Page 249 of 384

DRIVE
Deze stand is bedoeld voor het rijden in de stad en op
de grote weg. In deze stand schakelt de versnellingsbak
het soepelst en rijdt u het zuinigst. De transmissie
schakelt automatisch op via de eerste underdrive-
versnelling, tweede, derde en vierde versnelling, vijfde
prise-direct-versnelling en de zesde overdrive-
versnelling. De stand DRIVE zorgt voor optimale rijei-
genschappen onder alle normale omstandigheden.
Als er echter veel geschakeld wordt (zoals wanneer de
auto zwaar beladen is, in heuvelachtig terrein, bij rijden
met sterke tegenwind of met een zware aanhangwa-
gen) gebruikt u AutoStick
®(raadpleeg "AutoStick
®" in
"Starten en rijden" voor meer informatie) om een
lagere versnelling te selecteren. Onder deze omstan-
digheden presteert de auto beter in een lagere versnel-
ling en wordt de levensduur van de versnellingsbak
verlengd omdat het schakelen wordt beperkt en min-
der hitte wordt gegenereerd.
Bij lage temperaturen kan de werking van de transmissie
veranderen afhankelijk van de temperatuur van de mo-
tor en de transmissie alsmede van de rijsnelheid. Dit
zorgt ervoor dat de motor en de versnellingsbak sneller
opwarmen zodat maximale efficiëntie wordt bereikt.
Het aangrijpen van de koppelomvormerkoppeling wordt
tegengehouden totdat de transmissievloeistof op be-
drijfstemperatuur is (raadpleeg “Opmerking” onder “Koppelomvormerkoppeling” in dit hoofdstuk). Bij ex-
treem lage temperaturen (27°C of lager) kan de wer-
king kortstondig tot alleen de 3e versnelling beperkt
blijven. De normale werking wordt hersteld zodra de
versnellingsbaktemperatuur voldoende is gestegen.
Noodloopmodus van de versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak wordt elektronisch
gecontroleerd op abnormale situaties. Als een situatie
wordt gedetecteerd die schade aan de versnellingsbak
kan veroorzaken, wordt de noodloopmodus van de
versnellingsbak geactiveerd. In deze modus blijft de
transmissie in de 3e versnelling, ongeacht welke voor-
uitversnelling is gekozen. PARK, REVERSE en NEU-
TRAAL blijven wel werken. Het is mogelijk dat het
storingslampje brandt. Dankzij de noodloopmodus kan
de auto voor reparatie naar een erkende dealer wor-
den gereden zonder dat de versnellingsbak beschadigd
raakt.
In het geval van een kortstondig probleem kan de
versnellingsbak, door de volgende stappen uit te voe-
ren, worden gereset om weer alle vooruitversnellingen
te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel naar PARK.
3. Zet de motor af.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
243
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 250 of 384

5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnelling. Als het pro-bleem niet langer wordt gedetecteerd, werkt de
versnellingsbak weer op de normale manier.
OPMERKING: Ook al kan de versnellingsbak wor-
den gereset, we raden u toch aan zo spoedig mogelijk
een bezoek te brengen aan uw erkende dealer. Uw
erkende dealer kan met speciale diagnoseapparatuur
vaststellen of het probleem zich nogmaals kan voor-
doen.
Als geen reset van de versnellingsbak mogelijk is, is
service door de erkende dealer noodzakelijk.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voorzien van een elek-
tronisch geregelde overdrive (6e versnelling). De ver-
snellingsbak schakelt automatisch naar de overdrive-
versnelling als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
de schakelhendel staat in de stand DRIVE,
de transmissievloeistof is heeft de juiste temperatuur
bereikt,
de koelvloeistof heeft de juiste temperatuur bereikt, en
de rijsnelheid is voldoende hoog. Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze auto beschikt
over een functie die het brandstofverbruik helpt beper-
ken. Bij gekalibreerde toerentallen grijpt automatisch
een koppeling in de koppelomvormer aan. Dit kan een
iets ander gevoel of respons geven tijdens normale
werking in de hogere versnellingen. Wanneer de rij-
snelheid afneemt of soms tijdens het accelereren, ont-
koppelt de koppeling automatisch.
OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling
grijpt pas aan wanneer de transmissievloeistof en de
motorkoelvloeistof warm zijn (normaal gesproken na 2
- 5 km rijden). Omdat het motortoerental hoger is
wanneer de koppelomvormerkoppeling niet aangrijpt,
kan het lijken alsof de transmissie in koude toestand
niet naar overdrive schakelt. Dat is normaal. Gebruik
van het AutoStick
®schakelsysteem wanneer de ver-
snellingsbak voldoende is opgewarmd, geeft aan dat de
versnellingsbak in en uit de overdrive kan schakelen.
244
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 251 of 384

AANDRIJVING OP ALLE WIELEN
(AWD) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Met deze voorziening kunt u de vierwielaandrijving
(AWD) inschakelen. Het systeem werkt automatisch,
de bestuurder hoeft niets te bedienen en heeft geen
extra vaardigheden nodig. Onder normale rijomstan-
digheden hebben de voorwielen de meeste grip. Als de
voorwielen grip dreigen te verliezen, wordt er automa-
tisch meer trekkracht overgebracht op de achterwie-
len. Hoe meer grip de voorwielen verliezen, hoe meer
trekkracht er naar de achterwielen wordt overgedra-
gen.
Bovendien wordt op een droog wegdek bij krachtig
accelereren (waar geen wielspin optreedt), het koppel
naar de achterwielen geleid, om preventief de tractie
en de rijeigenschappen te verbeteren.
Alle wielen moeten banden hebben met
dezelfde maat en van hetzelfde type. Ge-
bruik geen banden met een verschillende
bandmaat . Een ongelijke bandenmaat kan tot
beschadiging van de verdeelbak leiden. RIJDEN OP GLAD WEGDEK
OPTREKKEN
Snel optrekken op een besneeuwd, nat of anderszins
glad wegdek kan doorslippen van de aangedreven wie-
len en zijdelings wegglijden van de auto tot gevolg
hebben. Dit komt voor wanneer de voorwielen (de
aangedreven wielen) verschillende grip hebben.
WAARSCHUWING!
Snel optrekken op een glad wegdek is
g
evaarlijk. Bij een verschil in grip van de
wielen kan de auto zijwaarts gaan glijden. U zou
de macht over het stuur kunnen verliezen en een
aanrijding kunnen veroorzaken. Trek langzaam
op wanneer u weet dat er weinig grip is (ijs,
sneeuw, nat wegdek, modder, rul zand, enz.).
245
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 252 of 384

GRIP
Bij rijden op natte of met sneeuwresten bedekte wegen
kan een dunne laag water ontstaan tussen de band en
het wegdek. Dit verschijnsel wordt aquaplaning ge-
noemd en kan ertoe leiden dat de auto gedeeltelijk of
volledig onbestuurbaar wordt en u niet meer kunt
remmen. Volg de onderstaande aanwijzingen op om het
risico van aquaplaning te verkleinen:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige regenval of wanneerhet wegdek is bedekt met sneeuwresten.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra de bandenslijtage- indicatoren zichtbaar worden.
4. Zorg voor een juiste bandenspanning.
5. Houd onder alle omstandigheden voldoende af- stand tot het voertuig vóór u, om aanrijdingen bij
een noodstop te voorkomen. DOOR WATER RIJDEN
Ga bij het rijden door water met een diepte van meer
dan enkele centimeters voorzichtig te werk om schade
aan de auto en lichamelijk letsel te voorkomen.
STROMEND/OPKOMEND WATER
WAARSCHUWING!
Rij niet op een weg of een weg of pad
o
versteken waar water stroomt en/of
opkomt (zoals na een storm). Stromend water
kan het wegdek of de bovenlaag van het pad
wegspoelen en de auto in dieper water doen
zinken. Bovendien kan de auto snel worden mee-
gevoerd met het stromende en/of opkomende
water. Als geen gehoor wordt gegeven aan deze
waarschuwing, kan dit ernstig of dodelijk letsel
tot gevolg hebben voor u, uw passagiers en ande-
ren in uw omgeving.
Ondiep stilstaand water
Hoewel uw auto in staat is om door ondiep stilstaand
water te rijden, moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen in acht ne-
men.
246
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 253 of 384

Controleer altijd de diepte van het
stilstaande water voordat u erdoor rijdt .
Rijd nooit door stilstaand water dat tot
boven de onderkant van de wielvelgen reikt .
Bepaal de staat van de weg of het pad onder
water en of zich obstakels onder water bevinden
voordat u door het stilstaande water rijdt .
Rijd niet met een hogere snelheid dan 8 km/u
door stilstaand water. Dit beperkt de golfvorming
tot een minimum.
Rijden door stilstaand water kan schade ver-
oorzaken aan de onderdelen van de aandrijflijn.
Controleer altijd de vloeistoffen van de auto (mo-
tor, versnellingsbak, assen etc .) op tekenen van
verontreiniging (d.w.z. witte of schuimende vloei-
stof ) nadat u door het stilstaande water bent
gereden. Blijf niet rijden met de auto als een
vloeistof verontreinigd is, aangezien dit verdere
schade tot gevolg kan hebben. Dergelijke schade
wordt niet gedekt door de standaardgarantie van
een nieuwe auto.
Als er water in de motor komt , kan dit onmid-
dellijke stilstand tot gevolg hebben en ernstige
interne motorschade veroorzaken. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de standaardga-
rantie van een nieuwe auto.
WAARSCHUWING!
Rij
den door stilstaand water beperkt
de grip. Rijd niet met een hogere snel-
heid dan 8 km/u door stilstaand water.
Rijden door stilstaand water beperkt het rem-
vermogen van het voertuig waardoor de remweg
langer wordt . Daarom moet u, nadat u door
stilstaand water heeft gereden, langzaam blijven
rijden en enkele malen het rempedaal licht in-
trappen om de remmen te drogen.
Als er water in de motor komt , kan dit onmid-
dellijke stilstand tot gevolg hebben, waarna u niet
meer verder kunt rijden.
Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waar-
schuwingen, kan dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, uw passagiers en anderen
in uw omgeving.
247
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 254 of 384

TREKKEN VAN EEN AANHANGER
In dit hoofdstuk vindt u veiligheidstips en informatie
over wat u redelijkerwijs wel en niet met uw auto mag
trekken. Lees deze informatie aandachtig door voordat
u met een aanhanger gaat rijden.
Volg de vereisten en aanbevelingen voor het trekken
van een aanhanger uit deze handleiding op, zodat de
garantie zijn geldigheid behoudt.
BEGRIPPEN VOOR HET TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
De onderstaande definities geven een verklaring voor
de volgende begrippen:
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht (GVWR)
Het GVWR is het maximaal toelaatbare totaalgewicht
van de auto. Dit is het gewicht van de auto inclusief de
bestuurder, passagiers, bagage en de dissel. De totale
belasting moet worden beperkt om zo het GVWR niet
te overschrijden.
Maximaal toelaatbaar aanhangergewicht
(GTW)
GTW staat voor het gewicht van de aanhanger, plus het
gewicht van alle lading, verbruiksgoederen en appara-
tuur (vast of tijdelijk) in of op de aanhanger in "geladen
en gebruiksklare" staat. De aanbevolen manier om het
GTW te meten is de geladen aanhanger op een weeg-brug plaatsen. Het volledige gewicht van de aanhanger
moet op de weegbrug rusten.
Maximaal toelaatbaar treingewicht (GCWR)
GCWR is het totaal toelaatbare gewicht van uw auto in
combinatie met de aanhanger.
OPMERKING:
In het GCWR is rekening gehouden
met een gewicht van 68 kg voor de bestuurder.
Maximaal toelaatbare asbelasting (GAWR)
Het GAWR is de maximaal toelaatbare belasting van de
vooras en de achteras. Verdeel de lading gelijkmatig
over de voor- en achteras. Zorg ervoor dat u zowel het
GAWR voor de vooras als voor de achteras niet
overschrijdt.
WAARSCHUWING!
Het is belangrijk dat het GAWR zowel
v
oor als achter niet wordt overschreden.
Als een van de waarden wordt overschreden,
kunnen gevaarlijke situaties tijdens het rijden
ontstaan. U kunt de controle over het stuur ver-
liezen en een ongeval veroorzaken.
Disselgewicht (TW)
Het disselgewicht (TW) is de neerwaartse kracht die
door de aanhangwagen wordt uitgeoefend op de trek-
haak. In de meeste gevallen mag dit niet minder zijn dan
248
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 255 of 384

7% of meer dan 10% van de lading van de aanhangwa-
gen. Het disselgewicht moet niet hoger zijn dan het
gecertificeerde vermogen van de trekhaak of het ver-
mogen van het disselgewicht, wat minder is. Het moet
minder zijn dan 4% van de lading van de aanhangwagen,
maar niet minder dan 25 kg. U moet de disselbelading
beschouwen als een deel van de belading op uw auto en
zijn maximaal toelaatbare asbelasting (GAWR).
WAARSCHUWING!
Een verkeerd ingesteld koppelsysteem
k
an het rijgedrag, de stabiliteit vermin-
deren en kan een ongeval veroorzaken. Neem
voor meer informatie contact op met de fabri-
kant(en) van de trekhaak en de aanhangwagen
of met een betrouwbare dealer van aanhangwa-
gens.
Frontaal oppervlak
Het frontale oppervalk is gelijk aan de maximale
hoogte van de aanhanger vermenigvuldigd met de
maximale breedte van de aanhanger.
Antislingerinrichting
Raadpleeg “Antislingerregeling (TSC)” in “Uw auto/
Elektronisch remsysteem” voor meer informatie. BREEKKABELS
Europese voorschriften voor geremde aanhangwagens
tot maximaal 3.500 kg vereisen dat aanhangwagens zijn
voorzien van hetzij een secundaire koppelinrichting of
een breekkabel.
De aanbevolen plaats voor bevestiging van de breekka-
bel voor normale aanhangers is de sleuf in de zijwand
van de aanhangerkoppeling.
Met bevestigingspunt
Bij een afneembare trekhaak wordt de kabel door
het bevestigingspunt geleid en aan zichzelf met een
klem vastgezet.(afb. 141)
(afb. 141) Klem/lus-methode afneembare kogel
249
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Page 256 of 384
Bij een vaste trekhaak met kogel bevestigt u de klemdirect op het daartoe bestemde punt. Deze alterna-
tieve oplossing vereist speciale toestemming van de
fabrikant van de aanhanger, omdat de klem wellicht
niet sterk genoeg is voor gebruik op deze
manier.(afb. 142)
Zonder bevestigingspunten
Bij een trekhaak met afneembare kogel dient u zich te houden aan de door de fabrikant of leverancier
aanbevolen werkwijze.(afb. 143)
Bij de vaste trekhaak met kogel moet de kabel in een lus rond de hals van de trekhaakkogel worden gelegd.
Als u de kabel op deze manier bevestigt, mag u
slechts één lus leggen.(afb. 144)(afb. 142) Klem/lus-methode vaste kogel
(afb. 143)Hals/lus-methode afneembare kogel(afb. 144)
Hals/lus-methode vaste kogel
250
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD