Page 177 of 349

Onderbreken
Bij ingeschakelde achteruitversnelling of stati‐
onair draaiende motor wordt het systeem on‐
derbroken.
Snelheidslimiet wijzigen
Tuimelschakelaar zo vaak naar boven of bene‐
den drukken tot de gewenste snelheidslimiet is
ingesteld.
▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de snel‐
heidslimiet telkens met 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de
snelheidslimiet op het volgende tiental van
de km/h snelheidsmeter.
Als er tijdens de rit een snelheidslimiet wordt
ingesteld die onder de rijsnelheid ligt, rolt de
auto zolang uit tot de rijsnelheid onder de inge‐
stelde snelheidslimiet komt.
Overschrijding van de snelheidslimiet
De snelheidslimiet kan bewust worden over‐
schreden. In deze situatie wordt geen akoesti‐
sche waarschuwing weergegeven.
Om de ingestelde snelheidslimiet bewust te
overschrijden, het gaspedaal volledig indruk‐
ken.
Als de rijsnelheid onder de ingestelde snel‐
heidslimiet komt, wordt de beperking automa‐
tisch weer actief.
Waarschuwing
Optische waarschuwing Bij het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet knippert het controle‐
lampje op het instrumentenpaneel, zo‐
lang er harder wordt gereden dan de inge‐
stelde snelheidslimiet.
Akoestische waarschuwing▷Bij een onbewuste overschrijding van de
ingestelde snelheidslimiet klinkt een ge‐
luidssignaal.▷Als de snelheidslimiet tijdens de rit onder
de rijsnelheid komt, is het signaal na ca.
30 seconden te horen.▷Als de snelheidslimiet bewust wordt over‐
schreden door het gaspedaal volledig in te
drukken, is er geen signaal te horen.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Markering van de snelheidslimiet
Weergave op snelheidsmeter:
▷Markering groen: systeem is
actief.▷Markering oranje/wit: sys‐
teem is onderbroken.▷Geen markering: systeem is
uitgeschakeld.
Controlelampje
▷Controlelampje brandt: het sys‐
teem is ingeschakeld.▷Controlelampje knippert: de inge‐
stelde snelheidslimiet wordt over‐
schreden.▷Controlelampje grijs: het systeem is onder‐
broken.Seite 177RijhulpsystemenBediening177
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 178 of 349

StatusweergaveDe weergave van de ingestelde snel‐
heidslimiet verdwijnt na korte tijd.
Snelheidsregeling
Principe De systeem houdt een snelheid aan die met de
toetsen op het stuurwiel is opgegeven. Boven‐
dien remt het systeem als op een neerwaartse
helling de remwerking van de motor niet vol‐
staat.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
De gewenste snelheid wordt ook op neer‐
waartse hellingen gehandhaafd. Op opwaartse
hellingen kan de snelheid echter afnemen als
het motorvermogen niet toereikend is.
In de rijmodus ECO PRO kan de rijsnelheid in
verband met de verbruiksvriendelijke rijstijl in
sommige gevallen boven of onder de inge‐
stelde snelheid komen, bijv. op hellingen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Het gebruik van het systeem kan in de
volgende situaties tot een verhoogd gevaar
voor ongevallen leiden:▷Bij bochtig wegverloop.▷Bij druk verkeer.▷Bij gladheid op de weg, mist, sneeuw, re‐
gen of losse ondergrond.
Er bestaat kans op een ongeval of schade. Het
systeem alleen gebruiken als het rijden met
constante snelheid mogelijk is.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
ToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, zie pa‐
gina 178.Snelheidsregeling onderbreken, zie
pagina 179.
Snelheidsregeling voortzetten, zie
pagina 179.Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 179.
Bediening
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden en de markering op de snelheidsme‐
ter wordt op de huidige snelheid gezet.
De snelheidsregeling is actief.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De weergaven verdwijnen. De opgeslagen ge‐
wenste rijsnelheid wordt gewist.
Seite 178BedieningRijhulpsystemen178
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 179 of 349

