"Schuifstangfunctie" zonneklep
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Met deze functie zijn er meer standen mogelijk om de
zon te weren met de zonneklep.
1. Klap de zonneklep naar beneden.
2. Neem de zonneklep van de klem in het midden af.
3. Trek de zonneklep in de richting van de achteruit-kijkspiegel om het zonwerende vlak te vergroten. KLIMAATREGELING
ALGEMEEN OVERZICHT
Het systeem voor airconditioning en verwarming is
ontworpen voor een optimaal interieurcomfort onder
alle weersomstandigheden. Dit systeem kan worden
bediend met de toetsen van de automatische klimaat-
regeling op het instrumentenpaneel of via het scherm
van het Uconnect Touch™ systeem.
Wanneer het Uconnect Touch™ systeem in een be-
paalde modus (Radio, Player, Settings, More, enz.) staat,
worden de temperatuurinstellingen voor de bestuur-
der en passagier aan de bovenzijde van het scherm
weergegeven.
Toetsen
Toetsen bevinden zich aan de linker- en rechterzijde
van het Uconnect Touch™ 4.3 scherm in het midden
van het instrumentenpaneel. Ook onder het Uconnect
Touch™ scherm bevinden zich toetsen.
(afb. 40)
(afb. 41) (afb. 42)
Schermtoetsen
Schermtoetsen bevinden zich op het Uconnect
Touch™ scherm. (afb. 43) (afb. 44)
70
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Vloerstand
Lucht stroomt uit de luchtroosters in de vloer. Een
geringe hoeveelheid lucht stroomt via de openin-
gen voor voorruitontdooiing en zijraamontwaseming.
Gemengde stand De lucht stroomt via de vloeropeningen, ont-
dooiroosters en de roosters voor ontwaseming
van de zijramen. Deze stand kunt u het beste
gebruiken bij koud weer of sneeuw.
Ontdooistand De lucht stroomt via de roosters voor ontwa-
seming van de voorruit en zijramen. Gebruik de
ontdooistand in combinatie met de hoogste tempera-
tuurinstelling om zo snel mogelijk de voorruit en de
zijramen te ontdooien. Wanneer de ontdooistand
wordt geselecteerd, kan het aanjagertoerental toene-
men.
13. Toets klimaatregeling aan/uit
Druk op deze toets om de klimaatregeling in of uit te
schakelen.
14. Knop temperatuurverlaging bestuurder
Biedt de bestuurder een onafhankelijke temperatuur-
regeling. Druk op deze knop om de ingestelde tempe-
ratuur te verlagen. OPMERKING:
In de modus Sync regelt deze knop
tegelijkertijd ook automatisch de temperatuurregeling
aan passagierszijde.
15. Knop temperatuurverhoging bestuurder
Biedt de bestuurder een onafhankelijke temperatuur-
regeling. Druk op deze toets om de ingestelde tempe-
ratuur te verhogen.
OPMERKING: In de modus Sync regelt deze knop
tegelijkertijd ook automatisch de temperatuurregeling
aan passagierszijde.
16. Temperatuurregeling
(alleen handmatige temperatuurregeling)
Druk op de temperatuurschermtoets om de luchttem-
peratuur in het passagierscompartiment te regelen.
Door de temperatuurbalk in het rode gebied te bewe-
gen, wordt de temperatuur hoger. Door de tempera-
tuurbalk in het blauwe gebied te bewegen, wordt de
temperatuur lager.
FUNCTIES VAN DE KLIMAATREGELING
A/C (airconditioning)
Met de knop voor de A/C (airconditioning) kan de
gebruiker het airconditioningsysteem handmatig in- of
uitschakelen. Als de airconditioning is ingeschakeld,
stroomt via de luchtroosters koele, droge lucht in het
interieur. Druk voor een lager brandstofverbruik op
knop A/C om de airconditioning uit te schakelen en stel
75UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
het symbool Temperatuur achterin geblokkeerd op de
temperatuurregelknop en alle instellingen via de dak-
console worden genegeerd.
REGELKNOP LUCHTDISTRIBUTIE
ACHTERIN
Auto
Het achtersysteem handhaaft automatisch de correcte
luchtdistributie en het comfortniveau zoals gewenst
door de inzittenden achterin.
Dakbekleding standEr komt lucht naar binnen via de ventilatieroos-
ters in de dakbekleding. U kunt deze roosters
afzonderlijk verstellen om zo de luchtstroming te rege-
len. Als de lamellen van de roosters naar één kant
worden gezet, wordt de luchtstroom onderbroken.
Stand Twee niveaus
Er stroomt lucht naar binnen via de dakventila-
tieroosters en de vloerroosters.
OPMERKING: Bij veel temperatuurinstellingen is
de tweeledige ventilatiestand bedoeld om koelere
lucht toe te voeren via de dakventilatieroosters en
warmere lucht via de vloerroosters. Vloerstand
Lucht stroomt uit de luchtroosters in de vloer.
AANWIJZINGEN VOOR BEDIENING
OPMERKING: Zie de tabel aan het eind van dit
hoofdstuk voor de juiste instellingen voor de verschil-
lende weersomstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem in auto's met airconditioning
moet worden beschermd met een koelvloeistof met
antivries van uitstekende kwaliteit om een goede be-
scherming te bieden tegen roestvorming en oververhit-
ting van de motor. Een oplossing van 50% ethyleenlycol
(antivries) en 50% water wordt aanbevolen. Raadpleeg
"Onderhoudsprocedures" in "Service en onderhoud"
voor de juiste koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de recirculatiestand in de wintermaan-
den wordt afgeraden, omdat daardoor de ruiten kun-
nen beslaan.
81UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Stalling
Wanneer u de auto twee weken hebt gestald of niet
hebt gebruikt (bijv. in de vakantie), laat het aircosys-
teem daarna dan gedurende vijf minuten werken bij
stationair toerental in de buitenlucht en met een hoog
aanjagertoerental. Zo wordt het systeem voldoende
gesmeerd en wordt de kans op schade aan de airco-
compressor tot een minimum beperkt wanneer u het
systeem weer start.
Ontwasemen
U kunt de voorruit snel ontwasemen door de ontdooi-
stand te kiezen. Met de ontdooistand/vloerstand kunt
u de voorruit helder houden en daarnaast zorgen voor
voldoende verwarming. Als u last krijgt van beslagen
zijruiten, kunt u de aanjagersnelheid verhogen. Vooral
bij zacht maar regenachtig of vochtig weer is de kans
groot dat de autoruiten aan de binnenzijde beslaan.
OPMERKING:Gebruik de circulatiestand niet lang-
durig zonder de airconditioning aan te zetten, omdat
dan de ruiten kunnen beslaan. Luchtinlaat aan buitenzijde
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de voorruit, niet
wordt verstopt door achtergebleven bladeren e.d.
Wanneer bladeren achterblijven in de luchtinlaat wordt
de luchtstroming belemmerd en als ze in de luchtkamer
terechtkomen kunnen de waterafvoeren verstopt ra-
ken. Zorg in de wintermaanden dat de luchtinlaat niet
wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof, pollen en som-
mige geuren uit de buitenlucht. Sterke stank kan niet
volledig worden gefilterd. Raadpleeg "Onderhoudspro-
cedures" in "Service en onderhoud" voor het vervan-
gen van het filter.
82
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Bedrijfsmodi van ESP
ESP kent twee bedrijfsmodi.
Volledig ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van de ESP. Wanneer
de auto wordt gestart,verkeert het systeem in deze
modus. Deze modus dient te worden gebruikt onder
bijna alle rijomstandigheden. ESP mag alleen om speci-
fieke redenen in de bedrijfsmodus "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) worden geschakeld, zoals hieronder
wordt beschreven. Raadpleeg "Partial Off" (Gedeelte-
lijk uit) voor nadere informatie.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De knop "ESP OFF" bevindt zich in de rij schakelaars
boven de airconditioning. Als u de bedrijfsmodus "Par-
tial Off" (Gedeeltelijk uit) wilt activeren, drukt u kort
op de toets "ESP OFF", waarna het controle-/
storingslampje elektronisch stabiliteitsprogramma gaat
branden. Als u ESP opnieuw wilt inschakelen, drukt u
nogmaals kort op de knop "ESP OFF". Het controle-/
storingslampje van ESP dooft dan. Hierdoor wordt de
normale bedrijfsmodus "ESP aan" hersteld. (afb. 100)OPMERKING:
Om de grip te verbeteren tijdens het
rijden met sneeuwkettingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind, kan het raadzaam zijn naar de
stand "Gedeeltelijk uit" te schakelen door kort op de
schakelaar "ESP uit" te drukken. Wanneer er geen
reden meer is om de bedrijfsmodus "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) te gebruiken, drukt u kort op de toets
"ESP OFF". Dit is ook mogelijk tijdens het rijden.
(afb. 100) Toets ESP OFF
135
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
"4" als de gewenste snelheid kan worden aangehou-
den. Selecteer indien nodig "3" of "2" om de ge-
wenste snelheid aan te houden.
– Vermijd lang rijden bij hoge toerentallen om overver- hitting te voorkomen. Mogelijk moet de snelheid
worden verlaagd om lang rijden met hoge toerental-
len te voorkomen. U kunt opschakelen of de rijsnel-
heid weer verhogen wanneer de helling en het ver-
keer dit toelaat.
Koelsysteem
Doe het volgende om het risico op oververhitting van
de motor of de versnellingsbak te beperken:
Rijden in stadsverkeer
Als u kort moet stilstaan, zet dan de schakelhendel in
NEUTRAL en verhoog het stationair toerental.
Rijden op de grote weg
Minder snelheid.
Airconditioning
Schakel deze tijdelijk uit.
BEVESTIGINGSPUNTEN TREKHAAK
Uw auto vergt extra uitrusting om veilig en efficiënt
een aanhanger te kunnen trekken. De trekhaak moet
aan uw auto worden bevestigd met behulp van de
speciale bevestigingspunten aan het autochassis. In de
volgende afbeelding ziet u de correcte bevestigingspun- ten. Ook andere uitrusting, zoals aanhangerstabilisato-
ren, hulpremmen, gewichtverdeelsystemen en extra
brede spiegels, is mogelijk verplicht of wordt aanbevo-
len.
(afb. 147)
Bevestigingspunten voor trekhaak
en overhanglengte
A N.v.t.
B 366,71 mm
C 501,62 mm
D 628,69 mm
E (max. overhanglengte) 1.051,93 mm
F 472,00 mm
(afb. 147)
258
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
ZEKERINGEN
ZEKERINGEN INTERIEUR
Het zekeringenkastje voor de interieurzekeringen be-
vindt zich onder het instrumentenpaneel aan de passa-
gierszijde.LocatiePatroon-
zekering Minize-
kering Omschrijving
F100 30 A roze 110V wisselspan-
ningsomvormer – Voor bepaalde
uitvoeringen/landen
F101 10 A
rood Interieurverlichting
F102 20 A
geel Aansteker in instru-
mentenpaneel / aan- sluitcontact links- achter
F103 20 A
geel Aansluitcontact in
console bekerhou-
der / aansluitcon-
tact in console ach- ter
F105 20 A
geel Stoelverwarming –
Voor bepaalde
uitvoeringen/landen
F106 20 A
geel Aansluitcontact
achterin
Locatie Patroon-
zekering Minize-
kering Omschrijving
F107 10 A
rood Achteruitrijcamera
– Voor bepaalde
uitvoeringen/landen
F108 15 A
blauw Instrumentenpaneel
F109 10 A
rood Airconditioning /
HVAC
F110 10 A
rood Regelaar voor vast-
houden inzittende
F112 10 A
rood Reserve
F114 20 A
geel Aanjager / motor
airconditioning achterin
F115 20 A
geel Motor
achterruitwisser
F116 30 A roze Achteruitverwar-
ming (EBL)
F117 10 A
rood Verwarmde
buitenspiegels
F118 10 A
rood Regelaar voor vast-
houden inzittende
F119 10 A
rood Regelmodule
stuurkolom
296
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
ONDERHOUDSPROCEDURES
De volgende pagina's bevatten devereisteonder-
houdswerkzaamheden zoals vastgesteld door de fabri-
kant van uw auto.
Naast de onderhoudsaspecten die worden vermeld in
het onderhoudsschema zijn er mogelijk ook andere
componenten die op een later tijdstip onderhoud ver-
eisen of vervangen moeten worden.
Onvoldoende onderhoud van uw auto
of het achterwege laten van benodigde
beurten en reparaties kan leiden tot
duurdere reparaties, schade aan andere onderde-
len of slechtere prestaties van de auto. Laat mo-
gelijke storingen onmiddellijk onderzoeken bij
een erkende dealer of garagebedrijf.
Laat het onderhoud van uw auto over aan een
FIAT-dealer. Voor routine-onderhoud en klein on-
derhoud dat u zelf wilt uitvoeren, raden wij u aan
om het juiste gereedschap, originele onderdelen
van FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.
Voer geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt .
(Vervolgd)(Vervolgd)
Uw auto is vervaardigd met verbeterde vloei-
stoffen, waardoor de prestaties en duurzaamheid
van uw auto behouden blijven en er langere on-
derhoudsintervallen mogelijk zijn. Gebruik geen
chemicaliën voor het spoelen van onderdelen,
aangezien de chemicaliën de motor, versnellings-
bak, stuurbekrachtiging of airconditioning kun-
nen beschadigen. Dergelijke schade wordt niet
gedekt door de standaardgarantie van een
nieuwe auto. Als het nodig is om te spoelen van-
wege een storing, gebruik daarvoor dan alleen de
voorgeschreven vloeistof.
MOTOROLIE
Oliepeil controleren – benzinemotor
Om een optimale smering van de motor te waarbor-
gen, moet het juiste motoroliepeil gehandhaafd blijven.
Controleer het oliepeil daarom regelmatig, bijvoor-
beeld bij elke tankstop.
Het ideale tijdstip voor een controle van het motor-
oliepeil is ongeveer vijf minuten nadat een volledig
opgewarmde motor is uitgezet. Controleer het oliepeil
niet voordat u de motor start, wanneer de auto een
nacht niet gebruikt is. Als u het oliepeil controleert
wanneer de motor koud is, wordt het peil niet correct
gemeten.
320
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD