De laatst
geprogrammeerde snelheid wordt ge-
toond in grote cijfers.
De snelheidsbegrenzer is niet actief. De
laatst geprogrammeerde snelheid wordt
getoond in kleine of donkere cijfers.
De snelheidsbegrenzer is uitgeschakeld.
Het totale aantal kilometer wordt ge-
toond.
Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat groen branden
De snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en actief.
Knippert groen
De programmeerde snelheid van de snelheidsbegrenzer
werd overschreden.
Gaat branden
De automatische afstandsregeling (ACC) en snelheids-
begrenzer zijn actief.»A
B
C
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Vastzetten
Page 208 of 348

Bedienen
Na het inschakelen van het contact gaan ter
c ontr
ol
e kort enkele waarschuwings- en con-
trolelampjes branden. Na enkele seconden
doven de lampjes. ATTENTIE
Schakel de snelheidsbegrenzer na gebruik al-
tijd uit om te v
ermijden dat de snelheid onge-
wenst wordt geregeld.
● De snelheidsbegrenzer ontheft de bestuur-
der niet van
zijn verantwoordelijkheid om
met een geschikte snelheid te rijden. Rijd
nooit onnodig met een hoge snelheid.
● Het gebruik van de snelheidsbegrenzer bij
onguns
tige weersomstandigheden is gevaar- lijk en kan ernstige ongevallen veroorzaken,
bijv
. door aquap
laning, sneeuw, ijs, bladres-
ten enz. Gebruik de snelheidsbegrenzer al-
leen wanneer de toestand van het wegdek en
de weersgesteldheid dit toelaten.
● Wanneer u bergaf rijdt, kan de snelheidsbe-
grenzer de s
nelheid van de auto niet beper-
ken. Door het eigen gewicht van de auto
wordt de snelheid mogelijk hoger. Schakel in
dat geval terug of rem de wagen met de voet-
rem af. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Controle- en
waars c
huwingslampjes op pag. 112 in acht
nemen. Let op
● Er zijn v
erschillende versies van het instru-
mentenpaneel, daarom kunnen ook de aan-
wijzingen op het scherm variëren.
● Indien bij het uitschakelen van het contact
het snelheidsr
egelsysteem (GRA), de auto-
matische afstandsregeling (ACC) of snel-
heidsbegrenzer was ingeschakeld, zullen het
snelheidsregelsysteem of de automatische
afstandsregeling automatisch worden inge-
schakeld wanneer het contact weer wordt
aangezet. Er zal echter geen enkele snelheid
opgeslagen zijn. De laatst geprogrammeerde
snelheid van de snelheidsbegrenzer blijft op-
geslagen. De snelheidsbegrenzer bedienen
Afb. 173
Links van de stuurkolom: schakelaar
en toetsen om de snelheid s
begrenzer te be-
dienen. Afb. 174
Links van de stuurkolom: derde hen-
del om de snelheid s
begrenzer te bedienen.206