Page 233 of 610

Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
ofstaat terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Wanneer het contact AAN wordt gezet,
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu uitgeschakeld.
Onder de volgende omstandigheden
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordtbediend
• Wanneer een portier wordt geopend of gesloten
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid
lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 508)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk als het
EV-systeem niet in werking is. Inschakelen van het grootlicht
1. Druk bij ingeschakelde koplampen de hendel van u af om het grootlicht in te
schakelen.
Door de hendel weer in de
middenstand te zetten, wordt het
grootlicht weer uitgeschakeld.
2. Trek de hendel naar u toe en laat deze meteen weer los om één keer met het
grootlicht te knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de
koplampen in- of uitgeschakeld.
Extended Headlight Lighting-systeem
Dankzij dit systeem kunnen de
koplampen en de parkeerlichten voor
gedurende 30 seconden worden
ingeschakeld wanneer het contact UIT
staat. Trek, nadat u het contact UIT hebt
gezet, de hendel naar u toe en laat hem
los terwijl de lichtschakelaar in de stand
staat.
Trek de hendel naar u toe en laat hem
weer los om de verlichting uit te
schakelen.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
231
5
Rijden
Page 234 of 610

Draaiknop koplampverstelling*
*
Indien aanwezig
De koplamphoogte kan worden
afgestemd op het aantal passagiers in de
auto en de mate van belading.
1. Verhogen van de koplamphoogte
2. Verlagen van de koplamphoogte
Aanwijzing voor instellen van de
koplamphoogte
Aantal inzittenden en
hoeveelheid bagage Stand knop
Inzittenden Hoeveelheid
bagage
Bestuurder Geen 0
Bestuurder
en voorpas-
sagier Geen 0
Alle zitplaat-
sen bezet Geen 1
Alle zitplaat-
sen bezet Maximale
belading
1,5
Bestuurder Maximale
belading 2
5.3.2 AHS (Adaptive High
Beam-systeem)*
*Indien aanwezig
Het Adaptive High Beam-systeem
gebruikt een camera aan de bovenzijde
van de voorruit om de helderheid van de
verlichting van tegenliggers en
voorliggers, straatverlichting, enz. te
signaleren en regelt automatisch de
verspreiding van het licht van de
koplampen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
Vertrouw niet blindelings op het
Adaptive High Beam-systeem. Rijd
altijd voorzichtig en houd hierbij de
omgeving in de gaten en schakel indien
nodig handmatig het grootlicht in of
uit.
Voorkomen van onbedoelde
bediening van het Adaptive High
Beam-systeem
• Wanneer het nodig is om het systeem uit te schakelen: →blz. 243
Regelingen systeem
• De helderheid en het verlichte gebied van het grootlicht worden aangepast
op basis van de rijsnelheid.
• Als in een bocht wordt gereden, gebruikt het systeem het grootlicht
om de richting waarin de auto rijdt
helder te verlichten.
• Het grootlicht wordt afgeschermd in de richting van andere voertuigen.
(Afgeschermd grootlicht)
Het afgeschermde grootlicht helpt
het zicht naar voren te verbeteren
terwijl tegenliggers en voorliggers
minder worden verblind.
AGebied verlicht door grootlicht
BGebied verlicht door dimlicht
• Het stralingsbereik van het dimlicht wordt aangepast in overeenstemming
met de afstand tot een voorligger of
tegenligger.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
232
Page 235 of 610

Gebruik van het Adaptive High
Beam-systeem1. Druk op de schakelaar van het Adaptive High Beam-systeem.
2. Zet de lichtschakelaar in de stand
of.
Wanneer de lichtschakelaar in de
stand dimlicht staat, wordt het
AHS-systeem ingeschakeld en gaat
het controlelampje AHS branden.
Voorwaarden voor activering
• Als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan, wordt
het grootlicht ingeschakeld en werkt
het systeem:– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h of hoger.
*
– Het gebied voor de auto is nietverlicht.
*Als in een bocht wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 30 km/h of
hoger, wordt de richting waarin de
auto rijdt helder verlicht. • Als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het variabel afgeschermde grootlicht
ingeschakeld, afhankelijk van de
locatie van tegenliggers en
voorliggers:– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h of hoger.
– Het gebied voor de auto is niet verlicht.
– Er bevindt zich een voertuig met ingeschakelde verlichting voor de
auto.
– Er bevinden zich weinig straatlantaarns of andere
verlichting op de weg voor u.
• Als aan een van onderstaande voorwaarden wordt voldaan, schakelt
het systeem het dimlicht in:– De rijsnelheid is ongeveer 12 km/h of lager.
– Het gebied voor de auto is verlicht.
– Er zijn veel tegenliggers en/of voorliggers.
– Er bevinden zich veel straatlantaarns of andere
verlichting op de weg voor u.
Detectie camera voor
• In de volgende situaties wordt mogelijk niet automatisch geschakeld
van grootlicht naar variabel
afgeschermd grootlicht:– Als uw auto wordt gesneden
– Als een ander voertuig voor uw auto langs kruist
– Als tegenliggers of voorliggers herhaaldelijk worden gesignaleerd
en vervolgens aan het zicht zijn
onttrokken als gevolg van een reeks
bochten, wegafscheidingen of
bomen langs de weg
– Als een tegenligger nadert vanuit een rijstrook ver van u vandaan
– Als een tegenligger of voorligger zich ver van u vandaan bevindt
– Als de verlichting van een tegenligger of voorligger niet is
ingeschakeld
– Als de verlichting van tegenliggers of voorliggers zwak is
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
233
5
Rijden
Page 236 of 610

– Als een tegenligger of voorligger fellicht reflecteert, zoals dat van de
koplampen van uw auto
– Situaties waarin de sensoren mogelijk niet goed werken:
→blz. 248
• Er wordt mogelijk geschakeld van grootlicht naar variabel afgeschermd
grootlicht als een tegenligger wordt
gesignaleerd die zijn mistlampen aan
heeft terwijl de koplampen uit zijn.
• Door de aanwezigheid van huisverlichting, straatverlichting,
verkeerslichten of verlichte billboards
of verkeersborden en andere
reflecterende objecten wordt mogelijk
geschakeld van grootlicht naar
variabel afgeschermd grootlicht,
wordt mogelijk niet geschakeld van
grootlicht naar variabel afgeschermd
grootlicht of wordt het niet verlichte
gebied mogelijk gewijzigd.
• Het volgende kan ervoor zorgen dat de snelheid waarmee het
afgeschermde gebied verandert of het
tijdstip waarop wordt geschakeld naar
dimlicht wijzigt:– De helderheid van de verlichting van tegenliggers en voorliggers
– De beweging en richting van tegenliggers en voorliggers
– De afstand tussen de auto en een tegenligger of voorligger
– Als de verlichting van een tegenligger of voorligger slechts
aan één kant brandt
– Als een tegenligger of voorligger een voertuig op twee wielen betreft
– De toestand van de weg (stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)
– Het aantal inzittenden en de hoeveelheid bagage
• De regeling van de lichtverspreiding van de koplampen voldoet mogelijk
niet aan de verwachtingen van de
bestuurder.
• Fietsen of andere kleine voertuigen worden mogelijk niet gesignaleerd. • In de volgende situaties kan het
systeem de helderheid van het
omgevingslicht mogelijk niet juist
signaleren. Hierdoor blijven de
dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden
voetgangers, tegenliggers of
voorliggers verblind. Als dat het geval
is, moet handmatig geschakeld
worden tussen grootlicht en dimlicht.– Als er vergelijkbare verlichting als koplampen of achterlichten in de
omgeving aanwezig zijn
– Als de koplampen of achterlichten van tegenliggers of voorliggers zijn
uitgeschakeld, vuil zijn, een andere
kleur hebben of niet correct zijn
afgesteld
– Als herhaaldelijk wordt geschakeld tussen grootlicht en dimlicht.
– Als het gebruik van grootlicht niet wenselijk is of als het grootlicht
mogelijk knippert of voetgangers of
andere bestuurders verblindt
– Als de auto wordt gebruikt in een gebied waar men aan de andere
kant van de weg rijdt, bijvoorbeeld
een auto bestemd voor
rechtsrijdend verkeer in een gebied
voor linksrijdend verkeer of vice
versa
– Wanneer het nodig is om het systeem uit te schakelen: →blz. 243
– Situaties waarin de sensoren mogelijk niet goed werken:
→blz. 248
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen van bepaalde functies
kunnen worden gewijzigd. ( →Blz. 508)
Handmatig in- en uitschakelen van het
grootlicht
Grootlicht inschakelen
Duw de hendel naar voren.
Het controlelampje van het AHS dooft en
het controlelampje van het grootlicht
gaat branden.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
234
Page 237 of 610

Trek de hendel in de oorspronkelijke
stand om het Adaptive High
Beam-systeem weer in te schakelen.
Dimlicht inschakelen
Druk op de schakelaar van het Adaptive
High Beam-systeem.
Het controlelampje van het AHS dooft.
Druk op de schakelaar om het Adaptive
High Beam-systeem weer in te schakelen.
Dimlicht tijdelijk inschakelen
Het verdient aanbeveling om, als het
grootlicht is ingeschakeld, het dimlicht in
te schakelen als het gebruik van
grootlicht niet wenselijk is of andere
bestuurders of voetgangers in de buurt
kan hinderen.
Trek de hendel naar achteren en laat hem
vervolgens terugkeren in de
oorspronkelijke stand.
Het grootlicht blijft ingeschakeld terwijl
de hendel naar achteren is getrokken.
Nadat de hendel echter weer in de
oorspronkelijke stand is gezet, blijft het
dimlicht gedurende enige tijd branden.Hierna treedt het Adaptive High
Beam-systeem in werking.
5.3.3 AHB (Automatic High
Beam)*
*Indien aanwezig
Het Automatic High Beam-systeem
gebruikt een camera aan de bovenzijde
van de voorruit om de helderheid van de
verlichting van tegenliggers en
voorliggers, straatverlichting, enz. te
signaleren en schakelt automatisch
tussen grootlicht en dimlicht.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
Vertrouw niet blindelings op het
Automatic High Beam-systeem. Rijd
altijd voorzichtig en houd hierbij de
omgeving in de gaten en schakel indien
nodig handmatig het grootlicht in of
uit.
Voorkomen van een onbedoelde
werking van het Automatic High
Beam-systeem
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen: →blz. 243
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
235
5
Rijden
Page 238 of 610

Gebruik van het Automatic High
Beam-systeem1. Druk de Automatic High Beam-schakelaar in.
2. Zet de lichtschakelaar in de stand
of.
Wanneer de lichtschakelaar in de
stand dimlicht staat, wordt het
AHB-systeem ingeschakeld en gaat
het controlelampje AHB branden.
Voorwaarden voor automatische
werking van het grootlicht
• Als aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan, wordt
het grootlicht automatisch
ingeschakeld:– De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h of hoger.
– Het gebied voor de auto is niet verlicht.
– Er zijn geen tegenliggers of voorliggers met ingeschakelde
verlichting.
– Er bevinden zich weinig straatlantaarns of andere
verlichting op de weg voor u. • Als aan een van onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het dimlicht ingeschakeld:– De rijsnelheid wordt lager dan ongeveer 25 km/h.
– Het gebied voor de auto is verlicht.
– Er bevindt zich een voertuig met ingeschakelde verlichting voor de
auto.
– Er bevinden zich veel straatlantaarns of andere
verlichting op de weg voor u.
Detectie camera voor
• In de volgende situaties wordt mogelijk niet automatisch geschakeld
van grootlicht naar dimlicht:– Als uw auto wordt gesneden
– Als een ander voertuig voor uw auto langs kruist
– Als tegenliggers of voorliggers herhaaldelijk worden gesignaleerd
en vervolgens aan het zicht zijn
onttrokken als gevolg van een reeks
bochten, wegafscheidingen of
bomen langs de weg
– Als een tegenligger nadert vanuit een rijstrook ver van u vandaan
– Als een tegenligger of voorligger zich ver van u vandaan bevindt
– Als de verlichting van een tegenligger of voorligger niet is
ingeschakeld
– Als de verlichting van tegenliggers of voorliggers zwak is
– Als een tegenligger of voorligger fel licht reflecteert, zoals dat van de
koplampen van uw auto
– Situaties waarin de sensoren mogelijk niet goed werken:
→blz. 248
• Er wordt mogelijk geschakeld naar dimlicht als een tegenligger wordt
gesignaleerd die zijn mistlampen aan
heeft terwijl de koplampen uit zijn.
• Door de aanwezigheid van huisverlichting, straatverlichting,
verkeerslichten of verlichte billboards
of verkeersborden wordt mogelijk
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
236
Page 239 of 610

geschakeld van grootlicht naar
dimlicht of blijft het dimlicht mogelijk
ingeschakeld.
• Het volgende kan ervoor zorgen dat het tijdstip waarop wordt geschakeld
naar dimlicht wijzigt:– De helderheid van de verlichting van tegenliggers en voorliggers
– De beweging en richting van tegenliggers en voorliggers
– De afstand tussen de auto en een tegenligger of voorligger
– Als de verlichting van een tegenligger of voorligger slechts
aan één kant brandt
– Als een tegenligger of voorligger een voertuig op twee wielen betreft
– De toestand van de weg (stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)
– Het aantal inzittenden en de hoeveelheid bagage
• Er kan onverwacht worden geschakeld tussen grootlicht en
dimlicht.
• Fietsen of andere kleine voertuigen worden mogelijk niet gesignaleerd.
• In de volgende situaties kan het systeem de helderheid van het
omgevingslicht mogelijk niet juist
signaleren. Hierdoor blijven de
dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden
voetgangers, tegenliggers of
voorliggers verblind. Als dat het geval
is, moet handmatig geschakeld
worden tussen grootlicht en dimlicht.– Als er vergelijkbare verlichting als koplampen of achterlichten in de
omgeving aanwezig zijn
– Als de koplampen of achterlichten van tegenliggers of voorliggers zijn
uitgeschakeld, vuil zijn, een andere
kleur hebben of niet correct zijn
afgesteld
– Als herhaaldelijk wordt geschakeld tussen grootlicht en dimlicht. – Als het gebruik van grootlicht niet
wenselijk is of als het grootlicht
mogelijk knippert of voetgangers of
andere bestuurders verblindt
– Als de auto wordt gebruikt in een gebied waar men aan de andere
kant van de weg rijdt, bijvoorbeeld
een auto bestemd voor
rechtsrijdend verkeer in een gebied
voor linksrijdend verkeer of vice
versa
– Wanneer het nodig is om het systeem uit te schakelen: →blz. 243
– Situaties waarin de sensoren mogelijk niet goed werken:
→blz. 248
Handmatig in- en uitschakelen van het
grootlicht
Grootlicht inschakelen
Duw de hendel naar voren.
Het controlelampje van het Automatic
High Beam-systeem dooft en het
controlelampje van het grootlicht gaat
branden.
Trek de hendel in de oorspronkelijke
stand om het Automatic High
Beam-systeem weer in te schakelen.
Dimlicht inschakelen
Druk de Automatic High Beam-
schakelaar in.
Het controlelampje van het Automatic
High Beam-systeem dooft.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
237
5
Rijden
Page 240 of 610

Druk de schakelaar in om het Automatic
High Beam-systeem weer in te schakelen.
Dimlicht tijdelijk inschakelen
Het verdient aanbeveling om, als het
grootlicht is ingeschakeld, het dimlicht in
te schakelen als het gebruik van
grootlicht niet wenselijk is of andere
bestuurders of voetgangers in de buurt
kan hinderen.
Trek de hendel naar achteren en laat hem
vervolgens terugkeren in de
oorspronkelijke stand.
Het grootlicht blijft ingeschakeld terwijl
de hendel naar achteren is getrokken.
Nadat de hendel echter weer in de
oorspronkelijke stand is gezet, blijft het
dimlicht gedurende enige tijd branden.
Daarna wordt het Automatic High
Beam-systeem weer ingeschakeld.5.3.4 Schakelaar mistlampen
Schakel bij ongunstige
rijomstandigheden, zoals regen en mist,
het mistachterlicht in om auto's achter u
op de hoogte te brengen van de
aanwezigheid van uw auto.
Inschakelen van de mistlampen1.
Schakelt het mistachterlicht uit
2.
Schakelt het mistachterlicht in
Als de schakelaarring wordt
losgelaten, keert de ring terug naar de
stand
.
Door de schakelaarring nogmaals te
draaien, wordt het mistachterlicht
uitgeschakeld.
De mistlampen kunnen worden
gebruikt als
De koplampen zijn ingeschakeld.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk als het
EV-systeem niet in werking is.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
238