OnderbrekenBij ingeschakeld systeem toets in‐
drukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Als er geremd wordt.▷Wanneer uit de keuzehendelstand D naar
een andere stand geschakeld wordt.▷Als DTC wordt geactiveerd of DSC wordt
gedeactiveerd.▷Als DSC regelt.
Snelheid aanhouden, opslaan,
wijzigen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
De ingestelde snelheid kan abusievelijk
verkeerd ingesteld of opgeroepen worden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Ingestelde
snelheid aan de verkeerssituatie aanpassen.
Verkeerssituatie observeren en in de betref‐
fende situaties actief ingrijpen.◀
Snelheid handhaven, opslaan
Tuimelschakelaar bij onderbroken werkin een‐
maal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehandhaafd en als gewenste rijsnel‐
heid opgeslagen.
Deze wordt op de snelheidsmeter en kort op
het instrumentenpaneel afgebeeld, zie pa‐
gina 179.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Snelheid wijzigen
Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onder drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
De maximaal instelbare snelheid hangt af
van de auto.▷Tuimelschakelaar tot het drukpunt drukken
en ingedrukt houden verhoogt of verlaagt
de snelheid zonder op het gaspedaal te
trappen.
Na het loslaten van de tuimelschakelaar
wordt de bereikte snelheid behouden. Ver‐
der drukken dan het drukpunt verhoogt de
snelheid nog meer.
Snelheidsregeling voortzetten
Toets in onderbroken toestand in‐
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
en behouden.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Gewenste snelheid Weergave op snelheidsmeter:
▷Markering groen: systeem is
actief.▷Markering oranje/wit: sys‐
teem is onderbroken.Seite 179RijhulpsystemenBediening179
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 180 of 349

▷Geen markering: systeem is uitgeschakeld.
ControlelampjeControlelampje groen: het systeem is
actief.
Controlelampje grijs: het systeem is
onderbroken.
Geen controlelampje: het systeem is uitge‐
schakeld.
Statusweergave De weergave van de ingestelde gewen‐
ste snelheid verdwijnt na korte tijd.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Weergaven in het Head-Up Display Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op het Head-Up
Display.
Het symbool wordt op het Head-Up
Display weergegeven als de ingestelde
gewenste snelheid is bereikt.
Actieve snelheidsregeling
met Stop & Go-functie, ACC
Principe
Met dit systeem kan een gewenste rijsnelheid
worden gekozen die bij vrije rijbaan door de
auto automatisch wordt gehandhaafd.
Binnen hetgeen mogelijk is past het systeem
de snelheid automatisch aan een langzamere
voorligger aan.
De afstand die het systeem tot de voorligger
aanhoudt, kan worden gevarieerd. Deze is om
veiligheidsredenen snelheidsafhankelijk.
Om op afstand te blijven reduceert het sys‐
teem automatisch de snelheid, remt het even‐
tueel licht en versnelt het opnieuw als het
voorliggendevoertuig sneller beweegt.
Als het voorliggende voertuig tot stilstand af‐
remt en na korte tijd vertrekt, kan het systeem
dit in het gegeven kader registreren. De eigen
auto wordt automatisch afgeremd en accele‐
reert weer.
Als het voorliggende voertuig na langere tijd
weer vertrekt, kort het gaspedaal bedienen of
de betreffende toets indrukken om het sys‐
teem weer te activeren. De auto accelereert
automatisch.
Zodra de rijbaan vrij is, wordt tot de gewenste
rijsnelheid versneld.
Voorliggers worden door een radarsensor en
een camera geregistreerd.
Algemeen
Naargelang de voertuiginstelling kunnen de
kenmerken van de snelheidsregeling op be‐
paalde punten veranderen.
De gewenste snelheid wordt ook op neer‐
waartse hellingen gehandhaafd. Op opwaartse hellingen kan de snelheid echter afnemen als
het motorvermogen niet toereikend is.
In de rijmodus ECO PRO kan de rijsnelheid in
verband met de verbruiksvriendelijke rijstijl in
sommige gevallen boven of onder de inge‐
stelde snelheid komen, bijv. op hellingen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende situaties actief ingrijpen.◀Seite 180BedieningRijhulpsystemen180
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 181 of 349

WAARSCHUWING
Een onbeveiligde auto kan vanzelf in be‐
weging komen en wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. De auto voor het verlaten te‐
gen wegrollen beveiligen.
Om ervoor te zorgen dat de auto tegen wegrol‐
len beveiligd is, het volgende in acht nemen:▷Parkeerrem bedienen.▷Op hellingen de voorwielen in de richting
van de stoeprand draaien.▷Op hellingen de auto extra beveiligen, bijv.
met een wielkeg.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
ToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, zie pa‐
gina 181.Snelheidsregeling onderbreken, zie
pagina 182.
Snelheidsregeling met laatste instel‐
ling voortzetten, zie pagina 183.Zonder stuur- en spoorassistent:
Afstand vergroten, zie pagina 183.Zonder stuur- en spoorassistent:
Afstand verkleinen, zie pagina 183.Met stuur- en spoorassistent:
Afstand instellen, zie pagina 183.Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 182.
Speed Limit Assist: voorgestelde
snelheid overnemen, zie pa‐
gina 187.Met stuur- en spoorassistent:
Stuur- en spoorassistent incl. file-
assistent aan/uit, zie pagina 189.Radarsensor
De radarsensor bevindt zich vooraan in de
bumper.
Radarsensor schoon en vrij houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Snelheidsregeling in-/uitschakelen en
onderbreken
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden en de markering op de snelheidsme‐
ter wordt op de huidige snelheid gezet.
De snelheidsregeling is actief.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Seite 181RijhulpsystemenBediening181
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 182 of 349

Uitschakelen
Bij uitschakelen in stilstand tegelijkertijd de
rem indrukken.
Toets op het stuurwiel indrukken.
De weergaven verdwijnen. De opgeslagen ge‐
wenste rijsnelheid wordt gewist.
Onderbreken Bij geactiveerde toestand toets in hetstuurwiel indrukken.
Bij onderbreken in stilstand tegelijkertijd de
rem indrukken.
De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Als er geremd wordt.▷Wanneer uit de keuzehendelstand D naar
een andere stand geschakeld wordt.▷Als DTC wordt geactiveerd of DSC wordt
gedeactiveerd.▷Als DSC regelt.▷Als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel
en het bestuurdersportier worden ge‐
opend.▷Als het systeem reeds lang geen objecten
herkent, bijv. op weinig bereden routes
zonder randbegrenzing.▷Wanneer het detectiegebied van de radar
verstoord is, bijv. door vuil of hevige neer‐
slag.▷Na een langere stilstand, wanneer de auto
door het systeem tot stilstand is afgeremd.
Snelheid aanhouden, opslaan,
wijzigen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
De ingestelde snelheid kan abusievelijk
verkeerd ingesteld of opgeroepen worden. Er
bestaat gevaar voor ongevallen. Ingestelde
snelheid aan de verkeerssituatie aanpassen.
Verkeerssituatie observeren en in de betref‐
fende situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Gevaar voor ongevallen door te grote
snelheidsverschillen t.o.v. andere voertuigen,
bijv. in de volgende situaties:▷Snel van achteren naderen van een lang‐
zaam rijdend voertuig.▷Plotseling uitwijkend voertuig naar de ei‐
gen rijbaan.▷Snel naar stilstaande voertuigen toe rijden.
Er bestaat kans op letsel of levensgevaar. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Snelheid handhaven, opslaan
Tuimelschakelaar bij onderbroken werkin een‐
maal indrukken.
Bij ingeschakeld systeem wordt de gereden
snelheid gehandhaafd en als gewenste rijsnel‐
heid opgeslagen.
Deze wordt op de snelheidsmeter en kort op
het instrumentenpaneel weergegeven, zie pa‐
gina 184.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Snelheid wijzigen Zo vaak op de tuimelschakelaar naar boven of
onder drukken, tot de gewenste rijsnelheid is
ingesteld.
Seite 182BedieningRijhulpsystemen182
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 183 of 349

In actieve toestand wordt de weergegeven
snelheid opgeslagen en bereikt voor zover de
verkeerssituatie dit toelaat.▷Drukken van de tuimelschakelaar tot het
drukpunt verhoogt of verlaagt de gewenste
rijsnelheid telkens met 1 km/h.▷Drukken op de tuimelschakelaar door het
drukpunt heen verhoogt of verlaagt de ge‐
wenste rijsnelheid telkens tot het volgende
tiental van de km/h snelheidsmeter.
Tuimelschakelaar in de betreffende stand hou‐
den om de actie te herhalen.
Afstand WAARSCHUWING
Het systeem ontslaat u niet van uw eigen
verantwoording. In verband met systeembe‐
perkingen kan pas laat afgeremd worden. Er
bestaat kans op een ongeval of schade. Ver‐
keerssituatie altijd goed in de gaten houden.
De afstand aan de verkeers- en weersomstan‐
digheden aanpassen en de voorgeschreven
veiligheidsafstand eventueel door remmen
aanhouden.◀
Zonder stuur- en spoorassistent:
afstand verkleinen
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 184, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Zonder stuur- en spoorassistent:
afstand vergroten
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Gekozen afstand, zie pagina 184, wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Met stuur- en spoorassistent: afstand
instellen
Toets zo vaak indrukken tot de ge‐
wenste afstand is ingesteld.
Snelheidsregeling voortzetten
Algemeen Bij onderbroken systeem de toets in‐
drukken.
De opgeslagen snelheid wordt opnieuw bereikt
en behouden.
In de volgende gevallen wordt de opgeslagen
snelheidswaarde gewist en kan deze niet meer
worden opgeroepen:▷Bij het uitschakelen van het systeem.▷Bij het uitschakelen van rijden-stand-by.
Bij stilstand
De auto wordt door het systeem tot stilstand
afgeremd:
▷Groene markering in de snelheidsmeter:
De eigen auto versnelt automatisch zodra
het voertuig in het detectiegebied van de
radarsensor wegrijdt.▷Markering in de snelheidsmeter verandert
na korte tijd in oranje/wit: geen automa‐
tisch wegrijden.
Door het indrukken van de toets kan
de tijd, waarin automatisch wordt
weggereden, worden verlengd.
Voertuigsymbool in de afstandsindicatie be‐
weegt zich weg: herkend voertuig is weggere‐
den.
Het systeem is onderbroken, of de eigen auto
is actief door indrukken van de rem tot stil‐
Seite 183RijhulpsystemenBediening183
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 184 of 349

stand gebracht en staat achter een ander voer‐
tuig:1. Toets indrukken, om een opgesla‐
gen gewenste rijsnelheid op te roepen.2.Rem loslaten.3.Als de voorligger wegrijdt:▷Kort het gaspedaal bedienen.▷ Toets indrukken.▷Tuimelschakelaar indrukken.
Omschakelen tussen
snelheidsregeling met/zonder
afstandsregeling
WAARSCHUWING
Het systeem reageert niet op voorlig‐
gend verkeer, maar houdt de opgeslagen snel‐
heid aan. Er bestaat kans op een ongeval of
schade. Gewenste rijsnelheid aan de verkeers‐
situatie aanpassen en eventueel remmen.◀
Omschakelen naar snelheidsregeling zonder
afstandsregeling:
Zonder stuur- en spoorassistent: toets
ingedrukt houden of
Toets ingedrukt houden.
Met stuur- en spoorassistent: toets in‐
gedrukt houden.
Om terug te schakelen naar snelheidsregeling
met afstandsregeling, toets nogmaals indruk‐
ken.
Na het omschakelen wordt een Check-Con‐
trol-melding weergegeven.
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Gewenste snelheid Weergave op snelheidsmeter:
▷Markering groen: systeem is
actief.▷Markering oranje/wit: sys‐
teem is onderbroken.▷Geen markering: systeem is
uitgeschakeld.
Statusweergave
De weergave van de ingestelde gewen‐
ste snelheid verdwijnt na korte tijd.
Als er geen snelheid wordt weergegeven, is er
op dit moment eventueel niet voldaan aan de
voorwaarden die voor de werking vereist zijn.
Voertuigafstand De gekozen afstand tot het voorliggende voer‐
tuig wordt weergegeven.
SymboolBeschrijvingAfstand 1Afstand 2Afstand 3
Komt overeen met ca. de helft
van de waarde van de km/h-
weergave in meters. Is na de
eerste keer inschakelen van
het systeem ingesteld.Afstand 4Seite 184BedieningRijhulpsystemen184
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15