Page 329 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Afhankelijk van bijvoorbeeld de staatvan het wegdek of de auto, of de
afstand tussen de auto en het
parkeervak is het wellicht niet
mogelijk een parkeervak te
signaleren of kan het systeem u
mogelijk niet begeleiden tot het punt
waarop het parkeren helemaal is
afgerond.
• Dit systeem begeleidt de auto naar een geschikte positie om de
rijrichting te veranderen, maar als u
merkt dat de auto op een bepaald
moment de ernaast geparkeerde
auto te dicht nadert, trap dan het
rempedaal in en zet de transmissie in
een andere stand. Als u dat doet,
neemt het aantal keer dat de auto
van rijrichting verandert echter
mogelijk toe en wordt de auto
mogelijk schuin geparkeerd.
• De volgende objecten worden mogelijk niet gesignaleerd.
Controleer daarom altijd de
veiligheid van het gebied rondom uw
auto en trap het rempedaal in om de
auto tot stilstand te brengen als de
kans bestaat dat hij een object raakt.– Dunne objecten zoals draden, hekken en touwen
– Katoen, sneeuw en andere materialen die geluidsgolven
absorberen
– Zeer hoekige objecten
– Lage objecten (stoepranden, parkeerblokken, enz.)
– Hoge objecten waarbij het bovenste deel uitsteekt
• Zelfs als er zich een object in het beoogde parkeervak bevindt, wordt
dit mogelijk niet gesignaleerd en
wordt de begeleiding mogelijk toch
gestart.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als het systeem in werking is en dekans bestaat dat uw auto een
voertuig, parkeerblok, object of
persoon raakt, trap dan het rempedaal
in om de auto tot stilstand te brengen
en druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om het systeem uit te
schakelen.
• Gebruik nooit alleen het multimedia-display om het gebied
achter de auto te bekijken. De
afbeelding wijkt mogelijk af van de
werkelijke situatie. Als u tijdens het
achteruitrijden alleen het scherm
gebruikt, kan dat leiden tot een
ongeval, bijvoorbeeld een aanrijding
met een ander voertuig. Let bij het
achteruitrijden rechtstreeks of door
gebruik te maken van de spiegels op
de veiligheid van het gebied rondom
de auto, met name achter de auto.
• Bij extreem lage buitentemperaturen is het scherm mogelijk donker of het
weergegeven beeld onduidelijk.
Controleer ook via de ruiten en
spiegels de veiligheid van het gebied
rondom de auto, aangezien
bewegende objecten mogelijk
vervormd of helemaal niet op het
scherm worden weergegeven.
• In de volgende situaties wordt Advanced Park, terwijl de auto erdoor
tot stilstand is gebracht, mogelijk
uitgeschakeld en komt de auto
mogelijk in beweging. Trap het
rempedaal onmiddellijk in. Anders kan
zich een ongeval voordoen.– Wanneer het bestuurdersportier wordt geopend
– Als instructies van het systeem niet binnen een bepaalde tijd worden
opgevolgd
– Als het rempedaal wordt ingetrapt en de auto gedurende een bepaalde
tijd stilstaat
– Wanneer een storing in het systeem optreedt
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
327
5
Rijden
Page 330 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Let goed op de volgende punten,aangezien het stuurwiel draait als het
systeem in werking is.– Let erop dat uw stropdas, sjaal of arm niet door het draaiende
stuurwiel geraakt kan worden. Houd
uw bovenlichaam uit de buurt van
het stuurwiel. Houd ook kinderen uit
de buurt van het stuurwiel.
– Lange vingernagels kunnen door het draaiende stuurwiel geraakt
worden waardoor u letsel kunt
oplopen.
– Breng in een noodgeval de auto tot stilstand door het rempedaal in te
trappen en druk vervolgens op de
hoofdschakelaar van Advanced Park
om het systeem uit te schakelen.
• Zorg ervoor dat niemand zijn of haar handen of voeten uit het raam steekt
terwijl dit systeem in werking is.
Voorzorgsmaatregelen voor de
camera's en sensoren
• Vanwege de kenmerken van de cameralens wijken de op het scherm
weergegeven positie en afstand van
mensen of objecten mogelijk af van de
werkelijke situatie. Raadpleeg voor
meer informatie over het
onderstaande de handleiding voor het
multimediasysteem.
• Neem de voorzorgsmaatregelen voor het gebruik van de Toyota Parking
Assist-sensor in acht (→blz. 311),
omdat anders een sensor mogelijk
niet goed werkt, hetgeen kan leiden
tot een ongeval.
• In de volgende situaties werken de sensoren mogelijk niet goed, hetgeen
kan leiden tot een ongeval. Rijd
voorzichtig verder.– Als er zich een geparkeerde auto naast het beoogde parkeervak
bevindt en het weergegeven
beoogde parkeervak zich ver van
het werkelijke beoogde parkeervak
bevindt, is een sensor mogelijk
verkeerd uitgelijnd. Laat de auto
WAARSCHUWING!(Vervolg)
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Plaats geen accessoires binnen het detectiegebied van de sensoren.
Voor een juiste werking van Advanced
Park
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kan mogelijk niet veilig met de auto
gereden worden en kan een ongeval het
gevolg zijn.
• Gebruik het systeem niet in de volgende situaties:– Als u op andere plekken dan in gebruikelijke parkeervakken wilt
parkeren
– Als de parkeerplaats is bedekt met zand of grind en er geen duidelijke
belijning is aangebracht
– Als het parkeervak niet horizontaal is, bijvoorbeeld op een helling, of als
er hoogteverschillen zijn
– Mechanisch parkeersysteem
– Parkeerplaats met een voorziening die contact maakt met de
onderzijde van de auto
– Als het wegdek bevroren of glad is of is bedekt met sneeuw
– Als het extreem warm is en het asfalt zacht is geworden
– Als er zich een object voor de auto bevindt
– Als er zich een object bevindt tussen uw auto en de beoogde
parkeerplaats of op de beoogde
parkeerplaats (binnen het
weergegeven blauwe vak)
– Als er zich een geul bevindt tussen uw auto en de beoogde
parkeerplaats of op de beoogde
parkeerplaats (binnen het
weergegeven blauwe vak)
– Als er zich een gat of geul in de vertrekrichting bevindt
– Als u zich in een gebied bevindt met veel voetgangers of voertuigen
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
328
Page 331 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Als het parkeervak zich op eenlocatie bevindt waar inparkeren
lastig is (te smal voor uw auto, enz.)
– Als de beelden onduidelijk zijn door vuil of sneeuw op de cameralens,
licht dat in de camera schijnt of
schaduwen
– Bij gebruik van sneeuwkettingen of een compact reservewiel
– Als de portieren of de achterklep niet geheel zijn gesloten
– Als iemand een arm uit het raam steekt
– Onder barre weersomstandigheden, bijvoorbeeld bij zware regenval of
sneeuw
• Gebruik alleen de standaard bandenmaat, zoals die van de banden
waarmee de auto af fabriek was
uitgerust. Anders werkt Advanced
Park mogelijk niet goed. Als de
banden zijn vervangen, wordt tevens
mogelijk de positie van de lijnen of het
vak verkeerd weergegeven op het
scherm. Neem voor het vervangen van
de banden contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• In de volgende situaties kan het systeem u mogelijk niet begeleiden
naar de geregistreerde parkeerplaats:– Als de banden erg versleten zijn of als de bandenspanning te laag is
– Wanneer de auto zwaar beladen is
– Wanneer de auto schuin staat door een zware belading
– Als het wegdek van het parkeervak wordt verwarmd (ter voorkoming
van bevriezing van het wegdek)
– Als de wielen niet goed zijn uitgelijnd, bijvoorbeeld nadat een
wiel is blootgesteld aan een hevige
schok
– Wanneer er een voetganger of passerend voertuig wordt
gesignaleerd tijdens de begeleiding
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Als iets ten onrechte wordtgesignaleerd als parkeerlijn
(verlichting, reflecties van een
gebouw, hoogteverschillen op het
parkeeroppervlak, geul, geverfde
lijnen op de weg, opnieuw
getrokken lijnen, enz.)
Als in een andere dan bovengenoemde
situatie de auto sterk afwijkt van het
ingestelde parkeervak, laat de auto dan
zo snel mogelijk controleren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Bij het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
• De afstandsbedieningsfunctie is een functie van het Advanced
Park-systeem. Houd u bij het gebruik
van de afstandsbedieningsfunctie op
de openbare weg aan alle
verkeersregels.
• De afstandsbedieningsfunctie kan alleen worden gebruikt nadat u
akkoord bent gegaan met de
disclaimer van de smartphone-app.
• Met de afstandsbedieningsfunctie kunnen slechts een aantal
rijhandelingen worden uitgevoerd. De
functie mag alleen worden gebruikt
door een bestuurder met een geldig
rijbewijs. Draag bij het gebruik van de
app de elektronische sleutel bij u. Kijk
tijdens de bediening niet alleen naar
het scherm van de app, maar let op de
omgeving van de auto. Annuleer in
een noodgeval de bediening via de
afstandsbedieningsfunctie en breng
de auto tot stilstand.
• Houd de omgeving in de gaten als de auto rijdt, net als bij elke andere auto.
• Let altijd op de omgeving van de auto als het systeem in werking is.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
329
5
Rijden
Page 332 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• De afstandsbedieningsfunctie is eensysteem dat helpt bij het op afstand
parkeren in of wegrijden uit een
parkeervak met behulp van een
smartphone. Als de
afstandsbedieningsfunctie wordt
gebruikt, moet de bestuurder de
elektronische sleutel en smartphone
bij zich dragen en controleren of de
omgeving van de auto veilig is.
• Tijdens het gebruik van de afstandsbedieningsfunctie kan de
auto tot stilstand worden gebracht
door te stoppen met het continu
bedienen van de smartphone (de
beweging van uw vinger stoppen, uw
vinger van het scherm halen, enz.). De
auto kan ook tot stilstand worden
gebracht door op de uitschakeltoets
in de smartphone-app te drukken, de
portieren te ontgrendelen met behulp
van de elektronische sleutel of een
portier te openen.
• Als het ernaar uitziet dat uw auto een obstakel of iets dergelijks zal raken,
stop dan de bediening van de
smartphone en schakel de
afstandsbedieningsfunctie indien
nodig uit.
• Het systeem werkt alleen met een vaste snelheid en de snelheid kan niet
verhoogd of verlaagd worden, zelfs
niet als smartphone continu sneller of
langzamer wordt bediend.
• Kijk tijdens het rijden nooit alleen naar het scherm van de smartphone.
• Let bij het rijden rechtstreeks op de veiligheid van het gebied rondom de
auto.
• Gebruik de afstandsbedieningsfunctie niet als er zich personen of huisdieren
in de auto bevinden.
• In een noodgeval kan het systeem worden uitgeschakeld door op een
knop op de elektronische sleutel te
drukken of een portier te openen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Om de afstandsbedieningsfunctie tegebruiken moet u een smartphone
hebben met de nieuwste versie van de
Remote Park-app. De volgende
besturingssystemen worden
ondersteund:– Android
™
– Apple®iOS
• Verbreek de verbinding van alle andere met uw auto gekoppelde apps
alvorens de auto in de Remote
Park-app te registreren.
• Schakel de verbinding met Apple CarPlay uit om de
afstandsbedieningsfunctie in te
schakelen.
• Controleer voordat u met parkeren begint of het beoogde parkeervak
groot genoeg is voor de auto.
• Gebruik de afstandsbedieningsfunctie alleen op een vlak wegdek dat niet
glad is. Gebruik de
afstandsbedieningsfunctie niet bij
parkeerplaatsen op een helling
omlaag of omhoog.
• Als bij gebruik van de afstandsbedieningsfunctie een
storing of systeembeperking wordt
gesignaleerd, gebeurt het volgende
automatisch:– De afstandsbedieningsfunctie wordt uitgeschakeld
– De auto komt tot stilstand
– Stand P wordt geselecteerd en de parkeerrem wordt geactiveerd
– Het contact wordt UIT gezet. (Bij sommige storingen wordt het
contact niet UIT gezet of kan het
niet UIT worden gezet. Stap in de
auto en voer de corrigerende
maatregelen uit overeenkomstig de
op de smartphone weergegeven
melding.)
– De portieren blijven vergrendeld
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
330
Page 333 of 610

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Ontgrendel bij het starten van deafstandsbedieningsfunctie de
portieren met de afstandsbediening
van de elektronische sleutel.
• Als de afstandsbedieningsfunctie in werking is, moet de bestuurder binnen
ongeveer 3 m van de auto blijven. Als
de bestuurder verder dan ongeveer
3 m van de auto komt, wordt de
afstandsbedieningsfunctie
onderbroken en wordt er een melding
weergegeven op de smartphone. De
werking van de
afstandsbedieningsfunctie kan
worden hervat door dichter naar de
auto te lopen.
• De koplampen worden ingeschakeld als de omgeving donker is.
• Als de werking van het systeem wordt uitgeschakeld ten gevolge van een
storing, gaan de alarmknipperlichten
knipperen. De alarmknipperlichten
worden uitgeschakeld als aan een van
de volgende voorwaarden wordt
voldaan:– Er wordt een portier geopend
– Er zijn ongeveer 3 minuten verstreken sinds de
alarmknipperlichten begonnen te
knipperen
• De afstandsbedieningsfunctie kan alleen worden gestart als aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:– Als het EV-systeem wordt gestart nadat de ondersteuningsmodus is
geselecteerd
– Als het contact UIT staat
– Als de op afstand bedienbare airconditioning is ingeschakeld
• Als de portieren worden vergrendeld met de instapfunctie nadat ze zijn
ontgrendeld met de
afstandsbediening, wordt het
vergrendelen mogelijk vertraagd.OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik van Advanced Park
Klap de buitenspiegels in en uit als de
12V-accu ontladen is geweest of is
verwijderd en weer is geplaatst.
Bij het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
• Controleer het laadniveau van debatterij van de smartphone alvorens
de afstandsbedieningsfunctie te
gebruiken. Als de batterij van de
smartphone leeg raakt tijdens het
gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie, wordt de
begeleiding onderbroken. Tevens
wordt de afstandsbedieningsfunctie
niet gestart als dit wordt geprobeerd
terwijl het laadniveau van de batterij
van de smartphone 20% of lager is.
• Schakel de Bluetooth- communicatiefunctie van de
smartphone in alvorens de
afstandsbedieningsfunctie te
gebruiken. De
afstandsbedieningsfunctie kan niet
worden gebruikt als de Bluetooth-
functie is uitgeschakeld.
• Schakel tijdens het gebruik van de afstandsbedieningsfunctie de
Bluetooth-functie van de smartphone
niet uit en verbreek niet de verbinding
met het multimediasysteem. Als er
geen verbinding kan worden gemaakt
met de auto via Bluetooth, kan de
afstandsbedieningsfunctie niet
worden gebruikt.
• Als tijdens het gebruik van de afstandsbedieningsfunctie een
oproep wordt ontvangen, enz., en een
andere app wordt geopend, wordt de
afstandsbedieningsfunctie
onderbroken. De begeleiding kan
worden hervat als de Remote
Park-app binnen 3 minuten opnieuw
wordt geopend. Als er 3 minuten of
meer zijn verstreken, wordt de
begeleiding uitgeschakeld.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
331
5
Rijden
Page 334 of 610

OPMERKING(Vervolg)
• Als tijdens het gebruik van deafstandsbedieningsfunctie de toets
home of de aan-uittoets van de
smartphone wordt ingedrukt en het
scherm wordt vergrendeld, wordt de
afstandsbedieningsfunctie
onderbroken. De begeleiding kan
worden hervat als de Remote
Park-app binnen 3 minuten opnieuw
wordt geopend. Als er 3 minuten of
meer zijn verstreken, wordt de
begeleiding uitgeschakeld.
• Gebruik de Remote Park-app niet met andere apparaten dan die waarvan de
werking is bevestigd door de maker.
Anders werkt het systeem mogelijk
niet goed.
• Als de omgevingstemperatuur laag is, duurt het mogelijk even voordat het
systeem wordt gestart, ten gevolge
van het laadniveau van de 12V-accu.
• Als de spanning van de 12V-accu daalt, wordt de begeleiding
uitgeschakeld.
• Als de afstandsbedieningsfunctie wordt gebruikt op een helling, is de
rijsnelheid lager en wordt de afstand
tot waar de auto objecten nadert
langer dan op een vlakke weg.
• Als er in het systeem een tijdelijke storing optreedt nadat de auto tot
stilstand is gebracht door de
elektrisch bedienbare parkeerrem of
doordat stand P is geselecteerd, wordt
het contact mogelijk UIT gezet en het
systeem mogelijk uitgeschakeld. Laat
in dat geval de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Als er een systeemstoring optreedt, wordt de begeleiding mogelijk tijdelijk
onderbroken. De werking wordt
hervat zodra het systeem weer
normaal werkt. Volg de instructies op
het scherm van de smartphone om de
werking te hervatten.
OPMERKING(Vervolg)
• De afstandsbedieningsfunctie kanniet worden gestart als het
EV-systeem is gestart met een
aftermarket op afstand bedienbaar
startsysteem.
• Nadat de afstandsbedieningsfunctie is gebruikt, wordt de parkeerrem
volgens de voorschriften geactiveerd.
Gebruik de afstandsbedieningsfunctie
niet in gebieden met extreem lage
buitentemperaturen omdat de
parkeerrem vast kan vriezen en
mogelijk niet kan worden
gedeactiveerd. Als de parkeerrem
vastvriest, hoort u mogelijk een geluid
als hij wordt gedeactiveerd. Dit duidt
echter niet op een storing.
• Gebruik de op afstand bedienbare functie niet met een elektronische
sleutel waarvan de batterij leeg is.
• De op afstand bedienbare functie kan niet worden gestart als de laadstekker
van de auto is aangesloten. Als de
ondersteuning per ongeluk wordt
gestart, kan deze op abnormale wijze
worden beëindigd.
Soorten camera's en sensoren
Advanced Park
Camera's en sensoren worden gebruikt
om geparkeerde auto's te signaleren
waardoor het identificeren van
parkeervakken gemakkelijker wordt.
Camera voor
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
332
Page 335 of 610

Camera's opzij
Camera achter
Sensoren
→Blz. 298
Camerabeelden
Omdat er speciale camera's worden
gebruikt, wijken de kleuren in de
weergegeven afbeeldingen mogelijk af
van de werkelijke kleuren.
Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik
Raadpleeg voor meer informatie over het
onderstaande de handleiding voor het
multimediasysteem.
• Bereik dat kan worden weergegevenop de schermen
• Camera's
• Verschillen tussen de weergegeven beelden en de werkelijke weg
• Verschillen tussen de weergegeven beelden en de werkelijke objecten Detectiebereik van de camera's en
sensoren
• Als er een auto geparkeerd staat
achter het beoogde parkeervak en de
afstand tussen deze auto en uw auto
te groot wordt, kan deze auto mogelijk
niet meer worden gesignaleerd.
Afhankelijk van de vorm en de staat
van een geparkeerde auto, wordt het
detectiebereik mogelijk te kort of kan
de auto wellicht niet worden
gesignaleerd.
• Andere objecten dan geparkeerde auto's, zoals een pilaar of muur,
worden mogelijk niet gesignaleerd. En
als ze wel worden gesignaleerd, wordt
het beoogde parkeervak mogelijk niet
goed ingesteld.
Situaties waarin witte
parkeervaklijnen mogelijk niet goed
worden herkend
• In de volgende situaties worden parkeervaklijnen op het wegdek
mogelijk niet gesignaleerd:– Als er voor het parkeervak geen witte lijnen zijn gebruikt
(parkeervak is begrensd met
touwen, blokken, enz.)
– Als de parkeervaklijnen vervaagd of vuil zijn, waardoor ze slecht
zichtbaar zijn
– Als het wegdek een lichte kleur heeft, zoals bij beton, en het
contrast met de witte
parkeervaklijnen klein is
– Als de parkeervaklijnen een andere kleur hebben dan geel of wit
– Als de omgeving van het parkeervak donker is, bijvoorbeeld 's nachts of
in een (ondergrondse)
parkeergarage
– Als het regent of geregend heeft waardoor het wegdek nat is en
reflecteert of als er plassen op het
wegdek staan
– Als er zonlicht direct op een camera valt, zoals bij laagstaande zon
– Als het parkeervak bedekt is met sneeuw of strooizout
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
333
5
Rijden
Page 336 of 610

– Als er sporen van reparaties ofandere sporen zichtbaar zijn op het
wegdek of als er een verkeerszuil of
ander object aanwezig is op het
wegdek
– Als de kleur of de helderheid van het wegdek niet overal gelijk is
– Als er warm of koud water op de camera terecht is gekomen en de
lens is beslagen
– Als het uiterlijk van het parkeervak wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen
– Als een cameralens vuil is of bedekt is met waterdruppels
• In de volgende situaties wordt het beoogde parkeervak mogelijk niet
goed herkend:– Als er sporen van reparaties of andere sporen zichtbaar zijn op het
wegdek of als er een parkeerblok,
verkeerszuil of ander object
aanwezig is op het wegdek
– Als het regent of geregend heeft waardoor het wegdek nat is en
reflecteert of als er plassen op het
wegdek staan
– Als het gebied rond de auto donker is of bij tegenlicht
– Als de kleur of de helderheid van het wegdek niet overal gelijk is
– Als het parkeervak zich op een helling bevindt
– Als er zich diagonale lijnen (toegangspad) in de buurt van het
parkeervak bevinden
– Als het uiterlijk van het parkeervak wordt beïnvloed door de schaduw
van een geparkeerde auto
(bijvoorbeeld de schaduw van de
grille of de dorpel)
– Als er accessoires zijn gemonteerd die het zicht van de camera
belemmeren
– Als de parkeervaklijnen vervaagd of vuil zijn, waardoor ze slecht
zichtbaar zijn
– Als het uiterlijk van het parkeervak wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen Detectie-informatie sensoren
→Blz. 300
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door de sensor
→Blz. 300
Situaties waarin de sensor mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 300
Situaties waarin de parkeerbegeleiding
mogelijk niet werkt, zelfs als er geen
kans op een aanrijding is
→Blz. 301
In- en uitschakelen van Advanced Park
Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park.
Als de schakelaar wordt ingedrukt terwijl
de begeleiding is gestart, wordt de
begeleiding uitgeschakeld.
Werkingsvoorwaarden van Advanced
Park
De begeleiding zal starten als aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan:
• Het rempedaal is ingetrapt
• De auto staat stil
• De veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
• Het stuurwiel wordt niet bediend
• Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
• Alle portieren zijn gesloten
• De buitenspiegels zijn niet ingeklapt
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
334