wordt geraakt, opgeblazen worden bij aanrijdingen die
geringe schade aan de voorkant van het voertuig tot
gevolg hebben, maar die aanvankelijk een grote afname
van de snelheid veroorzaken.
De zijairbags worden niet bij alle zijdelingse botsingen
opgeblazen. Het opblazen van de zijairbags is afhanke-
lijk van de ernst en aard van de aanrijding.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het voertuig
in de loop van de tijd meten, zijn de snelheid van het
voertuig en de schade op zichzelf geen goede indicato-
ren voor de noodzaak van het wel of niet opblazen van
een airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen noodzakelijk
voor uw bescherming en om uw lichaam in de juiste
positie te houden, uit de buurt van een airbag die wordt
opgeblazen.
Het beschermingssysteem voor de inzittenden (ORC)
bewaakt de gereedheid van de elektronische onderde-
len van het airbagsysteem wanneer het contactslot in
de stand ON/RUN staat. Als het contactslot in de
stand OFF of ACC staat, is het airbagsysteem niet
ingeschakeld en zullen de airbags niet worden opgebla-
zen.De controller van het beveiligingssysteem voor inzit-
tenden beschikt over een reservevoeding, waardoor de
airbags ook geactiveerd kunnen worden wanneer de
accu leeg is of is losgekoppeld.
De controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden schakelt ook het waarschu-
wingslampje voor het airbagsysteem op het
instrumentenpaneel in voor een zelftest gedurende
vier tot acht seconden, wanneer het contact voor het
eerst wordt ingeschakeld. Na de zelftest gaat het waar-
schuwingslampje voor het airbagsysteem uit. Als de
controller van het beveiligingssysteem voor inzitten-
den een storing in het systeem detecteert, gaat het
waarschuwingslampje voor het airbagsysteem knippe-
ren of continu branden. Een enkel geluidssignaal klinkt
als het lampje gaat branden na de eerste keer starten.
De module bevat ook diagnosefuncties die het waar-
schuwingslampje voor het airbagsysteem in de instru-
mentengroep laten branden wanneer een storing
wordt geconstateerd die het airbagsysteem zou kun-
nen beïnvloeden. De diagnose meldt eveneens de aard
van het defect.
213UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES
EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
De waarschuwingsknipperlichten inschakelen zo langde accu energie heeft of het contact wordt afgezet.
De interieurverlichting inschakelen zolang de accu werkt of totdat de contactsleutel wordt verwijderd.
De portieren automatisch ontgrendelen.
Om de functies van het uitgebreide ongelukkenres-
ponssysteem na een incident te resetten, moet u de
contactschakelaar van de stand IGN ON in de stand
IGN OFF zetten.
Als een airbag wordt opgeblazen
Het ontwerp van de geavanceerde frontairbags is zo-
danig uitgevoerd, dat deze airbags na het opblazen
onmiddellijk leeglopen.
OPMERKING: De front- en/of zijairbags worden
niet bij alle botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet
in dat het airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags worden opgebla-
zen, kan zich het volgende voordoen:
Het nylon van de airbag kan soms schaafwonden en/of een rode huid veroorzaken bij de bestuurder
en de voorpassagier tijdens het opblazen van de
airbags. De schaafwonden lijken op de wonden die u
oploopt als u zich schaaft aan een touw, de vloerbe-
dekking of op de vloer van een gymnastiekzaal. Deze
schaafwonden worden niet veroorzaakt door con- tact met chemische stoffen. De schaafwonden zijn
niet blijvend en genezen normaal gesproken snel. Als
uw schaafwonden echter na enkele dagen nog niet
zijn genezen of als u last hebt van blaren, raadpleeg
dan onmiddellijk een arts.
Wanneer de airbags leeglopen ziet u mogelijk zwe- vende stofdeeltjes die op rook lijken. Dit stof is een
normaal bijproduct van het activeringsproces voor
het niet-giftige opblaasgas. Deze zwevende stofdeel-
tjes kunnen de huid, ogen, neus of keel irriteren.
Spoel met koud water als u last hebt van geïrriteerde
ogen of huid. Zorg voor frisse lucht bij neus- of
keelirritaties. Raadpleeg uw huisarts als de irritatie
blijvend is. Als deze deeltjes op uw kleding terecht-
komen, volg dan de gebruikelijke wasvoorschriften
van de kledingfabrikant om de kleding te reinigen.
Rijd niet in uw auto nadat de airbags zijn geactiveerd.
Als u dan opnieuw bij een aanrijding betrokken raakt,
zullen de airbags geen enkele bescherming bieden.
216
UW AUTO
VEILIGHEID STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP
1. Waarschuwingslampje voor het airbagsysteemHet lampje gaat ter controle vier tot acht
seconden branden nadat u de contactschake-
laar de eerste keer in de stand ON/RUN hebt
gezet. Wanneer het lampje niet brandt tij-
dens het starten, blijft branden of gaat branden tijdens
het rijden, moet het systeem zo snel mogelijk door een
erkende dealer worden nagekeken. Raadpleeg “Veilig-
heidsgordelsystemen” in “Veiligheid” voor meer
informatie.
2. Storingslampje Het storingslampje maakt deel uit van het
boorddiagnosesysteem (OBD) dat de elektro-
nische regelingen van de motor en de versnel-
lingsbak controleert. Het lampje gaat branden als de
contactschakelaar in de stand ON/RUN wordt gezet,
voordat de motor start. Als het lampje niet gaat bran-
den wanneer u de contactschakelaar van OFF naar
ON/RUN draait, laat uw auto dan direct controleren
op storingen. Door sommige omstandigheden, zoals een losse of
afwezige tankdop, slechte brandstofkwaliteit e.d., kan
na het aanslaan van de motor het storingslampje gaan
branden. De auto moet worden afgeleverd voor onder-
houd als het foutmeldingslampje aan blijft tijdens een
paar ritten zoals die voor u gebruikelijk zijn. In de
meeste gevallen kan dan normaal met de auto worden
gereden en is slepen niet noodzakelijk.
Langdurig rijden met een brandend
lampje kan schade aan het motorregel-
systeem veroorzaken. Het kan ook van
invloed zijn op het brandstofverbruik en het rijge-
drag. Als het lampje knippert , zal de katalysator
vrij snel ernstig defect raken en zal het motorver-
mogen afnemen. Raadpleeg dan onmiddellijk uw
dealer.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator, zo-
als
hierboven beschreven, kan warmer
worden dan een katalysator die wel goed werkt .
Hierdoor kan brand ontstaan als u langzaam
rijdt of de auto op brandbaar materiaal par-
keert , zoals droge planten, hout , karton enz. Dit
ernstig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben
voor de bestuurder, de passagiers of anderen.
262UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD
Vervangende banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .351
Vervangende sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12
Vervangingslampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .289
Vervoer van huisdieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .218
Verwarmde buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
Verwarmde stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51
Verzopen motor starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .225
Verzorging van autogordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . .342
Viscositeit, motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .322
Viscositeitstabel motorolie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .322
Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen . .358
Vloeistoffen, vulhoeveelheden. . . . . . . . . . . . . . . . . .357
Vloeistoflekkage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .222
Vloeistofpeil controleren,automatische versnellingsbak . . . . . . . . . . . . . . . .337
handgeschakelde versnellingsbak . . . . . . . . . . . . .338
koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .331
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .320, 321
remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .335
stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .139
Vloeistof voor ruitenwisser bijvullen . . . . . . . . . . . . .328
Vloerconsole. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
Voedingsuitgang (voor randapparatuur) . . . . . . . . . . .103
Voertuig wijzigingen/veranderingen . . . . . . . . . . . . . . . .5
Voorbereidingen voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . .272
Voorruitontdooier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .75, 220
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik . . . . . . . . . . . . .138
Vuldop, brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8
Vuldoppen, brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .181
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317, 319, 322
radiateur (koelvloeistofdruk) . . . . . . . . . . . . . . . .333
stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .139 Vulopening brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .181
Waarschuwingsknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
Waarschuwingslampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .262
Waarschuwingslampje,
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .268
bandenspanningscontrole . . . . . . . . . . . . . . .140, 264
laag brandstofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8, 26
lage bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .264
rembekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .136
remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .266
snel motoronderhoud noodzakelijk . . . . . . . . . . .262
veiligheidsgordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .266
Waarschuwingslampje onderhoud . . . . . . . . . . . . . . .262
Waarschuwingslampjes (beschrijving instrumentenpaneel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .262
Waarschuwingslampje, veiligheidsgordel . . . . . . . . . . .194
Waarschuwingssignaal contactsleutel . . . . . . . . . . . . . .10
Waarschuwingssignaal lichten aan . . . . . . . . . . . . . . . .85
Waarschuwing uitlaatgassen . . . . . . . . . . . .122, 219, 329
Waarschuwing veiligheidsgordel . . . . . . . . . . . . . . . .194
Water, rijden door . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .246
Wielen en velgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .340
Wijzigingen/modificaties, voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . .5
Windgeruis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .110, 121
Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .296
Zekeringen onder de motorkap . . . . . . . . . . . . . . . .298
Zender, afstandsbediening portiervergrendeling . . . . . . .13
Zender programmeren (afstandsbediening portiervergrendeling) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
Zij-airbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .214
374
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDENWAARSCHU-
WINGSLAMPJES EN MELDINGEN
NOODGEVALLENSERVICE EN
ONDERHOUDTECHNISCHE
SPECIFICATIESINHOUD