Page 201 of 610

Persoonlijke voorkeursinstellingen
Instellingen (bijv. de
ontgrendelingsinstellingen van de
geheugenoproepfunctie) kunnen aan de
persoonlijke voorkeur worden
aangepast. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 507)
4.6.2 My Settings
Een persoon kan worden herkend aan
bepaalde apparaten, zoals een
elektronische sleutel. Op deze manier
kunnen de voor de desbetreffende
persoon opgeslagen rijpositie en
voertuiginstellingen worden opgeroepen
bij het instappen. Om de persoonlijke
instellingen te kunnen oproepen, dient
eerst een authenticatie-apparaat te
worden geregistreerd voor elke
bestuurder. Er kunnen voor drie personen
instellingen worden opgeslagen via My
Settings. Raadpleeg voor meer informatie
over het toewijzen/verwijderen van
elektronische sleutels, het instellen van
namen van bestuurders, het resetten van
instellingen en het handmatig wijzigen of
verwijderen van bestuurders de
handleiding voor het multimediasysteem.
Types authenticatie-apparaten
Personen kunnen worden geïdentificeerd
op basis van de volgende
authenticatie-apparaten:
• Elektronische sleutel
Een persoon wordt geïdentificeerd als
de persoonlijke elektronische sleutel
wordt gesignaleerd door het Smart
entry-systeem.
• Gezichtsidentificatie Personen kunnen door de
bestuurderscamera aan de hand van
hun gezicht worden geïdentificeerd.
• Bluetooth-apparaten Een persoon wordt geïdentificeerd
aan de hand van de Bluetooth- telefoon die als laatste als handsfree
telefoon verbonden is geweest met
het audiosysteem.
Opgeslagen functies
Wanneer iemand wordt geïdentificeerd
aan de hand van een authenticatie-
apparaat worden de instellingen van de
volgende functies opgehaald:
• Rijpositie (geheugenoproepfunctie)
*1
De rijpositie van de vorige rit van een
geïdentificeerde persoon wordt
ingesteld na de volgende actie:
De portieren worden ontgrendeld en
geopend met het Smart
entry-systeem met startknop of met
de afstandsbediening.
• Weergave instrumentenpaneel en multimedia-informatie
*2
Bij identificatie worden de
instellingen van de desbetreffende
persoon teruggezet vanaf het
moment dat deze het contact voor het
laatst UIT zette.
• Voertuiginstellingen die u met het multimedia-display kunt wijzigen
*2
Bij identificatie worden de
instellingen van de desbetreffende
persoon teruggezet vanaf het
moment dat deze het contact voor het
laatst UIT zette.
• Rijhulpfunctie
*2
Bij identificatie worden de
instellingen van de desbetreffende
persoon teruggezet vanaf het
moment dat deze het contact voor het
laatst UIT zette.
*1Indien aanwezig
*2Sommige instellingen worden niet
opgeslagen
4.6 Favoriete instellingen
199
4
Voordat u gaat rijden
Page 202 of 610
4.6 Favoriete instellingen
200
Page 203 of 610

5.1 Voordat u gaat rijden..........202
5.1.1 Rijden met de auto .........202
5.1.2 Lading en bagage .........207
5.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .209
5.2 Rijprocedures ..............214
5.2.1 Startknop .............214
5.2.2 Transmissie ............218
5.2.3 Richtingaanwijzerschakelaar. . . .224
5.2.4 Parkeerrem ............224
5.2.5 Brake Hold .............227
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers ..............229
5.3.1 Lichtschakelaar ..........229
5.3.2 AHS (Adaptive High Beam-systeem)
*.......232
5.3.3 AHB (Automatic High Beam)*. . .235
5.3.4 Schakelaar mistlampen ......238
5.3.5 Ruitenwissers en -sproeiers . . . .239
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen ................241
5.4.1 Software-update .........241
5.4.2 Toyota Safety Sense ........243
5.4.3 Bestuurderscamera
*........251
5.4.4 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .252
5.4.5 LTA (Lane Tracing Assist) .....261
5.4.6 LDA (Lane Departure Alert) . . . .265
5.4.7 RSA (Road Sign Assist) .......269
5.4.8 Dynamic Radar Cruise Control . . .273
5.4.9 Cruise control ...........281
5.4.10 Snelheidsbegrenzer
*.......283
5.4.11 Noodstopsysteem ........286
5.4.12 BSM (Blind Spot Monitor)
*. . . .288
5.4.13 SEA (Safe Exit Assist)*......293
5.4.14 Toyota Parking Assist-sensor*. .298
5.4.15 RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)
*..............306
5.4.16 RCD (Rear Camera Detection)*. .311
5.4.17 PKSB (Parking Support Brake)*. .315
5.4.18 Stilstaande objecten voor en achter de auto
*........319
5.4.19 Bewegend voertuig achter de auto
*..........321
5.4.20 Voetgangers achter de auto*. . .322 5.4.21 Stilstaande objecten rond de auto
(auto's met Advanced Park). . . .324
5.4.22 Toyota Teammate Advanced Park
*...............325
5.4.23 SNOW-modus*..........359
5.4.24 X-MODE*.............360
5.4.25 Ondersteunende systemen . . . .364
5.5 Rijtips ..................369
5.5.1 Rijden in de winter .........369
5.5.2 Voorzorgsmaatregelen bij terreinauto's ............371
Rijden5
201
Page 204 of 610

5.1 Voordat u gaat rijden
5.1.1 Rijden met de auto
Volg om veilig te kunnen rijden de
aangegeven procedures:
Rijprocedure
Vóór het starten van het EV-systeem
Controleer of de laadkabel is losgenomen.
(→Blz. 102, blz. 110)
Starten van het EV-systeem
→Blz. 214
Rijden1. Selecteer met ingetrapt rempedaal schakelstand D.
Controleer of de
schakelstandindicator D aangeeft.
2. Deactiveer de parkeerrem wanneer deze is geactiveerd. (→Blz. 224)
Als de parkeerrem in de automatische
modus staat, wordt de parkeerrem
automatisch gedeactiveerd.
(→Blz. 225)
3. Laat het rempedaal geleidelijk opkomen en trap langzaam het
gaspedaal in om de auto in beweging
te brengen.
Stilstaan 1. Trap het rempedaal in.
2. Activeer indien nodig de parkeerrem. (→Blz. 224)
Als de auto gedurende langere tijd
stilstaat, zet dan de selectiehendel in
stand P. (→Blz. 219)
Parkeren van de auto 1. Trap het rempedaal in om de auto volledig tot stilstand te brengen.
2. Activeer de parkeerrem wanneer deze is gedeactiveerd. (→Blz. 224)
3. Selecteer stand P. (→Blz. 219) Controleer of de
schakelstandindicator P aangeeft en
of het waarschuwingslampje
parkeerrem brandt.
4. Druk op de startknop om het EV-systeem uit te zetten.
5. Laat het rempedaal langzaam opkomen.
6. Vergrendel de portieren nadat u hebt gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
Plaats bij het parkeren op een helling
indien nodig wielblokken.
Wegrijden op een helling 1. Trap het rempedaal stevig in en selecteer stand D.
De Hill Start Assist Control wordt
geactiveerd.
2. Activeer de parkeerrem. (→Blz. 224)
3. Laat het rempedaal opkomen en trap langzaam het gaspedaal in om de auto
in beweging te brengen.
4. Deactiveer de parkeerrem. (→Blz. 224)
Als u wegrijdt op een helling omhoog
De Hill Start Assist Control wordt
geactiveerd. (→Blz. 364)
Rijden in de regen
• Rijd voorzichtig als het regent, omdat het zicht dan minder is, de ruiten
beslagen kunnen zijn en de weg glad
kan zijn.
• Rijd extra voorzichtig wanneer het begint te regenen, de weg kan dan
immers bijzonder glad zijn.
• Matig uw snelheid bij het rijden in de regen, tussen band en wegdek kan er
zich dan immers een waterfilm
vormen die het sturen en remmen kan
bemoeilijken.
5.1 Voordat u gaat rijden
202
Page 205 of 610

Beperken van het vermogen van het
EV-systeem (Brake Override-systeem)
• Wanneer het gaspedaal en rempedaalgelijktijdig worden ingetrapt, wordt
het vermogen van het EV-systeem
mogelijk beperkt.
• Er wordt een waarschuwingsmelding weergegeven op het multi-
informatiedisplay terwijl het systeem
in werking is.
Inrijden van uw nieuwe Toyota
Voor een maximale levensduur van de
auto adviseren wij rekening te houden
met onderstaande aanwijzingen:
• De eerste 300 km: Voorkom plotseling sterk afremmen.
• De eerste 800 km: Rijd niet met een aanhangwagen.
• De eerste 1.000 km: – Rijd niet met extreem hogesnelheden.
– Vermijd plotseling sterk accelereren.
– Rijd niet langdurig met een constante snelheid.
WAARSCHUWING!
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Bij het starten van de auto
Houd het rempedaal altijd ingetrapt als
de auto stilstaat en het controlelampje
READY brandt. Dit voorkomt kruipen
van de auto.
Tijdens het rijden
• Zorg ervoor dat u, voordat u wegrijdt, blindelings het gas- en rempedaal
kunt vinden.– Als u per ongeluk in plaats van het rempedaal het gaspedaal intrapt,
zal de auto onverwacht
accelereren, wat een ongeval tot
gevolg kan hebben.
– Bij het achteruitrijden draait u
WAARSCHUWING!(Vervolg)
wellicht uw lichaam, waardoor het
bedienen van de pedalen moeilijk
wordt. Zorg dat u de pedalen altijd
goed kunt bedienen.
– Zorg dat u altijd in de juiste houding achter het stuur zit, ook als de auto
maar kort hoeft te rijden. Zo kunt u
het rem- en gaspedaal goed
bedienen.
– Trap het rempedaal met uw rechtervoet in. Wanneer u het
rempedaal met uw linkervoet
intrapt, kan in een noodgeval uw
reactie vertraagd worden, waardoor
een ongeval kan ontstaan.
• De bestuurder moet extra goed letten op voetgangers. Aangezien er geen
motorgeluiden zijn, kunnen
voetgangers de beweging van de auto
misschien onjuist inschatten. Hoewel
uw auto is voorzien van een
akoestisch
voertuigwaarschuwingssysteem,
dient u voorzichtig te rijden,
aangezien voetgangers in de buurt de
auto mogelijk nog steeds niet
opmerken als er veel omgevingsgeluid
is.
• Zet het EV-systeem niet uit tijdens het rijden. Door het uitschakelen van
het EV-systeem tijdens het rijden
verliest u niet de controle over het
stuurwiel of de remmen. De
stuurbekrachtiging werkt echter niet
meer. Hierdoor zal het sturen veel
zwaarder gaan dan normaal. Zet in dat
geval de auto aan de kant zodra dit
veilig kan. In geval van nood echter,
bijvoorbeeld als de auto onmogelijk op
de normale manier tot stilstand kan
worden gebracht: →blz. 456
• Rem bij het afdalen van een helling regeneratief om een veilige snelheid
te behouden. Het continu gebruiken
van de remmen kan leiden tot
oververhitting en een verminderde
remwerking. (→Blz. 222)
5.1 Voordat u gaat rijden
203
5
Rijden
Page 206 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als “Regenerative braking limited.Press Brake to Decelerate”
(Regeneratief remmen beperkt. Trap
rempedaal in om te decelereren) op
het multi-informatiedisplay
verschijnt, trap dan het rempedaal
stevig in om de auto te laten
vertragen. (→Blz. 469)
• Verstel het stuurwiel, de stoel en de binnen- en buitenspiegels niet tijdens
het rijden. Als u dat wel doet, kunt u
de macht over het stuur verliezen.
• Controleer altijd of alle passagiers hun armen, hoofd en andere
lichaamsdelen binnen de auto
houden.
• AWD-uitvoeringen: Ga met deze auto niet off-road rijden. De
vierwielaandrijving van deze auto is
niet ontworpen voor off-road rijden.
Neem de nodige zorgvuldigheid in
acht als off-road rijden onvermijdelijk
is.
• Rijd niet met de auto door rivierbeddingen of diepe plassen.
Hierdoor kan kortsluiting ontstaan in
elektrische/elektronische
componenten, kan het EV-systeem
beschadigd raken of kan andere
ernstige schade aan de auto ontstaan.
Tijdens het rijden op een glad wegdek
• Door plotseling remmen, accelereren en sturen kunnen de banden hun grip
verliezen, met controleverlies tot
gevolg.
• Door plotseling accelereren of regeneratief remmen door schakelen
kan de auto in een slip raken, wat tot
een ongeval leidt.
• Trap, nadat u door een plas bent gereden, het rempedaal lichtjes in om
ervoor te zorgen dat de remmen goed
werken. Door natte remblokken kan
de remwerking afnemen. Remmen die
aan één kant van de auto nat zijn en
niet goed werken, kunnen de
besturing bemoeilijken.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Bedienen van de transmissie
• Laat de auto niet achteruit rollen alseen vooruitversnelling is ingeschakeld
of vooruit rollen terwijl de
selectiehendel in stand R staat. Als dat
wel gebeurt, kan een ongeval
ontstaan of kan de auto beschadigd
raken.
• Selecteer schakelstand P niet tijdens het rijden. Als u dat wel doet, kan er
schade aan de transmissie ontstaan
waardoor u de controle over de auto
kunt verliezen.
• Schakel stand R niet in terwijl de auto vooruitrijdt. Als u dat wel doet, kan er
schade aan de transmissie ontstaan
waardoor u de controle over de auto
kunt verliezen.
• Selecteer tijdens het achteruitrijden geen vooruitversnelling. Als u dat wel
doet, kan er schade aan de transmissie
ontstaan waardoor u de controle over
de auto kunt verliezen.
• Als stand N wordt ingeschakeld terwijl de auto rijdt, wordt het EV-systeem
uitgeschakeld. Regeneratief remmen
is niet beschikbaar als het EV-systeem
is uitgeschakeld.
• Selecteer geen andere schakelstand wanneer het gaspedaal ingetrapt is.
Als op dat moment een andere
schakelstand dan P of N wordt
geselecteerd, kan de auto onverwacht
snel accelereren, waardoor een
aanrijding en dodelijk of ernstig letsel
kunnen ontstaan. Nadat u de
schakelstand gewijzigd hebt, moet u
de actuele schakelstand controleren
die op de schakelstandindicator in het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven.
Als u een piepend of krassend geluid
hoort (remblokslijtage-indicatoren)
Laat de remblokken zo snel mogelijk
nakijken en indien nodig vervangen door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
5.1 Voordat u gaat rijden
204
Page 207 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. De remschijven kunnen
beschadigd raken als de remblokken niet
op tijd worden vervangen. Het rijden
met een auto waarvan de remblokken
en/of de remschijven de slijtagelimiet
hebben overschreden, is gevaarlijk.
Bij stilstaande auto
• Trap het gaspedaal niet onnodig in.Als op dat moment een andere
schakelstand dan P of N is
geselecteerd, kan de auto
onverwachts in beweging komen,
waardoor er een ongeval kan
ontstaan.
• Houd, om ongevallen door het wegrollen van de auto te voorkomen,
altijd het rempedaal ingetrapt zolang
het controlelampje READY brandt en
activeer de parkeerrem indien nodig.
• Voorkom voor- of achteruitrollen van de auto bij stoppen op een helling,
waardoor een ongeval kan ontstaan:
trap altijd het rempedaal in en
activeer de parkeerrem indien nodig.
Als de auto geparkeerd is
• Laat geen brillen, aanstekers, spuitbussen of blikken frisdrank in de
auto liggen als deze in de zon
geparkeerd staat. Dit kan resulteren in
het volgende:– Een aansteker of spuitbus kan gas gaan lekken, waardoor brand kan
ontstaan.
– De temperatuur in de auto kan zo hoog oplopen dat kunststof
brillenglazen en kunststof
monturen kunnen vervormen of
barsten.
– Blikjes frisdrank kunnen openbarsten, waardoor de inhoud in
het interieur terechtkomt.
Bovendien kan de vloeistof
kortsluiting in de elektrische
componenten van de auto
veroorzaken.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Laat geen aanstekers achter in de auto. Als een aansteker in het
dashboardkastje of op de vloer ligt,
kan deze per ongeluk gaan branden
als er bagage wordt geplaatst of een
stoel wordt afgesteld en brand
veroorzaken.
• Plak geen parkeerschijven op de voorruit of andere ruiten. Plaats geen
reservoirs zoals luchtverfrissers op
het instrumentenpaneel of
dashboard. Deze parkeerschijven of
reservoirs kunnen als een lens werken
en brand veroorzaken in de auto.
• Laat geen portier of ruit open als het gebogen glas van naastliggende
gebouwen voorzien is van een
gemetalliseerde film, bijvoorbeeld een
zilverkleurige folie. Weerkaatst
zonlicht kan van het glas een lens
maken en brand veroorzaken.
• Activeer altijd de parkeerrem, selecteer schakelstand P, schakel het
EV-systeem uit en sluit de auto af.
Laat de auto niet onbeheerd achter als
het controlelampje READY brandt. Als
de auto is geparkeerd terwijl
schakelstand P is geselecteerd maar
de parkeerrem niet is geactiveerd, zou
de auto in beweging kunnen komen,
wat kan leiden tot een ongeval.
Als u even gaat slapen in de auto
Schakel altijd het EV-systeem uit.
Anders kan de auto plotseling in
beweging komen wanneer per ongeluk
de schakelstand wordt veranderd of het
gaspedaal wordt ingetrapt, wat kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
5.1 Voordat u gaat rijden
205
5
Rijden
Page 208 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Bij het remmen
• Rijd voorzichtiger wanneer deremmen nat zijn. De remweg neemt
toe als de remmen nat zijn en
bovendien kan vocht ertoe leiden dat
de ene kant van de auto sterker
afgeremd wordt dan de andere kant.
Ook de werking van de parkeerrem
kan door vocht in negatieve zin
beïnvloed worden.
• Rijd niet te dicht achter een andere auto als het elektronisch geregelde
remsysteem niet werkt en vermijd
afdalingen en scherpe bochten die
afremmen noodzakelijk maken. In dit
geval kan de auto nog wel worden
afgeremd, maar moet er een grotere
kracht op het rempedaal worden
uitgeoefend dan normaal. De remweg
zal ook langer zijn. Laat uw remmen
onmiddellijk repareren.
• Het remsysteem bestaat uit 2 of meer afzonderlijke hydraulische systemen:
als een van de systemen uitvalt, werkt
het andere systeem/werken de
andere systemen nog wel. In dat geval
moet het rempedaal krachtiger
worden ingetrapt dan gewoonlijk en
neemt ook de remweg toe. Laat uw
remmen onmiddellijk repareren.
Als de auto vast komt te zitten
(AWD-uitvoeringen)
Laat de wielen niet overmatig
doorslippen als een van de wielen los
van de grond komt of als de auto vastzit
in bijvoorbeeld zand of modder. Anders
kunnen de onderdelen van het
aandrijfsysteem beschadigd raken en
kan de auto plotseling naar voren of
achteren schieten en een ongeval
veroorzaken.OPMERKING
Tijdens het rijden
• Trap tijdens het rijden niet tegelijkertijd het gaspedaal en het
rempedaal in, anders neemt het
vermogen van het EV-systeem
mogelijk af.
• Gebruik het gaspedaal niet om de auto op een helling op zijn plaats te houden
en trap daartoe ook niet het
rempedaal en het gaspedaal
gelijktijdig in.
Voorkomen van schade aan onderdelen
van de auto
• Draai het stuurwiel niet gedurende langere tijd in een van beide
richtingen tegen de aanslag aan.
Anders kan schade aan de
stuurbekrachtigingsmotor ontstaan.
• Rijd zo langzaam mogelijk over oneffenheden in de weg om schade
aan de wielen, de onderzijde van de
auto, enz. te vermijden.
Als u tijdens het rijden een lekke band
krijgt
Een lekke of beschadigde band kan
leiden tot de onderstaande situaties.
Houd het stuurwiel stevig vast en trap
het rempedaal geleidelijk in om de auto
tot stilstand te brengen.
• Het kan moeilijk zijn om de auto onder controle te houden.
• De auto kan abnormale geluiden maken of trillen.
• De auto kan abnormaal gaan overhellen.
Informatie over wat u moet doen in het
geval van een lekke band (→blz. 476,)
Overstroomde wegen
Rijd niet op wegen die na zware regenval
e.d. zijn overstroomd. Indien u dat toch
doet, kan de auto hierdoor ernstig
beschadigd raken:
• Kortsluiting in elektrische componenten
• Schade aan de tractiebatterij door onderdompeling in water
5.1 Voordat u gaat rijden
206