Page 225 of 384

VEILIGHEIDSTIPS
PASSAGIERS VERVOEREN
VERVOER NOOIT PASSAGIERS IN DE LAAD-
RUIMTE.
WAARSCHUWING!
Laat nooit kinderen of dieren achter in
een geparkeerde auto bij warm weer. De
warmte in het interieur kan ernstige gezondheids-
problemen veroorzaken en zelfs dodelijk zijn.
Het is zeer gevaarlijk om tijdens het rijden
personen te vervoeren in de laadruimte. Bij een
ongeval lopen personen in deze ruimte een groter
risico op ernstig of dodelijk letsel.
Vervoer geen personen in een ruimte van de
auto die niet is voorzien van stoelen en veilig-
heidsgordels.
Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel zit
en op de juiste wijze de veiligheidsgordel draagt .
Bij modellen voor zeven passagiers wordt het
rijden met de tweede zitrij in de instap/uitstap-
stand (zitting naar boven geklapt en stoel naar
voren geschoven) afgeraden omdat deze stand
alleen bedoeld is om de toegang tot de derde zitrij
te vergemakkelijken.Als u deze waarschuwing niet
opvolgt , kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
(Vervolgd) (Vervolgd)
Bij modellen voor zeven passagiers mag er
niemand op de derde zitrij plaatsnemen als de
rugleuningen van de tweede zitrij zijn neerge-
klapt . Bij een botsing zouden de inzittenden on-
der de autogordel kunnen glijden en ernstig of
dodelijk letsel kunnen oplopen.
UITLAATGAS
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen gezondheidsproble-
m
en veroorzaken of zelfs dodelijk zijn. Ze
bevatten koolmonoxide (CO), een kleur- en geurloos
gas. Het inademen ervan kan bewusteloosheid en
vergiftiging veroorzaken.Volg de volgende veiligheids-
voorschriften om het inademen van koolmonoxide te
vermijden:
Laat de motor niet langer in een gesloten
garage of ruimte draaien dan noodzakelijk is om
de auto te verplaatsen.
Wanneer u met open kofferdeksel moet rijden,
zorg er dan voor dat alle ramen gesloten zijn en
dat de aanjager van de klimaatregeling in een
hoge stand staat . Schakel de recirculatiestand
NIET in.
(Vervolgd)
219
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 226 of 384

(Vervolgd)
Als u in een geparkeerde auto moet zitten met
een draaiende motor, stel dan de verwarming of
de koeling zodanig af dat er buitenlucht in de
auto wordt aangezogen. Zet de aanjager op een
hoog toerental.
De beste bescherming tegen koolmonoxidevergiftiging
is een goed onderhouden uitlaatsysteem.
Wanneer u merkt dat het uitlaatgeluid is veranderd,
uitlaatgassen in de auto ruikt of als de onder- of
achterzijde van de auto is beschadigd, is er mogelijk
sprake van lekkage in het uitlaatsysteem. Laat een
vakbekwame monteur het volledige uitlaatsysteem en
de naburige carrosseriedelen controleren op breuk,
schade, slijtage of verplaatsingen. Open naden of losse
verbindingen kunnen ertoe leiden dat uitlaatgassen
binnendringen in het interieur. Laat het uitlaatsysteem
ook altijd controleren wanneer de auto op een hefbrug
wordt gezet voor het verversen van smeervet of olie.
Laat indien nodig onderdelen vervangen.
AANBEVOLEN VEILIGHEIDSCONTROLES
BINNEN IN DE AUTO
Veiligheidsgordels
Controleer regelmatig de autogordels op scheuren,
rafels en losse delen. Laat beschadigde onderdelen onmiddellijk vervangen. Probeer niet zelf de gordels
aan te passen of uit elkaar te halen.
De gordelsystemen voorin moeten na een aanrijding
worden vervangen. Gordelsystemen achterin moeten
na een aanrijding direct worden vervangen als ze zijn
beschadigd (oprolmechanisme verbogen, scheuren in
de gordel, enz.). Wanneer er ook maar enige twijfel
bestaat over de toestand van de gordels of de rolauto-
maten, laat de gordel dan vervangen.
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
Nadat het contact voor het eerst aan is gezet,
zou het lichtje ter controle van het gloei-
lampje moeten aangaan en aan blijven gedu-
rende ongeveer vier tot zes seconden. Als
het LED-lichtje niet aan gaat bij het starten of het blijft
aan, knippert of gaat aan tijdens het rijden, dan moet u
het systeem laten nakijken bij een erkende dealer.
Ontdooi-inrichting
Controleer de werking door de ontdooistand te selec-
teren en de aanjager in een hoge stand te zetten. U
moet nu de lucht kunnen voelen die langs de voorruit
geblazen wordt. Bezoek uw erkende dealerals de
ontdooi-inrichting niet werkt.
220UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 227 of 384

Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenkomen met
de afmetingen van de voetruimte van uw auto. U mag
alleen vloermatten gebruiken die het gebied rondom
de pedalen vrijlaten en stevig vastzitten, zodat de mat-
ten niet kunnen verschuiven, de beweging van de pe-
dalen kunnen belemmeren of de veilige besturing van
uw auto op een andere manier kunnen hinderen.
WAARSCHUWING!
Als de pedalen niet vrij kunnen bewegen,
k
unt u de controle over de auto verlie-
zen, waardoor gevaar voor ernstig letsel ont-
staat .
Controleer altijd of de vloermatten op de
juiste wijze zijn vastgemaakt aan de bevestigings-
punten voor de matten.
Plaats nooit vloermatten of andere vloerbe-
dekkingen die u niet op de juiste wijze kunt
vastmaken en voorkom te allen tijde dat de mat-
ten verschuiven, de beweging van de pedalen
belemmeren of de besturing van de auto op een
andere manier hinderen.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Plaats nooit vloermatten of andere vloerbe-
dekkingen over reeds aanwezige vloermatten.
Extra vloermatten en andere vloerbedekkingen
verkleinen de ruimte voor de pedalen en belem-
meren daardoor de beweging van de pedalen.
Controleer regelmatig of de matten nog cor-
rect zijn bevestigd. Matten die zijn verwijderd om
te worden gereinigd, moeten altijd op de juiste
wijze opnieuw worden geplaatst en vastge-
maakt .
Voorkom te allen tijde dat er tijdens het rijden
voorwerpen kunnen vallen in de voetruimte van
de bestuurder. Deze voorwerpen kunnen be-
klemd raken onder het rem- en gaspedaal, waar-
door u de controle over de auto verliest .
Bevestigingspunten moeten, indien nodig, op
de juiste wijze worden aangebracht als deze niet
af fabriek aanwezig zijn.
Als de vloermatten niet op de juiste wijze worden
geplaatst of bevestigd, kan de beweging van het
rem- en gaspedaal worden belemmerd, waardoor
u de controle over de auto verliest .
221
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 228 of 384

VEILIGHEIDSCONTROLES BUITEN DE
AUTO
Banden
Controleer de banden op overmatige of ongelijkmatige
slijtage. Controleer de banden op stenen, spijkers, glas
of andere voorwerpen die in het loopvlak of de wang
vast zijn blijven zitten. Controleer het loopvlak op
sneden en scheuren. Controleer de wangen op sneden,
scheuren en bobbels. Controleer of de wielmoeren
stevig zijn aangedraaid. Controleer de bandenspanning
(met inbegrip van het reservewiel) wanneer de banden
koud zijn.
Verlichting
Laat iemand de werking van de rem- en buitenverlich-
ting controleren terwijl u in de auto de verlichting
bedient. Controleer de controlelampjes voor de rich-
tingaanwijzers en het grootlicht op het instrumenten-
paneel.Portiersloten
Controleer of de portieren goed sluiten en worden
vergrendeld.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder de auto. Controleer
op brandstof-, koelvloeistof-, olie- of andere vloeistof-
lekkage. Ook als u een benzinelucht ruikt of lekkage
van brandstof of rem- of stuurbekrachtigingsvloeistof
vermoedt, moet direct de oorzaak worden opge-
spoord en verholpen.
222
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 229 of 384

STARTEN EN RIJDEN
AANBEVELINGEN VOOR INRIJDEN
De motor en aandrijflijn (overbrenging en as) van uw
auto vereisen geen lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de eerste 100 km kunt
u het beste een snelheid tot 80 à 90 km/u aanhouden.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, vormt nu en dan
kort accelereren met plankgas, binnen de grenzen van
de geldende verkeersregels, een goede bijdrage tot het
inrijden. Accelereren met plankgas in een lage versnel-
ling kan schadelijk zijn en moet worden vermeden.
De transmissieolie die de fabriek in de motor heeft
aangebracht, is een energiebesparend smeermiddel van
een hoge kwaliteit. Houd bij het verversen van de olie
rekening met de het te verwachten klimaat waarin de
auto wordt gebruikt. Raadpleeg de paragraaf "Onder-
houdsprocedures" in het hoofdstuk "Onderhoud van
uw auto" voor de aanbevolen viscositeit en kwaliteits-
klassen. GEBRUIK NOOIT NIET-REINIGENDE OF
ONVERMENGDE MINERALE OLIËN.
Een nieuwe motor verbruikt tijdens de eerste paar
duizend kilometers mogelijk iets meer olie. Dat is bij
het inrijden normaal en duidt niet op een probleem. STARTPROCEDURES
Doe het volgende voordat u uw auto start: stel uw
stoel in, stel de binnen- en buitenspiegels in, doe uw
veiligheidsgordel om en verzoek eventuele passagiers
ook hun veiligheidsgordel om te doen.
WAARSCHUWING!
Z
et , voordat u de auto verlaat , altijd
de versnellingshendel in de stand PARK,
trek de handrem aan en neem de sleutelhouder
uit het contact . Sluit altijd de auto af wanneer u
de auto verlaat .
Laat nooit kinderen alleen in een auto achter
of in de buurt van een auto die niet is afgesloten.
Het achterlaten van kinderen zonder toezicht
in een auto is om verschillende redenen gevaar-
lijk. Kinderen of derden lopen dan het risico op
ernstig of zelfs dodelijk letsel.Waarschuw kinde-
ren dat ze niet aan de handrem, het rempedaal of
de schakelhendel mogen komen.
(Vervolgd)
223
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 230 of 384

(Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet in of nabij de auto
achter en laat Keyless Enter-N-Go™ niet in de
stand ACC of ON/RUN staan. Een kind zou de
knoppen van de elektrische raambediening of
andere schakelaars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
Laat nooit kinderen of dieren achter in een in
de zon geparkeerde afgesloten auto, de hitte kan
ernstig of dodelijk letsel toebrengen.
KEYLESS ENTERNGO™
Met deze functie kan de bestuurder
de contactschakelaar bedienen door
op een knop te drukken, zolang de
afstandsbediening zich in het passa-
gierscompartiment bevindt.
NORMAAL STARTEN – BENZINEMOTOR
Gebruik van de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit)
1. De schakelhendel moet in de stand PARK of NEU- TRAL staan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u één keer op de knop ENGINE START/STOP drukt. 3. Het systeem neemt het dan over en probeert de
auto te starten. Als de auto niet start, wordt de
startmotor automatisch na 10 seconden uitgescha-
keld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken voordat de motor aanslaat, druk dan nogmaals op de knop.
OPMERKING: Bij normaal starten van een koude of
warme motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand PARK en druk vervolgens kort op de knop ENGINE START/STOP.
2. De contactschakelaar keert terug naar de stand OFF.
3. Als de schakelhendel niet in de stand PARK staat en de rijsnelheid hoger is dan 8 km/u, moet de knop
ENGINE START/STOP twee seconden lang worden
ingedrukt voordat de motor wordt uitgeschakeld.
De contactschakelaar blijft in de stand ACC, totdat
de schakelhendel in de stand PARK staat en de knop
twee keer wordt ingedrukt naar de stand OFF (uit).
Als de schakelhendel niet in de stand PARK staat en
de knop ENGINE START/STOP één keer wordt
ingedrukt, verschijnt op het scherm van het EVIC
het bericht “Vehicle Not In Park” (auto niet in
224UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 231 of 384

