Page 137 of 384

over ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of voorwer-
pen rijdt of wanneer u een noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u dit als volgt
merken:
de ABS-pompmotor draait (deze kan nog korte tijdblijven draaien nadat de auto al tot stilstand is geko-
men),
de magneetkleppen maken klikgeluiden,
u voelt pulsaties in het rempedaal,
het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden bij de eindaanslag.
Dit zijn normale kenmerken van het ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
H
et ABS-systeem bevat geavanceerde
elektronica die mogelijk gevoelig is voor
storingen van onjuist geïnstalleerde of krachtige
zendapparatuur. Dergelijke storingen kunnen er-
toe leiden dat de werking van het ABS-systeem
volledig uitvalt . Dergelijke apparatuur mag uit-
sluitend door bevoegde vakmensen worden geïn
stalleerd.
(Vervolgd)(Vervolgd)
Pompend remmen heeft op het ABS-systeem
een averechtse uitwerking. De effectieve rem-
kracht wordt hierdoor verminderd en het risico
van een ongeval neemt toe. Pompend remmen
verlengt de remweg. Wanneer u moet afremmen
of stoppen, trap dan alleen stevig het rempedaal
in.
Met het ABS-systeem wordt niet voorkomen
dat de auto onderworpen blijft aan de wetten
van de natuur. De effectiviteit van de remmen
wordt door ABS niet verder verhoogd dan de
remmen, banden en grip van de auto toelaten.
Het ABS-systeem voorkomt geen ongevallen
ten gevolge van bijvoorbeeld te hoge snelheden in
bochten, te weinig afstand houden of aquapla-
ning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ABS nooit op een roekeloze of risicovolle wijze
die de veiligheid van uzelf of anderen in gevaar
brengt .
Alle wielen en banden van de auto moeten van dezelfde
maat en hetzelfde type zijn en de bandenspanning moet
correct zijn, zodat de regeleenheid correcte signalen
ontvangt.
131
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 138 of 384

ABS-lampjeHet ABS-lampje dient ter controle van het
ABS-systeem. Dit lampje gaat branden wan-
neer u de contactschakelaar in de stand ON
zet en kan daarna nog vier seconden blijven
branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden aan blijft of gaat
branden, wijst dit erop dat het ABS-gedeelte van het
remsysteem niet functioneert en dat onderhoud nodig
is. Het gewone remsysteem zal echter normaal functi-
oneren, zolang het remwaarschuwingslampje niet
brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het remsys-
teem zo spoedig mogelijk laten controleren om weer
voordeel te hebben van de antiblokkeerremmen. Als
het ABS-lampje niet gaat branden wanneer u de con-
tactschakelaar in de stand ON zet, moet dit lampje zo
snel mogelijk worden gerepareerd.
Als zowel het remwaarschuwingslampje als het ABS-
lampje aan blijven, zijn de systemen voor antiblokkering
van de remmen (ABS) en elektronische remkrachtver-
deling (EBD) uitgevallen. Het ABS-systeem moet dan
onmiddellijk worden gerepareerd. REMASSISTENT (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen om de remwer-
king van de auto te optimaliseren tijdens noodremsitu-
aties. Het systeem herkent een noodremsituatie aan de
hand van de snelheid en kracht waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt en optimaliseert de remdruk dienover-
eenkomstig. Dit draagt bij aan een verkorting van de
remweg. Het BAS vult het ABS aan. Wanneer u het
rempedaal zeer snel intrapt, is de assistentie van het
BAS-systeem optimaal. Om van het systeem te profi-
teren moet u aanhoudend remdruk uitoefenen tijdens
het stoppen (niet "pompend" remmen). Verminder de
druk op het rempedaal niet, tenzij u niet langer hoeft te
remmen. Zodra u het rempedaal loslaat, wordt het
BAS-systeem uitgeschakeld.
132UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 139 of 384

WAARSCHUWING!
Het BAS-systeem kan de werking van
n
atuurwetten op het voertuig niet voor-
komen of de tractie van de ondergrond waarop
gereden wordt verbeteren. BAS kan geen onge-
vallen voorkomen, zeker geen ongevallen die
worden veroorzaakt door te hoge snelheden in
bochten, het rijden op zeer glad wegdek, of aqua-
planing. Gebruik de mogelijkheden van een auto
met BAS nooit op een roekeloze of risicovolle
wijze die de veiligheid van uzelf of anderen in
gevaar brengt .
TRACTIEREGELSYSTEEM (ASR)
Dit systeem bewaakt de mate van het doorslippen van
elk van de aangedreven wielen. Als het doorslippen van
een of meer wielen wordt gedetecteerd, worden de
doorslippende wielen afgeremd en wordt het motor-
vermogen verminderd voor een betere acceleratie en
stabiliteit. Een voorziening van het ASR-systeem func-
tioneert op dezelfde manier als een beperkt slipdiffe-
rentieel en verdeelt de wielspin over een aangedreven
as. Als één wiel van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslippende wiel afge-
remd. Hierdoor kan er meer motorkoppel naar het
niet-doorslippende wiel gaan. Deze functie blijft ook
actief als ASR en ESP in de modus "Gedeeltelijk uit" staan. Raadpleeg "Elektronische stabiliteitsregeling
(ESP)" voor meer informatie.
ELECTRONIC ROLL MITIGATION (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de snelheid
van de auto anticipeert dit systeem op de mogelijkheid
dat een wiel loskomt van het wegdek. Wanneer het
ERM-systeem vaststelt dat de mate waarin de hoek van
het stuur verandert, en de snelheid van het voertuig
voldoende zijn om het wiel op te tillen, wordt er
bijgeremd en kan het motorvermogen worden vermin-
derd. Zo wordt de kans kleiner dat het wiel wordt
opgetild. Het ERM-systeem grijpt alleen in bij zeer
ernstige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het systeem
kan de kans op het optillen van een wiel alleen vermin-
deren tijdens zeer ernstige of ontwijkende rijmanoeu-
vres. Het systeem kan niet voorkomen dat het wiel
wordt opgetild als gevolg van andere factoren, zoals de
staat van de weg, het verlaten van de rijbaan of het
raken van objecten of andere voertuigen.
133
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 140 of 384

WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading
v
an het voertuig en de weg- en rijom-
standigheden, die ervoor kunnen zorgen dat een
wiel wordt opgetild of het voertuig kantelt . Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voorko-
men dat een wiel wordt opgetild of de auto
kantelt , met name niet wanneer de rijbaan wordt
verlaten of wanneer er objecten of andere voer-
tuigen worden geraakt . Gebruik de mogelijkhe-
den van een auto met ERM nooit op een roeke-
loze of gevaarlijke wijze die de veiligheid van de
bestuurder of anderen in gevaar brengt .
ELEKTRONISCH
STABILITEITSREGELSYSTEEM (ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en stabiliteit
van de auto onder diverse rijomstandigheden. ESP
corrigeert overstuur en onderstuur door het juiste
wiel of de juiste wielen af te remmen. Ook kan het
motorvermogen worden verminderd om het voertuig
te helpen bij het handhaven van de juiste rijrichting.
ESP maakt gebruik van sensoren om de richting te
bepalen waarin de bestuurder de auto stuurt en verge-
lijkt deze met de werkelijke koers van de auto. Als het
werkelijke traject niet overeenkomt met het gewenste
traject, remt ESP het juiste wiel af om onder- of
overstuur tegen te gaan. Overstuur: de auto reageert in bochten te sterk op
de stand van het stuurwiel.
Onderstuur: de auto reageert in bochten onvol- doende op de stand van het stuurwiel.
WAARSCHUWING!
De
elektronische stabiliteitsregeling
(ESP) kan niet voorkomen dat de auto
onderhevig is aan de natuurkundige wetten en
kan evenmin zorgen voor meer grip op het weg-
dek.
ESP kan geen ongevallen voorkomen, zeker
geen ongevallen die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het rijden op zeer
glad wegdek, of aquaplaning. ESP kan evenmin
ongelukken voorkomen die het gevolg zijn van
het verlies van de controle over het voertuig
doordat het rijgedrag niet is aangepast aan de
omstandigheden. Alleen een oplettende en be-
kwame bestuurder met een veilige rijstijl kan
aanrijdingen voorkomen.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ESP nooit op een roekeloze of risicovolle wijze
die de veiligheid van de uzelf of anderen in gevaar
brengt .
134
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 141 of 384

Bedrijfsmodi van ESP
ESP kent twee bedrijfsmodi.
Volledig ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van de ESP. Wanneer
de auto wordt gestart,verkeert het systeem in deze
modus. Deze modus dient te worden gebruikt onder
bijna alle rijomstandigheden. ESP mag alleen om speci-
fieke redenen in de bedrijfsmodus "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) worden geschakeld, zoals hieronder
wordt beschreven. Raadpleeg "Partial Off" (Gedeelte-
lijk uit) voor nadere informatie.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De knop "ESP OFF" bevindt zich in de rij schakelaars
boven de airconditioning. Als u de bedrijfsmodus "Par-
tial Off" (Gedeeltelijk uit) wilt activeren, drukt u kort
op de toets "ESP OFF", waarna het controle-/
storingslampje elektronisch stabiliteitsprogramma gaat
branden. Als u ESP opnieuw wilt inschakelen, drukt u
nogmaals kort op de knop "ESP OFF". Het controle-/
storingslampje van ESP dooft dan. Hierdoor wordt de
normale bedrijfsmodus "ESP aan" hersteld. (afb. 100)OPMERKING:
Om de grip te verbeteren tijdens het
rijden met sneeuwkettingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind, kan het raadzaam zijn naar de
stand "Gedeeltelijk uit" te schakelen door kort op de
schakelaar "ESP uit" te drukken. Wanneer er geen
reden meer is om de bedrijfsmodus "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) te gebruiken, drukt u kort op de toets
"ESP OFF". Dit is ook mogelijk tijdens het rijden.
(afb. 100) Toets ESP OFF
135
UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 142 of 384

WAARSCHUWING!
Wanneer ESP in de stand "Gedeeltelijk
ui
t" staat , wordt de ASR-functie van ESP
uitgeschakeld (behalve de slipbeperking die is
beschreven de paragraaf over ASR) en brandt het
indicatielampje "ESP uit". Alle overige stabili-
teitsvoorzieningen van het ESP-systeem functio-
neren normaal.Wanneer het ESP in de stand voor
gedeeltelijke uitschakeling staat , wordt de func-
tie voor motorvermogenreductie van het ASR
uitgeschakeld en vermindert de verbeterde voer-
tuigstabiliteit die het ESP-systeem biedt .
CONTROLE-/STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP UIT
Het controle-/storingslampje van het elek-
tronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) in de
instrumentengroep gaat branden wanneer de
contactschakelaar in de stand ON wordt ge-
zet. Als de motor draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer controle-/storingslampje ESP continu blijft
branden terwijl de motor draait, is een storing gede-
tecteerd in het ESP-systeem. Als het lampje blijft bran-
den nadat er verschillende keren is gestart en u meer-
dere kilometers hebt gereden met een snelheid hoger
dan 48 km/u, dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met uw erkende dealer om het probleem te
laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in de instrumenten-
groep) begint te knipperen zodra de banden grip ver-
liezen en het ESP-systeem wordt geactiveerd. Het
controle-/storingslampje ESP knippert ook wanneer
het ASR-systeem actief is. Als het controle-/
storingslampje ESP gaat knipperen tijdens het optrek-
ken, neem dan gas terug en rijd verder terwijl u zo min
mogelijk gas geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan
de toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controle-/storingslampje ESP en het controle-
lampje "ESP uit" gaan altijd kort branden wanneer de
contactschakelaar in de stand ON wordt gezet.
Telkens wanneer de contactschakelaar in de stand ON wordt gezet, wordt het ESP-systeem ingescha-
keld, ook wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoemende of klikkende ge- luiden wanneer het actief is. Dit is normaal. De
geluiden houden op wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering van het ESP-systeem
heeft veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP uit" geeft aan dat
het elektronische stabiliteitsregelsysteem
(ESP) is uitgeschakeld.
136UW AUTO
VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 143 of 384

ANTISLINGERREGELING (TSC)
TSC maakt gebruik van sensoren in het voertuig die
een te grote slingering van de aanhanger detecteren.
TSC treedt automatisch in werking zodra gemerkt
wordt dat de aanhanger gevaarlijk slingert. Wanneer
TSC is ingeschakeld, knippert het controle-/
storingslampje elektronisch stabiliteitsprogramma,
wordt het motorvermogen gereduceerd en voelt u dat
de wielen afzonderlijk worden afgeremd om te probe-
ren het slingeren van de aanhanger te stoppen.
OPMERKING:Als het ESP-systeem in de stand
"Partial Off" (Gedeeltelijk uit) staat, is TSC uitgescha-
keld.
WAARSCHUWING!
TS
C is niet in staat om het slingeren
van alle aanhangers te stoppen. Ga tij-
dens het trekken van een aanhanger altijd voor-
zichtig te werk en volg de aanbevelingen voor het
disselgewicht van de aanhanger. Raadpleeg
“Trekken van een aanhanger ” onder “Starten en
rijden” voor meer informatie.
Als TSC wordt geactiveerd tijdens het trekken
van een aanhanger, moet u het voertuig zo snel
mogelijk op een veilige plaats aan de kant zetten
en de lading van de aanhanger opnieuw verdelen
om het slingeren tegen te gaan.
Het niet naleven van deze waarschuwingen
kan een ongeval en/of ernstig letsel tot gevolg
hebben.
137
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 144 of 384

BOORDDIAGNOSESYSTEEM —
OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd diagnosesys-
teem genaamd OBD II (On-Board Diagnostic). Dit
systeem bewaakt de regelsystemen voor uitlaatgase-
missie, de motor en de automatische versnellingsbak.
Als deze systemen correct werken, zal uw auto uitste-
kende prestaties leveren, brandstof besparen en lage
emissiewaarden hebben die aan de strengste eisen
voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of reparatie
nodig heeft, schakelt het OBD II diagnosesysteem het
storingslampje (MIL) in. Bovendien zal het diagnoseco-
des en andere hulpinformatie voor de monteur opslaan
in een geheugen. Hoewel u dan meestal nog met de
auto kunt rijden en niet gesleept hoeft te worden, dient
u toch zo spoedig mogelijk uw erkende dealer te
bezoeken voor service.
Als u lange tijd blijft rijden met een
brandend storingslampje, kan het emis-
sieregelsysteem verder beschadigd ra-
ken. Bovendien zal de motor meer verbruiken en
niet optimaal bestuurbaar zijn. De auto vereist
onderhoud om emissietests te kunnen uitvoeren.
Als het lampje knippert wanneer de motor
draait , zal de katalysator vrij snel ernstig defect
raken en zal het motorvermogen afnemen. Raad-
pleeg dan onmiddellijk uw dealer.
BERICHT BRANDSTOFVULDOP LOS (voor
bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer het diagnosesysteem detecteert dat de
brandstofvuldop los zit, onjuist is aangebracht of is
beschadigd wordt het bericht "CHECK GAS CAP"
(controleer brandstofvuldop) op het elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) weergegeven. Is dit
het geval, draai dan de vuldop stevig aan en druk de op
de dagtellerknop om het bericht te verwijderen. Als
het probleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de
melding de volgende keer dat de auto wordt gestart
opnieuw.
Een losse, niet goed aangebrachte of beschadigde vul-
dop kan ook het storingslampje aanzetten.
138
UW AUTO VEILIGHEID
S
TARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD