Page 265 of 384
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN CAMPER
SLEPEN VAN DEZE AUTO ACHTER EEN ANDERE AUTO
Sleepme-thode Wielen
VAN de grond UITVOERINGEN MET
VOORWIELAANDRIJ-
VING - HANDGESCHA-
KELDE VERSNELLINGS- BAK UITVOERINGEN MET
VOORWIELAANDRIJ-
VING - AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK UITVOERIN-
GEN MET
AANDRIJ- VING OP
ALLE WIE-
LEN (AWD)
Slepen met alle
wielen op de
grond GEENTransmissie in de stand
NEUTRAL
Contact in stand ACC of
ON/RUN Als de versnellingsbak kan
worden bediend:
Transmissie in de stand
NEUTRAL
Contact in stand ACC of
ON/RUN
Max. snelheid 40 km/u
Max. afstand van 24 kilometer NIET TOEGE-
STAAN
Slepen met
behulp van een
wiellift of dolly Achter NIET TOEGESTAAN
NIET TOEGE-
STAAN
Voor OK OKNIET TOEGE-
STAAN
Autoambulance ALLE BESTE METHODEBESTE METHODEOK
259
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 266 of 384

Uitvoeringen met aandrijving op alle wielen
(AWD)
Slepen achter een camper (met vier wielen op de grond
of met een dolly) isNIET TOEGESTAAN. Deze
auto mag alleen gesleept worden op een oplegger, met
alle vier de wielen VAN de grond.
Uitvoeringen met voorwielaandrijving (FWD) -
handgeschakelde versnellingsbak
Auto's met voorwielaandrijving en handgeschakelde
versnellingsbak mogen met alle vier de wielen op de
grond worden gesleept tot de wettelijk toegestane
snelheid, zonder afstandsbeperking, als de handge-
schakelde versnellingsbak in de neutraalstand staat
en het contact in de stand ACC of ON/RUN.
Deze auto's mogen tevens worden gesleept met een
dolly (met de voorwielen VAN de grond) of op een
dieplader of aanhangwagen (met alle vier de wielen
VAN de grond). Uitvoeringen met voorwielaandrijving (FWD) -
automatische versnellingsbak
Voertuigen met een automatische ver-
snellingsbak mogen NIET worden ge-
sleept met alle wielen op de grond. Dit
zal beschadiging van de aandrijflijn veroorzaken.
Zorg dat geen van de aangedreven wielen op de
grond rijdt als dit soort auto moet worden ge-
sleept .
OPMERKING: Deze auto kan op een dieplader of
een autotrailer getrokken worden mits alle vier wielen
VAN de grond zijn.
Deze auto mag tevens met een dolly worden gesleept
(met de voorwielen VAN de grond).Als de auto in strijd met de bovenge-
noemde voorschriften wordt gesleept ,
kan de versnellingsbak ernstig bescha-
digd raken. Beschadigingen die zijn veroorzaakt
door onjuist slepen, vallen niet onder de stan-
daardgarantie van een nieuwe auto.
260
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 267 of 384
WAARSCHUWINGSLAMPJES EN MELDINGEN
INSTRUMENTENGROEP
(afb. 148)
(afb. 148) 261
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 268 of 384

BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP
1. Waarschuwingslampje voor het airbagsysteemHet lampje gaat ter controle vier tot acht
seconden branden nadat u de contactschake-
laar de eerste keer in de stand ON/RUN hebt
gezet. Wanneer het lampje niet brandt tij-
dens het starten, blijft branden of gaat branden tijdens
het rijden, moet het systeem zo snel mogelijk door een
erkende dealer worden nagekeken. Raadpleeg “Veilig-
heidsgordelsystemen” in “Veiligheid” voor meer
informatie.
2. Storingslampje Het storingslampje maakt deel uit van het
boorddiagnosesysteem (OBD) dat de elektro-
nische regelingen van de motor en de versnel-
lingsbak controleert. Het lampje gaat branden als de
contactschakelaar in de stand ON/RUN wordt gezet,
voordat de motor start. Als het lampje niet gaat bran-
den wanneer u de contactschakelaar van OFF naar
ON/RUN draait, laat uw auto dan direct controleren
op storingen. Door sommige omstandigheden, zoals een losse of
afwezige tankdop, slechte brandstofkwaliteit e.d., kan
na het aanslaan van de motor het storingslampje gaan
branden. De auto moet worden afgeleverd voor onder-
houd als het foutmeldingslampje aan blijft tijdens een
paar ritten zoals die voor u gebruikelijk zijn. In de
meeste gevallen kan dan normaal met de auto worden
gereden en is slepen niet noodzakelijk.
Langdurig rijden met een brandend
lampje kan schade aan het motorregel-
systeem veroorzaken. Het kan ook van
invloed zijn op het brandstofverbruik en het rijge-
drag. Als het lampje knippert , zal de katalysator
vrij snel ernstig defect raken en zal het motorver-
mogen afnemen. Raadpleeg dan onmiddellijk uw
dealer.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator, zo-
als
hierboven beschreven, kan warmer
worden dan een katalysator die wel goed werkt .
Hierdoor kan brand ontstaan als u langzaam
rijdt of de auto op brandbaar materiaal par-
keert , zoals droge planten, hout , karton enz. Dit
ernstig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben
voor de bestuurder, de passagiers of anderen.
262UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 269 of 384

3. Controle-/storingslampje ESP
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)Het controle-/storingslampje van het elek-
tronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) in de
instrumentengroep gaat branden wanneer de
contactschakelaar in de stand ON/RUN
wordt gezet. Als de motor draait, behoort dit lampje
uit te gaan. Wanneer controle-/storingslampje ESP
continu blijft branden terwijl de motor draait, is een
storing gedetecteerd in het ESP-systeem. Als het
lampje blijft branden nadat er verschillende keren is
gestart en u meerdere kilometers hebt gereden met
een snelheid hoger dan 48 km/u, dient u zo snel
mogelijk contact op te nemen met uw erkende dealer
om het probleem te laten opsporen en verhelpen.
OPMERKING:
Het controlelampje ESP uitgeschakeld en het
controle-/storingslampje ESP gaan kort branden wan-
neer de contactschakelaar in de stand ON/RUN wordt
gezet.
Telkens wanneer de contactschakelaar in de stand
ON/RUN wordt gezet, wordt het ESP-systeem inge-
schakeld, ook wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoemende of klikkende gelui-
den wanneer het actief is. Dit is normaal. De geluiden
houden op wanneer ESP inactief wordt na de manoeu- vre die de activering van het ESP-systeem heeft veroor-
zaakt.
4. Controlelampje richtingaanwijzers
Het linker- of rechterpijltje knippert gelijktij-
dig met de overeenkomstige richtingaanwij-
zerlampjes vóór en achter als de richtingaan-
wijzerschakelaar wordt bediend. (Raadpleeg
"Verlichting" in "Uw auto" voor meer informatie.)
OPMERKING:
Er klinkt een geluidssignaal als de auto verder dan
1,6 km rijdt met één van de richtingaanwijzers aan.
Als één van de richtingaanwijzers sneller knippert dan
normaal, moet u controleren of er een gloeilampje aan
de buitenkant defect is.
5. Controlelampje grootlicht Dit lampje geeft aan dat grootlicht ingeschakeld
is. Trek de multifunctionele bedieningshendel
links op de stuurkolom naar u toe om naar dimlichten
te schakelen. (Raadpleeg "Verlichting" in "Uw auto"
voor meer informatie.)
6. Controlelampje mistlampen vóór
(voor bepaalde uitvoeringen/landen) Dit lampje gaat branden wanneer de mistlampen
vóór zijn ingeschakeld. (Raadpleeg "Verlichting"
in "Uw auto" voor meer informatie.)
263UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 270 of 384

7. Scherm kilometerteller/elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het aantal kilometers aan dat
de auto in totaal heeft gereden.
Scherm elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
Het elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC)
heeft een interactief scherm dat zich in de instrumen-
tengroep bevindt. Raadpleeg “Elektronisch voertuig-
systeem (EVIC)” in “Uw auto” voor meer informatie.
8. Controlelampje parkeerlichten/koplampen
AANDit lampje brandt wanneer de parkeerlichten
of koplampen zijn ingeschakeld. (Raadpleeg
"Verlichting" in "Uw auto" voor meer
informatie.) 9. Bandenspanningslampje
Alle banden, ook de reserveband (indien aan-
wezig) moeten elke maand worden gecontro-
leerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot
de bandenspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspanningensticker.
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust
met een bandenspanningscontrolesysteem, dat ervoor
zorgt dat het verklikkerlampje voor een te lage banden-
spanning gaat branden wanneer de spanning in een of
meer banden duidelijk te laag is. Als het verklikker-
lampje voor een te lage bandenspanning gaat branden,
moet u dus zo snel mogelijk stoppen en uw banden
controleren en deze tot de juiste bandenspanning op-
pompen. Als u met een veel te lage bandenspanning
rijdt, raakt de band oververhit en kan de band defect
raken. Een te lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de auto nadelig
beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen vervan-
ging voor juist onderhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuurder om de juiste
bandenspanning te handhaven, zelfs wanneer de ban-
denspanning nog niet het lage niveau heeft bereikt
waarbij het bandenspanningslampje gaat branden.
264UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 271 of 384

Uw voertuig is ook uitgerust met een controlelampje
voor storingen van het bandenspanningscontrolesys-
teem, dat gaat branden wanneer het systeem niet goed
werkt. Het controlelampje voor storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem werkt in combinatie
met het bandenspanningslampje. Als het systeem een
storing detecteert, knippert het lampje gedurende on-
geveer één minuut, waarna het continu gaat branden.
Zolang er sprake van een storing is, wordt deze reeks
telkens herhaald wanneer de auto wordt gestart. Als
het storingslampje brandt, is het mogelijk dat lage
bandenspanning niet wordt gedetecteerd of gemeld.
Storingen van het bandenspanningscontrolesysteem
kunnen optreden om verschillende redenen, waaron-
der de installatie van vervangende of alternatieve ban-
den of wielen. Controleer altijd het verklikkerlampje
voor storingen van het bandenspanningscontrolesys-
teem nadat één of meerdere banden of wielen van het
voertuig zijn vervangen om te verzekeren dat de ver-
vangende of alternatieve banden en wielen de juiste
werking van het bandenspanningscontrolesysteem niet
verhinderen.
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele ban-
den en wielen. De bandenspanning en
waarschuwing van het bandenspanningscontrole-
systeem zijn ingesteld voor de bandenmaat van
uw auto. Het gebruik van vervangende onderde-
len met een andere maat of van een ander of type
kan leiden tot een ongewenste werking van het
systeem of schade aan de sensoren. Door het
gebruik van niet-originele wielen kunnen de sen-
soren beschadigd raken. Gebruik geen niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen of balans-
gewichten als de auto is uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem, omdat dit
schade aan de sensoren kan veroorzaken. (Raad-
pleeg de paragraaf "Bandenspanning" in het
hoofdstuk "Banden — algemene informatie" en
de paragraaf "Bandenspanningscontrolesys-
teem" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer
informatie.)
265
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 272 of 384

10. Waarschuwingslampje voor
de veiligheidsgordelsDit lampje gaat ter controle vier tot acht secon-
den branden nadat u de contactschakelaar de
eerste keer in de stand ON/RUN hebt gezet.
Als tijdens deze gloeilampcontrole de veiligheidsgordel
voor de bestuurder niet is vastgegespt, hoort u een
geluidssignaal. Als de gordel ook na de gloeilamptest of
tijdens het rijden nog is losgegespt, gaat het waarschu-
wingslampje voor de autogordel knipperen of continu
branden. Raadpleeg “Veiligheidsgordelsystemen” in
“Veiligheid” voor meer informatie.
11. Waarschuwingslampje voor het remsysteem Dit lampje geeft verschillende functies van
het remsysteem aan, zoals het remvloeistof-
peil en het aantrekken van de handrem. Als
het waarschuwingslampje voor het remsys-
teem gaat branden, is het mogelijk dat de handrem is
aangetrokken, het vloeistofpeil in het remvloeistofre-
servoir te laag is of dat zich een probleem voordoet in
het reservoir van het ABS-systeem. Als het lampje blijft branden wanneer de handrem niet
is aangetrokken en het remvloeistofpeil in het reservoir
van de hoofdremcilinder zich ter hoogte van het merk-
teken "FULL" bevindt, kan er sprake zijn van een
storing in het hydraulisch remcircuit of is er een pro-
bleem met de rembekrachtiging gedetecteerd door het
antiblokkeersysteem (ABS)/elektronische stabiliteits-
programma (ESP). In dat geval blijft het lampje branden
tot de oorzaak is verholpen. Als het probleem verband
houdt met de rembekrachtiging, zal de ABS-pomp
actief zijn tijdens het remmen en voelt u mogelijk een
trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor
reserve-remvermogen als ergens een storing optreedt
in het hydraulisch systeem. Als er in één helft van het
dubbele remsysteem sprake is van lekkage, geeft het
waarschuwingslampje voor het remsysteem dit aan;
het lampje gaat branden wanneer het remvloeistofpeil
in de hoofdremcilinder is gedaald tot onder een be-
paald niveau.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is verholpen.
266UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD