Page 201 of 349

Flankaanzicht
Het flankaanzicht kan voor de rechter- of lin‐
kerzijde van de auto worden geselecteerd.
Dit aanzicht helpt bij het manoeuvreren van de
auto langs de stoeprand of bij andere zijde‐
lingse obstakels door de weergave van de om‐
geving opzij van de auto.
Het flankaanzicht kijkt van achteren naar voren
en focust zich bij gevaar automatisch op mo‐
gelijke obstakels.
Automatisch cameraperspectief
Het automatische cameraperspectief toont
een stuurhoekafhankelijk aanzicht in de betref‐
fende rijrichting.
Dit perspectief wordt aangepast aan de betref‐
fende rijsituatie.
Zodra er obstakels worden herkend, schakelt
het aanzicht om naar een vaste weergave van
het gebied voor of achter de bumper of indien
nodig naar een flankaanzicht.
Beweeglijk cameraperspectief
Bij het selecteren van bewegende cameraper‐
spectieven wordt op het Control Display een
cirkelvormige baan weergegeven.
Door aan de controller te draaien of via de
touchfunctie kunnen voorgedefinieerde per‐
spectieven op de cirkelvormige baan worden
geselecteerd.
Het actuele perspectief wordt aangegeven
door een camerasymbool.
Met BMW gebarensturing: op de cirkelvormige
baan wordt een extra camerasymbool getoond.
Dit camerasymbool is d.m.v. BMW gebaren‐
sturing, zie pagina 28, vrij beweegbaar.
Om de cirkelvormige baan te verlaten de con‐
troller opzij kantelen en indrukken of via het
touchscreen het actieve camerasymbool aan‐
tippen.Achteruitrijcamera
Dit aanzicht toont het beeld van de achteruitrij‐
camera.
Taakbalk
Via de taakbalk kunnen assistentiefuncties
worden geactiveerd, zie pagina 201, en instel‐
lingen uitgevoerd worden.▷ "Parkeerassistent", zie pagina 205.▷ "Afstandsbestuurd parkeren", zie pa‐
gina 210.▷ "Helderheid", zie pagina 204.▷ "Contrast", zie pagina 204.▷ "Parkeerhulplijnen", zie pagina 202.▷ "Obstakelmarkering", zie pagina 202.▷ "Zoom trekhaak", zie pagina 203.▷ "Wasinstallatie", zie pagina 202.▷ "Instellingen": instellingen uitvoeren,
bijv. voor gebruik van de activeringspunten
bij Panorama View.
Assistentiefuncties
Assistentiefuncties activeren/
deactiveren
Er kunnen meerdere assistentiefuncties tege‐
lijkertijd actief zijn.
De volgende assistentiefuncties kunnen hand‐
matig worden geactiveerd:
▷ "Parkeerhulplijnen"▷ "Obstakelmarkering"▷ "Zoom trekhaak"▷ "Wasinstallatie"
De volgende assistentiefuncties worden auto‐
matisch weergegeven:
▷Flankbescherming, zie pagina 203.▷Portieropeningshoek, zie pagina 203.Seite 201RijhulpsystemenBediening201
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 202 of 349

ParkeerhulplijnenManoeuvreerlijnen
De manoeuvreerlijnen helpen u de benodigde
ruimte bij het parkeren en manoeuvreren op
vlak wegdek in te schatten.
Manoeuvreerlijnen zijn afhankelijk van de ac‐
tuele stuuruitslag en worden bij stuurwielbe‐
wegingen continu aangepast.
Bochtlijnen
De bochtlijnen kunnen alleen samen met ma‐
noeuvreerlijnen in het beeld van de achteruitrij‐
camera worden geprojecteerd.
De bochtlijnen geven het verloop van de
kleinst mogelijke draaicirkel op een vlak weg‐
dek aan.
Vanaf een bepaalde stuurwieluitslag wordt al‐
leen een bochtlijn getoond.
Inparkeren aan de hand van manoeuvreer-
en bochtlijnen1.Auto zodanig opstellen, dat de rode bocht‐
lijnen binnen de begrenzing van de par‐
keerplaats vallen.2.Stuurwiel dusdanig draaien dat de groene
manoeuvreerlijn de betreffende bochtlijn
overdekt.
Obstakelmarkering
Obstakels achter de auto worden geregi‐
streerd door de PDC-sensoren.
Obstakelmarkeringen kunnen in het camera‐
beeld worden geprojecteerd.
Het kleurpatroon van de obstakelmarkeringen
komt overeen met de markeringen van de
PDC.
Wasstraataanzicht
Het wasstraataanzicht helpt bij het inrijden van
wasstraten door de weergave van het eigen
bandenspoor.
Seite 202BedieningRijhulpsystemen202
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 203 of 349

Zoom op trekhaakOm het aankoppelen van een aanhangwagen
te vergemakkelijken, kan het camerabeeld van
de trekhaak vergroot worden weergegeven.
De afstand van de aanhanger tot de aan‐
hangerkoppeling kan met behulp van twee sta‐
tische cirkelsegmenten worden geschat.
Een van de stuuruitslag afhankelijke koppe‐
lingslijnen helpt de aanhangwagen in lijn te
brengen met uw trekhaak.
Trekhaak via iDrive weergeven, zie pagina 201.
Flankbescherming Principe
Ter bescherming van de flanken van de auto
worden hindernismarkeringen aan de zijkant
van de auto weergegeven.
▷Geen markeringen: er zijn geen obstakels
herkend.▷Gekleurde markeringen: waarschuwing
voor herkende obstakels.
Beperkingen van de flankbescherming
Het systeem geeft alleen stilstaande obstakels
aan, die eerder bij het langsrijden door de sen‐
soren herkend zijn.
Het systeem herkent niet of een obstakel na‐
derhand beweegt. Daarom worden de marke‐
ringen in de weergave bij stilstand na een be‐
paalde tijd niet meer weergegeven. Het gebied
naast de auto moet opnieuw worden geregi‐
streerd.
Portieropeningshoek
Bij keuzehendelstand P wordt de maximale
openingshoek van de portieren weergegeven.
Panorama View
Principe
Met het systeem hebt u bij onoverzichtelijke
uitritten en kruisingen een vroegtijdig overzicht
van het kruisend verkeer. Verkeersdeelnemers
die door obstakels langs de weg niet zichtbaar
zijn, worden vanaf de bestuurdersstoel slechts
zeer laat waargenomen. Om het zicht te verbe‐
teren registreren de camera's aan de voor- en
achterzijde de verkeerssituatie aan de zijkan‐
ten.
Gele lijnen in de beeldschermweergave marke‐
ren het voorste en achterste uiteinde van de
auto.
Het beeld van de camera is in sommige berei‐
ken verschillend groot vervormd en is daarom
niet geschikt voor het inschatten van afstan‐
den.
Seite 203RijhulpsystemenBediening203
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 204 of 349

Weergave op het Control DisplayBij draaiende motor de toets indrukken.
Afhankelijk van de rijrichting wordt het beeld
van de betreffende camera weergegeven:▷"voor": beeld van de voorste camera.▷"achter": beeld van de achterste camera.
Bovendien kan de waarschuwing kruisend ver‐
keer, zie pagina 214, met behulp van radar‐
sensoren voor naderende voertuigen waar‐
schuwen.
Met navigatiesysteem:
activeringspunten
Principe
Posities waarop het Panorama View automa‐
tisch moet worden ingeschakeld kunnen wor‐
den opgeslagen als activeringspunten, op
voorwaarde dat een GPS-signaal wordt ont‐
vangen.
Er kunnen tot tien activeringspunten worden
opgeslagen.
Activeringspunten kunnen bij het vooruitrijden
worden gebruikt voor de voorste camera.
Activeringspunten opslaan
1.Naar de positie rijden waarop het systeem
ingeschakeld moet worden en stoppen.2. Toets indrukken.3.Controller naar links kantelen.4. "Activeringspunt toevoegen"
De actuele positie wordt weergegeven.5."Activeringspunt toevoegen"
Wanneer mogelijk worden activeringspunten
bewaard met plaats- en straatnaam, of met de
Gps-coördinaten.
Activeringspunten gebruiken
Het gebruik van de activeringspunten kan wor‐
den in- en uitgeschakeld.1. Toets indrukken.2.Controller naar links kantelen.3. "Instellingen"4."Panorama View, op GPS gebaseerd"5."Panorama View, GPS gebaseerd"
Activeringspunten aangeven of wissen
1. Toets indrukken.2.Controller naar links kantelen.3. "Activeringsp. weergeven"
Lijst van alle activeringspunten wordt
weergegeven.4."Dit activeringspunt wissen" of "Alle
activeringspunten wissen"
Helderheid en contrast instellen via
iDrive
Bij ingeschakelde Surround View of Panorama
View:
1.Controller naar links kantelen.2.▷ "Helderheid"▷ "Contrast"3.Stel de gewenste waarde in.
Beperkte werking
In de volgende situaties kan het systeem
slechts beperkt worden gebruikt:
▷Bij slechte lichtomstandigheden.▷Bij vuile camera's.▷Bij geopend portier.▷Bij geopend kofferdeksel.▷Bij ingeklapte buitenspiegels.
Grijs gearceerde vlakken met symbool, bijv.
een geopend portier, in de cameraweergave
Seite 204BedieningRijhulpsystemen204
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 205 of 349

geven gebieden aan die momenteel niet wor‐
den weergegeven.
Grijs gearceerde vlakken met symbool, bijv.
vóór de motorvoertuig, geven gebieden aan
die niet door de camera's worden gezien.
Grenzen van het systeem
Niet-zichtbare gebieden
Gebieden rond de auto die in verband met de
gezichtshoek van de camera niet zichtbaar zijn,
worden grijs gearceerd weergegeven.
Herkenning van objecten
Zeer lage obstakels of hoger liggende, vooruit‐
stekende objecten, bijv. uitspringende muren,
kunnen niet door het systeem worden waarge‐
nomen.
Assistentiefuncties houden ook rekening met
PDC-gegevens.
Aanwijzingen in het hoofdstuk Park Distance
Control PDC in acht nemen, zie pagina 191.
De op het Control Display getoonde objecten
kunnen in bepaalde omstandigheden dichterbij
zijn dan het lijkt. Schat de afstand tot de objec‐
ten daarom niet vanaf het display.
Storing Het uitvallen van de camera wordt op het Con‐
trol Display weergegeven.
Een geel symbool wordt weergegeven
en het detectiegebied van de uitgeval‐
len camera wordt zwart weergegeven
op het Control Display.Parkeerassistent
Principe
Het systeem ondersteunt bij het inparkeren in
de volgende situaties:
▷Bij het zijdelings inparkeren parallel aan de
rijbaan.▷Bij het achteruit inparkeren dwars t.o.v. rij‐
baan.
Bij het gebruik van de parkeerassistent wordt
onderscheid gemaakt tussen drie stappen:
▷Inschakelen en activeren.▷Het zoeken naar een parkeerruimte.▷Het inparkeren.
De status van het systeem en de noodzakelijke
handelingsaanwijzingen worden op het Control
Display weergegeven.
Ultrasone sensoren meten de parkeerruimte
aan beide zijden van de auto op.
Het systeem berekent de optimale inparkeer‐
lijn.
Bij het inparkeren voert het systeem tijdens de
parkeerprocedure de volgende functies uit:
▷Sturen.▷Accelereren en remmen.▷Wisselen van versnelling.
Houd gedurende het inparkeren de toets van
de parkeerassistent ingedrukt. Het inparkeren
vindt automatisch plaats.
Parkeerassistent Plus: Bij een geschikt par‐
keervak voor haaks parkeren kan de auto op
Seite 205RijhulpsystemenBediening205
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 206 of 349

afstand bediend in- en uitgeparkeerd worden,
zie pagina 210.
Aanwijzingen Bij het inparkeren daarnaast ook de optische
en akoestische informatie en aanwijzingen van
de PDC, de parkeerassistent en de achteruitrij‐
camera in acht nemen en overeenkomstig rea‐
geren.
Bestanddeel van het systeem is de Park Dis‐
tance Control PDC, zie pagina 191.
Luide geluidsbronnen buiten en binnen de
auto kunnen de PDC-signaaltoon overstem‐
men.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Bij gebruik van de trekhaak kan de par‐
keerassistent vanwege afgedekte sensoren
worden beschadigd. Er bestaat kans op een
ongeval of schade. Bij het rijden met een aan‐
hangwagen of bij gebruik van de trekhaak, bijv.
voor een fietsendrager, de parkeerassistent
niet gebruiken.◀
ATTENTIE
De parkeerassistent kan eventueel tegen
of over stoepranden sturen. Er bestaat gevaar
voor schade. Verkeerssituatie observeren en in
de betreffende situaties actief ingrijpen.◀
Een door de automatische start-stop-functie
afgezette motor wordt bij het activeren van de
parkeerassistent automatisch gestart.Overzicht
Toets in de auto
Parkeerassistent
Ultrasone sensoren
Met de vier ultrasone sensoren aan de zijkant,
pijl, en de ultrasone sensoren van de PDC in de
bumpers worden de parkeerruimten opgeme‐
ten en de afstanden tot obstakels bepaald.
Om de correcte werking te waarborgen:
▷Sensoren schoon en ijsvrij houden, zie pa‐
gina 320.▷Met hogedrukreinigers niet langdurig en
met een afstand van minimaal 30 cm op de
sensoren spuiten.▷Niets op de sensoren plakken.
Voorwaarden
Voor het opmeten van parkeerruimten
▷Recht vooruitrijden tot ca. 35 km/h.▷Maximale afstand tot de rij geparkeerde
auto's: 1,5 m.Seite 206BedieningRijhulpsystemen206
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 207 of 349

Geschikte parkeerruimte
Algemeen:▷Ruimte achter een object dat minimaal
0,5 m lang is.▷Ruimte tussen twee objecten die beide mi‐
nimaal 0,5 m lang zijn.
Langs inparkeren parallel aan de rijbaan:
▷Minimale lengte van de ruimte tussen twee
objecten: eigen voertuiglengte plus ca.
0,8 m.▷Minimumdiepte: ca. 1,5 m.
Dwars parkeren:
▷Breedte van de ruimte tussen twee objec‐
ten: breedte van de eigen auto plus ca.
0,7 m tot maximaal 5 m.▷Minimale diepte: lengte eigene auto.
De diepte van dwarsparkeerruimten moet
door de bestuurder zelf worden ingeschat.
Op grond van technische grenzen kan het
systeem de diepte van dwarsparkeerruimte
slechts bij benadering bepalen.
Bij het parkeren
▷Portieren en kofferdeksel gesloten.▷Parkeerrem vrijgezet.▷Autogordel omgedaan.
Inschakelen en activeren
Inschakelen met de toets Toets indrukken.
LED brandt.
De actuele status van het zoeken naar een par‐
keerruimte wordt op het Control Display weer‐
gegeven.
Parkeerassistent wordt automatisch geac‐
tiveerd.
Inschakelen met de
achteruitversnelling
Achteruitversnelling inschakelen.
De actuele status van het zoeken naar een par‐
keerruimte wordt op het Control Display weer‐
gegeven.
Activeren:
"Parkeerassistent"
Weergave op het Control Display
Systeem geactiveerd/gedeactiveerd
Sym‐
boolBetekenis Grijs: systeem niet beschikbaar.
Wit: systeem beschikbaar, maar
niet geactiveerd. Systeem geactiveerd.
Zoeken naar een parkeerruimte en
status van het systeem
▷Gekleurde symbolen, pijlen, aan de zijkant
bij de autoweergave. Parkeerassistent is
geactiveerd en Zoeken naar parkeerruimte
actief.▷Geschikte parkeerruimten worden op het
Control Display aan de rand van de weg
naast het autosymbool weergegeven. Bij
actieve parkeerassistent worden de ge‐
schikte parkeerruimten in kleur gemar‐
keerd en klinkt een geluidssignaal. Ge‐
luidssignaal in-/uitschakelen, zie
pagina 209.▷Bij eenduidig herkende dwars- of langspar‐
keerruimten stelt het systeem automatisch
de passende parkeermethode in. Bij par‐
keerruimten waarin zowel langs als dwarsSeite 207RijhulpsystemenBediening207
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 208 of 349

kan worden ingeparkeerd, wordt een keu‐
zemenu weergegeven. In dit geval de ge‐
wenste parkeermethode handmatig kiezen.▷Parkeerprocedure actief.
Besturing is overgenomen.▷Zoeken naar parkeerruimten is bij lang‐
zaam recht vooruitrijden altijd actief, ook bij
gedeactiveerd systeem. Bij gedeactiveerd
systeem worden de weergaven op het
Control Display grijs weergegeven.
Inparkeren met de parkeerassistent
1. Toets indrukken of achteruitversnel‐
ling inschakelen om de parkeerassistent in
te schakelen, zie pagina 207. Parkeerassis‐
tent eventueel activeren.
Parkeerassistent is geactiveerd.
2.Met een snelheid tot ca. 35 km/h en een af‐
stand van maximaal 1,5 m langs de rij ge‐
parkeerde voertuigen rijden.
De status van het zoeken naar een par‐
keerruimte en mogelijke parkeerruimtes
worden op het Control Display weergege‐
ven, zie pagina 207.3.Aanwijzingen op het Control Display opvol‐
gen.
Houd gedurende het inparkeren de toets
van de parkeerassistent ingedrukt. Als de
auto is geparkeerd, wordt versnelling in
keuzehendelstand P gezet.
De voltooiing van de parkeerprocedure
wordt op het Control Display weergege‐
ven.4.De parkeerstand eventueel zelf aanpassen.
Handmatig afbreken
De parkeerassistent kan op elk gewenst mo‐
ment worden afgebroken:
▷ "Parkeerassistent" Symbool op het
Control Display selecteren.▷Toets tijdens het inparkeren loslaten.
Automatisch afbreken
De werking van systeem wordt in de volgende
situaties automatisch afgebroken:
▷Bij vasthouden van het stuur of als er zelf
gestuurd wordt.▷Eventueel bij besneeuwde of gladde we‐
gen.▷Zo nodig bij moeilijk te overkomen obsta‐
kels, bijv. stoepranden.▷Bij plotseling verschijnende obstakels.▷Als de Park Distance Control PDC te ge‐
ringe afstanden weergeeft.▷Bij overschrijden van een maximaal aantal
inparkeerpogingen of de inparkeerduur.▷Bij het omschakelen naar andere functies
op het Control Display.▷Bij het loslaten van de toets.▷Bij geopend kofferdeksel.▷Bij geopende portieren.▷Bij het vastzetten van de parkeerrem.▷Bij het accelereren.▷Als het rempedaal langer ingedrukt blijft als
de auto stilstaat.▷Bij het afdoen van de veiligheidsgordel.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Voortzetten Een afgebroken parkeerprocedure kan eventu‐
eel worden voortgezet.
Daartoe de parkeerassistent opnieuw active‐
ren, zie pagina 207, en de aanwijzingen op het
Control Display opvolgen.
Seite 208BedieningRijhulpsystemen208
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15