PARK) en blijft de motor draaien. Verlaat een auto
nooit als deze niet in de stand PARK staat, omdat de
auto dan kan wegrollen.
OPMERKING: Wanneer de contactschakelaar in de
stand ACC of RUN (motor draait niet) blijft staan
terwijl de schakelhendel in de stand PARK staat, wordt
het systeem, nadat het 30 minuten niet actief is ge-
weest, automatisch uitgeschakeld en wordt de contact-
schakelaar in de stand OFF gezet.
Functies van knop ENGINE START/STOP –
rempedaal NIET ingetrapt (in de stand PARK
of NEUTRAL)
De ENGINE START/STOP knop werkt hetzelfde als
een contactslot. Er zijn vier standen: OFF, ACC, RUN
en START. Om de contactschakelaar in een andere
stand te zetten zonder de auto te starten en om de
accessoires te kunnen gebruiken, volgt u de onder-
staande stappen.
Starten met de contactschakelaar in de stand OFF:
Druk op de knop ENGINE START/STOP om de contactschakelaar in de stand ACC te zetten.
Druk nogmaals op de knop ENGINE START/STOP om de contactschakelaar in de stand RUN te zetten. Druk een derde keer op de knop ENGINE START/
STOP om de contactschakelaar in de stand OFF te
zetten.
EXTREEM LAGE TEMPERATUREN (LAGER
DAN 29°C)
Om te zorgen voor betrouwbaar starten bij deze
temperaturen wordt het gebruik van een van buitenaf
gevoede elektrische motorblokverwarming aanbevo-
len.
ALS DE MOTOR NIET START
WAARSCHUWING!
Gi
et nooit brandstof of andere brand-
bare vloeistoffen in de luchtinlaat van
het gasklephuis om de auto te starten. Hierdoor
kunnen steekvlammen ontstaan die ernstig letsel
kunnen veroorzaken.
(Vervolgd)
225
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 232 of 384

(Vervolgd)
Probeer niet de auto te starten door middel
van aanduwen of slepen. Onverbrande brandstof
kan de katalysator binnendringen, na het starten
ontbranden en zo de katalysator en de auto
beschadigen. Wanneer de accu van de auto leeg
is, kunt u startkabels gebruiken en de auto star-
ten met een hulpaccu of de accu van een andere
auto. Deze manier van starten kan gevaarlijk zijn
als dit niet op de juiste manier wordt gedaan.
Raadpleeg voor meer informatie "Starten met
startkabels" in "Noodgevallen".
'Verzopen' motor starten (met de knop
ENGINE START/STOP)
Als de motor niet start nadat u de procedures voor
"Normaal starten" of "Extreem lage temperaturen"
hebt gevolgd, is het mogelijk dat de motor is 'verzopen'.
Afvoeren van overtollige brandstof:
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Houd het gaspedaal helemaal tot aan de vloer inge- trapt.
3. Druk kort op de knop ENGINE START/STOP.
De startmotor wordt automatisch ingeschakeld, draait
gedurende 10 seconden, en wordt dan uitgeschakeld.
Als dit gebeurt, laat dan het gas- en rempedaal los, wacht 10 tot 15 seconden, en herhaal dan de proce-
dure voor "Normaal starten".
NA HET STARTEN
Het stationaire toerental wordt automatisch geregeld
en neemt af naarmate de motor warmer wordt.
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR
Gebruik van de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit)
1. Zet de contactschakelaar in de stand ON door
tweemaal op de knop ENGINE START/STOP (Mo-
tor aan/uit) te drukken.
2. Kijk naar het controlelampje "Wachten met star- ten" in de instrumentengroep. Raadpleeg "Instru-
mentengroep" in “Waarschuwingslampjes en mel-
dingen” voor meer informatie. Dit zal twee tot tien
seconden branden, afhankelijk van de motortempe-
ratuur. Wanneer het controlelampje "Wachten met
starten" uitgaat, is de motor gereed om te worden
gestart.
3. DRUK NIET op het gaspedaal. Om de motor te starten, moet de schakelhendel in de stand PARK of
NEUTRAL staan. Trap op het rempedaal (alleen
automatische versnellingsbak) of houd het
koppelingspedaal ingetrapt (alleen handgeschakelde
226
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD