Page 185 of 349

SymboolBeschrijvingSysteem onderbroken.Afstandsregeling gedeacti‐
veerd, omdat het gaspedaal
werd bediend.Voertuigsymbool in de afstandsindicatie be‐
weegt zich weg: herkend voertuig is wegge‐
reden.
ACC accelereert niet. Om te accelereren,
ACC activeren door bijv. kort gas te geven of
de tuimelschakelaar in te drukken.
De instelling van de afstand wordt opgeslagen
voor het momenteel gebruikte bestuurder‐
sprofiel.
Controle- en waarschuwingslampjesSymboolBeschrijvingSymbolen groen:
Voorligger gedetecteerd. Het
systeem houdt de ingestelde
afstand tot de voorligger aan.Voertuigsymbool knippert:
Aan de voorwaarden voor het
gebruik van het systeem wordt
niet meer voldaan.
Het systeem is gedeactiveerd,
maar remt tot de actieve over‐
name door het intrappen van
de rem of het gaspedaal.Voertuigsymbool en afstands‐
balk knipperen rood en er klinkt
een signaal:
Oproep om in te grijpen door
remmen en evt. uitwijken.
Weergaven in het Head-Up Display
Een deel van de informatie over het systeem
kan ook worden weergegeven op het Head-Up
Display.
Het symbool wordt op het Head-Up
Display weergegeven als de ingestelde
gewenste snelheid is bereikt.
Afstandsinformatie Het symbool wordt weergegeven, als
de afstand tot de auto die voor u rijdt te
gering is.
De afstandsinformatie is in de volgende geval‐
len actief:
▷Actieve snelheidsregeling uitgeschakeld.▷Weergave in het Head-Up Display geselec‐
teerd, zie pagina 132.▷Afstand te kort.Seite 185RijhulpsystemenBediening185
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 186 of 349

▷Snelheid boven ca. 70 km/h.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Snelheidsbereik
Het optimale toepassingsgebied zijn goed in‐
gerichte straten.
De minimaal instelbare snelheid bedraagt
30 km/h.
Bij een snelheid boven 210 km/h.
Het systeem kan ook in stilstand worden geac‐
tiveerd.
Bij gebruik altijd de wettelijk voorgeschreven
maximale snelheid in acht nemen.
Na het overschakelen op snelheidsregeling
zonder afstandsregeling kunnen ook hogere
gewenste rijsnelheden worden gekozen.
Detectiegebied
Het detectievermogen van het systeem en het
automatische remvermogen zijn beperkt.
Tweewielers worden bijv. mogelijk niet waar‐
genomen.
Vertraging
Het systeem vertraagt niet in de volgende situ‐
aties:▷Bij voetgangers of dergelijke langzame ver‐
keersdeelnemers.▷Bij rode verkeerslichten.▷Bij kruisend verkeer.▷Bij tegemoetkomend verkeer.
Invoegende voertuigen
Een voorligger wordt pas herkend, als deze
zich volledig op de eigen strook bevindt.
Bij het plotseling uitwijken van een voorligger
op uw rijstrook kan het systeem de ingestelde
afstand soms niet meer zelfstandig herstellen.
Dit geldt ook voor grote snelheidsverschillen
ten opzichte van voor u rijdende voertuigen,
bijv. bij het snel naderen van een vrachtauto.
Het systeem verzoekt u om bij een met zeker‐
heid gedetecteerde voorligger in te grijpen
door af te remmen en eventueel uit te wijken.
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Seite 186BedieningRijhulpsystemen186
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 187 of 349

Rijden in bochten
Als de ingestelde snelheid te hoog is voor een
bocht, wordt de snelheid in de bocht iets ver‐
minderd, maar bochten worden niet van te vo‐
ren herkend. Daarom met aangepaste snelheid
een bocht inrijden.
In scherpe bochten kunnen in verband met het
beperkte detectiegebied van het systeem situ‐
aties optreden waarbij een voorligger niet of te
laat wordt herkend.
Bij het naderen van een bocht kan het systeem
in verband met de kromming van de bocht
kortstondig reageren op voertuigen die zich op
de andere rijstrook bevinden. Een eventuele
vertraging van de auto door het systeem kan
worden verholpen door kort te accelereren.
Na het loslaten van het gaspedaal is het sys‐
teem weer actief en wordt de snelheid weer
automatisch geregeld.
Wegrijden De auto kan bijv. in volgende situaties niet au‐
tomatisch vertrekken:
▷Bij steile hellingen.▷Voor verhogingen in het wegdek.▷Met een zware aanhanger.
In deze gevallen het gaspedaal bedienen.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Storing Het systeem kan niet worden geactiveerd als
de radarsensor niet correct is gericht, veroor‐
zaakt bijv. door een parkeerschade.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven als het systeem is uitgevallen.
De functie voor het herkennen en reageren bij
het naar stilstaande voertuigen toe rijden kan
in de volgende situaties beperkt zijn:
▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij uitval of verontreiniging van de camera.
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
Speed Limit Assist
Principe Als de systemen in de auto, bijv. snelheidsli‐
mietinformatie, zie pagina 126, een wijziging
van de snelheidsbegrenzing langs de route
herkennen, dan wordt deze nieuwe snelheids‐
waarde voor de actieve snelheidsregeling,
ACC, voorgesteld over te nemen als nieuwe
gewenste snelheid. Door het drukken op de
linker tuimelschakelaar aan het stuurwiel kan
de nieuwe gewenste rijsnelheid overgenomen
of geweigerd worden.
Seite 187RijhulpsystemenBediening187
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 188 of 349

OpmerkingBij auto's zonder navigatiesysteem erop letten
dat in de systeeminstellingen van de auto, zie
pagina 37, de in het betreffende land geldende
maateenheid voor de afstand is ingesteld. Bij
een afwijkende instelling kan anders worden
verzocht om een verkeerde snelheidswaarde
over te nemen.
In-/uitschakelen
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Speed Limit Assist"4."Speed Limit Assist"
Groen symbool en bedieningsterug‐
melding: het symbool en een bedie‐
ningsterugmelding worden bij inge‐
schakeld systeem en ingeschakelde
snelheidsregeling in het instrumentenpaneel
weergegeven.
Speed Limit Assist gebruiken Als de systemen in de auto een wijziging van
de snelheidsbegrenzing langs de route her‐
kennen, wordt de nieuwe snelheidsbegrenzing
in het instrumentenpaneel weergegeven en
wordt voorgesteld deze over te nemen:
SymboolFunctieVerkeersbord brandt groen: her‐
kende wijziging van een snel‐
heidsbegrenzing met directe in‐
gang.
Een afstandindicatie achter het
symbool geeft evt. een verande‐
ring van de snelheidsbeperking
binnen een bepaalde afstand aan.Een groene pijl geeft aan dat de
nieuwe snelheid hoger of lager is
dan de ingestelde gewenste rij‐
snelheid. Bovendien wordt in de
snelheidsaanduiding het gebied
tussen de actuele snelheid en de
nieuwe gewenste rijsnelheid
groen gemarkeerd.
Overnemen van de voorgestelde waarde als
gewenste snelheid:
De linker tuimelschakelaar aan het stuurwiel
kort, overeenkomstig de richting van de
groene pijl, omhoog- of omlaagdrukken. De
nieuwe snelheid wordt overgenomen en afge‐
regeld. De groene markering in de snelheids‐
meter verdwijnt.
Weigeren van de voorgestelde waarde:
De tuimelschakelaar kort in de andere richting
dan de groene pijl drukken.
Snelheidsaanpassing Er kan worden ingesteld of de snelheidsbe‐
grenzing exact overgenomen wordt, of met
een tolerantie van –15 km/h tot +15 km/h.
Instellen
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Speed Limit Assist"Seite 188BedieningRijhulpsystemen188
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 189 of 349

4."Voorstel aanpassen:"5.Stel de gewenste waarde in.
Stuur- en spoorassist. incl.
file-assistent
Principe Het systeem ondersteunt de bestuurder om de
auto binnen de rijbaan te houden. Daarvoor
stuurt het systeem zo nodig zelfstandig, bijv.
bij het rijden in bochten.
Afhankelijk van de snelheid oriëntieert het sys‐
teem zich op de rijbaanbegrenzingen of op
voorliggers.
Algemeen Het systeem bepaalt de positie van de rijbaan‐
begrenzingen en de voorligger met behulp van
vijf radarsensoren en een camera.
Sensoren aan het stuurwiel herkennen of het
stuurwiel aangeraakt wordt.
Om het systeem te gebruiken, het stuurwiel
vastpakken.
Het systeem wordt gedeactiveerd zodra het
stuurwiel niet langer aangeraakt wordt.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toets op het stuurwielToetsFunctieStuur- en spoorassistent incl. file-
assistent in-/uitschakelen, zie pa‐
gina 190.
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de bum‐
pers.
Voorbumper midden
Voorbumper zijkant
Achterbumper
Seite 189RijhulpsystemenBediening189
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 190 of 349

Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷Snelheid onder 210 km/h.▷Voldoende breedte van de rijstrook.▷Boven 70 km/h: rijbaanbegrenzing aan
beide zijden wordt herkend.▷Beneden 70 km/h: rijbaanbegrenzing aan
beide zijden of een voorligger wordt her‐
kend.▷Ten minste één hand aan de stuurwielrand.▷Voldoende straal van de bocht.▷Rijden in het midden van de rijstrook.▷Richtingaanwijzer niet bediend.▷Kalibratieprocedure van de camera direct
na aflevering van de auto is afgesloten.
In-/uitschakelen
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
Stuurwielsymbool brandt grijs.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd
als aan alle functievoorwaarden is voldaan, zie
pagina 190.
Stuurwielsymbool brandt groen.
Het systeem is actief.
Bij ingeschakeld systeem zijn de persoons‐
waarschuwing met City-remfunctie en de
waarschuwing voor een aanrijding van opzij ac‐
tief. De instelling op het Control Display blijft
ongewijzigd.
Uitschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De weergave gaat uit.
Het systeem voert geen verdere stuurbewe‐
ging uit.
Automatisch onderbreken De werking van het systeem wordt in de vol‐
gende situaties automatisch onderbroken:▷Bij een snelheid boven 210 km/h.▷Bij het loslaten van het stuurwiel.▷Bij een krachtige stuuringreep.▷Bij het verlaten van de eigen rijstrook.▷Bij ingeschakelde richtingaanwijzer.▷Bij een te smalle rijstrook.▷Wanneer na een bepaalde tijd geen rij‐
baanbegrenzing wordt herkend en er rijdt
geen voertuig vooruit.
Stuurwielsymbool brandt grijs.
Het systeem is onderbroken en voert
geen verdere stuurbeweging uit.
Indien voldaan is aan de systeemvereisten,
wordt het systeem automatisch opnieuw geac‐
tiveerd.
Seite 190BedieningRijhulpsystemen190
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 191 of 349

Weergaven op het
instrumentenpaneelSymboolBeschrijvingStuurwielsymbool grijs: sys‐
teem in stand-by.Stuurwielsymbool groen: sys‐
tem geactiveerd.Stuurwielsymbool en rijbaan‐
begrenzing groen: het systeem
helpt om de auto binnen de rij‐
baan te houden.Stuurwielsymbool groen, rij‐
baanbegrenzing grijs: geen rij‐
baanbegrenzing herkend. De
auto volgt de voorligger.Stuurwielsymbool geel: stuur‐
wiel vastpakken. Het systeem
is nog steeds actief.Stuurwielsymbool rood en een
geluidssignaal klinkt: systeem
onderbroken. Het systeem
voert geen verdere stuurbewe‐
ging uit.
Weergaven in het Head-Up Display
Alle informatie over het systeem kan ook wor‐
den weergegeven op het Head-Up Display.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Beperkte werking Bij het rijden met handschoenen of aange‐
brachte hoezen kan het contact met het stuur‐
wiel mogelijk niet herkend worden door de
sensoren. Het systeem kan dan niet gebruikt
worden.
Bij het rijden over smalle rijstroken kan het
systeem niet worden geactiveerd of zinvol
worden gebruikt.
Systeem niet gebruiken in de volgende situ‐
aties:▷Bij wegwerkzaamheden.▷Bij het plaatsmaken voor reddingsvoertui‐
gen.▷In de bebouwde kom.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Park Distance Control PDC
Principe PDC helpt bij het inparkeren. Langzaam nade‐
ren van een object vóór of achter uw auto
wordt gemeld door:
▷Geluidssignalen.▷Optische aanduiding.
Met de parkeerassistent: obstakels aan de zij‐
kant van de auto die door de sensoren van de
parkeerassistent worden herkend kunnen
eveneens door de PDC worden gemeld. Flank‐
bescherming, zie pagina 194.
Seite 191RijhulpsystemenBediening191
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 192 of 349

Algemeen
Voor de meting zijn ultrasoon-sensoren in de
bumpers en eventueel aan de zijkant van de
auto aangebracht.
De reikwijdte bedraagt afhankelijk van het ob‐
stakel en de omgevingsomstandigheden ca.
2 m.
Akoestische waarschuwing wordt pas in de
volgende gevallen gegeven:▷Bij de middelste sensoren voor bij
ca. 70 cm.▷Bij de middelste sensoren achter bij
ca. 1,50 m.▷Bij de hoeksensoren bij ca. 60 cm.▷Met parkeerassistent: bij de sensoren aan
de zijkanten bij ca. 60 cm.▷Bij een dreigende botsing.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door een hoge snelheid bij geactiveerde
PDC kan het in verband met fysieke omstan‐
digheden gebeuren dat u te laat wordt gewaar‐
schuwd. Er bestaat kans op letsel of schade.
Snel naderen van een obstakel vermijden. Niet
gaan rijden als PDC nog niet actief is.◀
Overzicht
Toets in de auto
Park Distance Control PDC
Ultrasone sensoren Ultrasone sensoren van de PDC,
bijv. in de bumpers.
Voorwaarden voor een correcte werking
▷Sensoren vrij houden. Niet afdekken met
bijv. stickers of fietsendragers.▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.
Om te reinigen: met hogedrukreinigers niet
langdurig en met een afstand van minimaal
30 cm op de sensoren spuiten.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
PDC wordt in de volgende situaties automa‐
tisch ingeschakeld:
▷Wanneer bij draaiende motor keuzehendel‐
stand R wordt ingeschakeld.▷Bij het naderen van gedetecteerde obsta‐
kels met een snelheid lager dan ca. 4 km/h.
De activeringsafstand is afhankelijk van de
betreffende situatie.Seite 192BedieningRijhulpsystemen192
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15