Page 217 of 349

RijcomfortUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Luchtvering Principe De luchtvering waarborgt een optimaal rijcom‐
fort bij alle ladingstoestanden. Door de varia‐
bele instelling bij de voor- en achteras wordt
de vering aangepast aan de toestand van de
auto.
Algemeen
Bij oneffenheden in het wegdek kan de auto
omhoog worden gebracht om de bodemvrij‐
heid te vergroten.▷Normaal niveau, bij normale wegdektoe‐
stand.▷Verhoogd niveau, bij slechte wegdektoe‐
stand.
In de rijmodus SPORT, zie pagina 115, of bij
hogere snelheden wordt de auto omlaagge‐
bracht.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Bij het omlaagbrengen van de auto kun‐
nen lichaamsdelen worden ingeklemd. Er be‐
staat kans op letsel. Bij het omlaagbrengen van
de auto erop letten dat het bewegingsgebied
onder de auto en onder de wielkastranden vrij
is.◀
Bij het trekken van een aanhanger is uitslui‐
tend het normale niveau beschikbaar.
Overzicht
Toets in de auto
Niveau-instelling
Niveau handmatig instellen Toets indrukken.
Bij lage snelheden wordt de auto bij het active‐
ren van de toets op het verhoogde niveau ge‐
bracht.
Vanaf een snelheid van ca. 35 km/h wordt de
auto automatisch omlaaggebracht naar het
normale niveau.
Weergave
▷LED uit: normaal niveau.▷LED knippert: niveau wordt ingesteld.▷LED brandt: verhoogd niveau.▷LED knippert snel: instelling van het niveau
niet mogelijk.Seite 217RijcomfortBediening217
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 218 of 349

Grenzen van het systeem
Bij meerdere handmatige niveauwisselingen
kort achter elkaar wordt het systeem evt. uit‐
geschakeld. De snel knipperende LED in de
toets geeft aan, dat het systeem tijdelijk niet
beschikbaar is.
Band vervangen
Voor het vervangen van een band het systeem
uitschakelen:
Toets ca. 7 seconden ingedrukt houden
en loslaten. De LED knippert snel.
Systeem activeren:
Het systeem wordt bij het wegrijden automa‐
tisch weer geactiveerd.
StoringEr wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven. Het systeem vertoont storing. De auto
heeft veranderde rijeigenschappen of een dui‐
delijk merkbaar beperkt rijcomfort. Eventueel
door een Service Partner van de fabrikant of
een andere gekwalificeerde Service Partner of
specialist laten controleren.
Lange periode van stilstand Bij lange perioden van stilstand kan de auto
een lagere stand innemen. Dit betreft geen
storing.
Dynamische
schokdempercontrole
Principe Het systeem reduceert ongewenste bewegin‐
gen van de auto bij een dynamische rijstijl of
een oneffen wegdek.
Afhankelijk van de toestand van het wegdek en
van de rijstijl worden daardoor de rijdynamiek
en het rijcomfort vergroot.Algemeen
Het systeem biedt verschillende schokdempe‐
rafstemmingen.
Deze zijn gekoppeld aan de verschillende rij‐
modi van de rijbelevingsschakelaar, zie pa‐
gina 115.
AfstemmingRijmodusSchokdemperafstem‐
mingCOMFORT PLUSComfortabelSPORTStugCOMFORT/ECO
PROGebalanceerd
Executive Drive Pro
Principe Executive Drive Pro is een actief geregeld on‐
derstel. Het verhoogt het rijcomfort en minima‐
liseert tegelijkertijd het overhellen in bochten.
Hierdoor worden zowel de wendbaarheid als
het comfort van de auto hoger.
Executive Drive Pro omvat de volgende syste‐
men
▷Actieve demperinstelling, zie pagina 218.▷Actieve stabilisatie tegen overhellen, zie
pagina 219.
Actieve demperinstelling
Principe Het systeem vergroot het rijcomfort. Met be‐
hulp van een camera bij de binnenspiegel
wordt het wegdek herkend en wordt de dem‐
ping automatisch aangepast.
Seite 218BedieningRijcomfort218
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 219 of 349

Overzicht
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Algemeen
Het systeem is tot een snelheid van 140 km/h
acief.
Grenzen van het systeem
Beperkte werking
De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt of niet beschikbaar zijn:
▷Bij dichte mist en hevige regen, opspat‐
tend water of sneeuwval.▷In scherpe bochten.▷Bij snelle stuuruitslagen.▷Bij dicht achter het voorliggende voertuig
rijden.▷Tot 10 seconden na het starten van de mo‐
tor via de start-/stopknop.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Wanneer het gezichtsveld van de camera
of de voorruit vervuild of afgedekt is.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.▷In het donker.Storing
Bij een storing van de camera wordt een
Check-Control-melding weergegeven. De
dichtstbijzijnde Service Partner van de fabri‐
kant of een andere gekwalificeerde Service
Partner of een specialist opzoeken.
Actieve stabilisatie tegen
overhellen
Principe Het systeem reduceert het overhellen van de
carrosserie, zoals dat optreedt bij snel rijden in
bochten of bij snelle uitwijkmanoeuvres.
Het overhellen van de auto wordt tegengegaan
door permanente aanpassing van de instelling
bij de voor- en achteras. De auto wordt daar‐
door voortdurend gestabiliseerd.
Wendbaarheid en rijcomfort worden in alle rij‐
omstandigheden verbeterd.
Algemeen
Het systeem biedt verschillende afstemmin‐
gen.
Deze zijn gekoppeld aan de verschillende rij‐
modi van de rijbelevingsschakelaar, zie pa‐
gina 115.
AfstemmingRijmodusAfstemmingCOMFORT/COMFORT PLUSComfortabelSPORTStugSeite 219RijcomfortBediening219
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 220 of 349

KlimaatregelingUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Airconditioning Overzicht
Schakelaar in middenconsoleToetsFunctieTemperatuur, zie pagina 221.Aircofunctie, zie pagina 221.Maximaal koelen, zie pa‐
gina 221.ToetsFunctieAUTO-programma, zie pa‐
gina 221.Luchtrecirculatiefunctie, zie
pagina 222.Luchthoeveelheid handmatig,
zie pagina 222.Luchtverdeling, handmatig, zie
pagina 222.SYNC-programma, zie pa‐
gina 223.Ruit ontdooien en ontwase‐
men, zie pagina 223.Achterruitverwarming, zie pa‐
gina 223.Actieve stoelventilatie, zie pa‐
gina 94.Stoelverwarming, zie pa‐
gina 93.Ambient Air pakket, zie pa‐
gina 229.
Aircofuncties in detail
Systeem in-/uitschakelen Inschakelen
Willekeurige toets indrukken, met uitzondering
van:
▷Achterruitverwarming.▷Linker toetszijde Luchthoeveelheid.▷Stoelverwarming.▷Stoelventilatie.▷SYNC-programma.Seite 220BedieningKlimaatregeling220
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 221 of 349

Uitschakelen▷Compleet systeem:Toets aan de bestuurderszijde
links ingedrukt houden, tot het
systeem wordt uitgeschakeld.▷Op de passagierszijde:
Toets aan de passagierszijde links
ingedrukt houden.
Temperatuur
Aan de draaiknop draaien om de
gewenste temperatuur in te
stellen.
De automatische airconditioning regelt deze
temperatuur zo snel mogelijk, indien nodig met
het hoogste koel- of verwarmingsvermogen,
en houdt deze dan constant.
Wisselingen tussen verschillende tempera‐
tuurinstellingen kort achter elkaar voorkomen.
De airconditioning met elektronische tempera‐
tuurregeling heeft dan niet voldoende tijd om
de ingestelde temperatuur te regelen.
Opmerking
Symbool wordt permanent op het display
van de airconditioning met elektronische tem‐
peratuurregeling weergegeven.
Koelfunctie
De lucht in het interieur wordt gekoeld, ge‐
droogd en afhankelijk van de temperatuurin‐
stelling weer verwarmd.
Koeling van het interieur is alleen bij draaiende
motor mogelijk.
Toets indrukken. LED brandt.
De koelfunctie is bij draaiende motor
ingeschakeld.
Na het starten van de motor kunnen afhankelijk
van de weersomstandigheden de voor- en zij‐
ruiten korte tijd beslaan.
In het AUTO-programma wordt automatisch
de koelfunctie ingeschakeld.
In de airconditioning ontstaat condenswater,
zie pagina 254, dat onder de auto wegloopt.
Maximaal koelen Toets indrukken. LED brandt.
Het systeem stelt bij draaiende motor
de laagste temperatuur, de optimale luchthoe‐
veelheid en de luchtrecirculatiestand in.
De lucht stroomt uit de uitstroomopeningen
ter hoogte van het bovenlichaam. De uit‐
stroomopeningen daarom openen.
De functie is beschikbaar boven een buiten‐
temperatuur van ca. 0 ℃ en bij draaiende mo‐
tor.
Luchthoeveelheid kan bij een actief pro‐
gramma aan bestuurderszijde worden aange‐
past.
AUTO-programma Toets indrukken. LED brandt.
Luchthoeveelheid, luchtverdeling en
temperatuur worden automatisch geregeld.
Afhankelijk van de gekozen temperatuur, de in‐
tensiteit van het AUTO-programma en van ex‐
terne invloeden wordt de lucht naar de voor‐
ruit, de zijruiten, in de richting van het
bovenlichaam en naar de beenruimte gevoerd.
In het AUTO-programma wordt eveneens au‐
tomatisch de koelfunctie, zie pagina 221, inge‐
schakeld.
Een condenssensor regelt tegelijkertijd het
programma zodanig, dat het beslaan van de
ruiten zo veel mogelijk wordt voorkomen.
Programma uitschakelen: toets opnieuw in‐
drukken of luchtverdeling handmatig instellen.
Intensiteit AUTO-programma
Bij ingeschakeld AUTO-programma kan de au‐
tomatische regeling van de intensiteit worden
veranderd.Seite 221KlimaatregelingBediening221
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 222 of 349

Linker- of rechterzijde van de toets in‐
drukken: intensiteit verkleinen of ver‐
groten.
De geselecteerde intensiteit wordt op het dis‐
play van de automatische airconditioning
weergegeven.
Automatische
luchtrecirculatieregeling AUC
Principe
De automatische luchtrecirculatieregeling AUC
herkent schadelijke stoffen in de buitenlucht.
De toevoer van buitenlucht wordt geblokkeerd
en de binnenlucht wordt gerecirculeerd.
Algemeen
Als het systeem is geactiveerd herkent een
sensor schadelijke stoffen in de buitenlucht en
regelt de blokkering automatisch.
Als het systeem is gedeactiveerd stroomt per‐
manent buitenlucht het interieur binnen.
Bij continu ingeschakelde luchtrecirculatie ver‐
slechtert de luchtkwaliteit in de auto en be‐
slaan de ruiten steeds meer.
Bij het beslaan van de ruiten de toets
aan bestuurderszijde indrukken of de
luchtrecirculatiefunctie uitschakelen om ge‐
bruik te kunnen maken van de voordelen van
de condenssensor. Ervoor zorgen dat er lucht
naar de voorruit kan stromen.
In-/uitschakelen
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Klimaatcomfort"4."Luchtkwaliteit"5."Automatische recirculatie"Luchtrecirculatiefunctie
Principe
Bij sterk verontreinigde buitenlucht kunt u de
toevoer van buitenlucht tijdelijk afsluiten. De
lucht in het interieur wordt dan gerecirculeerd.
Bediening via toets Toets herhaald indrukken, om een
functie op te roepen:▷LED uit: buitenlucht stroomt continu naar
binnen.▷LED aan: de toevoer van buitenlucht is per‐
manent afgesloten.
Bij continu ingeschakelde luchtrecirculatie ver‐
slechtert de luchtkwaliteit in de auto en be‐
slaan de ruiten steeds meer.
Bij het beslaan van de ruiten de toetsaan bestuurderszijde indrukken of de
luchtrecirculatiefunctie uitschakelen om ge‐
bruik te kunnen maken van de voordelen van
de condenssensor. Ervoor zorgen dat er lucht
naar de voorruit kan stromen.
Luchthoeveelheid handmatigOm de luchthoeveelheid handmatig te kunnen
regelen, eerst het AUTO-programma uitscha‐
kelen.
Linker- of rechterzijde van de toets in‐
drukken: luchthoeveelheid verkleinen
of vergroten.
De geselecteerde luchthoeveelheid wordt op
het display van de automatische airconditio‐
ning weergegeven.
De luchthoeveelheid van de airconditioning
wordt evt. tot aan het uitschakelen geredu‐
ceerd om de accu te ontzien.
Luchtverdeling handmatig Toets herhaald indrukken om een pro‐
gramma te selecteren:
Seite 222BedieningKlimaatregeling222
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 223 of 349

▷Ruiten, ter hoogte van het bovenlichaam
en beenruimte.▷Ter hoogte van het bovenlichaam en de
beenruimte.▷Beenruimte.▷Ruiten en beenruimte.▷Ruiten.▷Ruiten en bovenlichaam.▷Ter hoogte van het bovenlichaam.
De geselecteerde luchtverdeling wordt op het
display van de airconditioning weergegeven.
Bij het beslaan van de ruiten de toetsaan bestuurderszijde indrukken om
gebruik te kunnen maken van de voordelen van
de condenssensor.
SYNC-programma Toets indrukken. LED brandt.
Actuele instellingen van de bestuur‐
derszijde voor temperatuur, luchthoeveelheid,
luchtverdeling en AUTO-programma worden
op de passagierszijde en achterin links/rechts
overgedragen.
Voor het uitschakelen de toets opnieuw in‐
drukken.
Het programma wordt ook uitgeschakeld als
de instellingen aan passagierszijde of achterin
worden gewijzigd.
Ruiten ontdooien en ontwasemen Toets indrukken. LED brandt.
IJs en condens verdwijnen snel van de
voorruit en voorste zijruiten.
Richt hiervoor de ventilatieroosters aan de zij‐
kant c.q. de zijruiten.
Luchthoeveelheid kan bij een actief pro‐
gramma worden aangepast.
Bij het beslaan van de ruiten ook de
toets indrukken of de koelfunctie in‐
schakelen om gebruik te kunnen maken van de
voordelen van de condenssensor.
Achterruitverwarming Toets indrukken. LED brandt.
De functie is bij draaiende motor be‐
schikbaar.
Achterruitverwarming wordt na enige tijd auto‐
matisch uitgeschakeld.
Micro-/actief-koolstoffilter
Het microfilter filtert stof en pollen uit de bin‐
nenstromende lucht.
Het actief-koolstoffilter reinigt de binnenko‐
mende buitenlucht van gasvormige schadelijke
stoffen.
Dit gecombineerde filter moet bij het onder‐
houd, zie pagina 303, van de auto worden ver‐
vangen.
Ventilatie
Instelling De richting van de luchtstromen kan individu‐
eel ingesteld worden:▷Directe ventilatie:
De luchtstroom is rechtstreeks op de per‐
soon gericht. De luchtstroom is merkbaar
koel of warm, afhankelijk van de ingestelde
temperatuur.▷Indirecte ventilatie:
Bij geheel of gedeeltelijk gesloten uit‐
stroomopeningen wordt de lucht indirect in
het interieur geleid.
Een indirecte ventilatie voorin kan ook via
het Control Display ingesteld worden.Seite 223KlimaatregelingBediening223
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 224 of 349

Ventilatie, voor▷Hendel voor aanpassen van de uitstroom‐
richting, pijlen 1.▷Gekartelde knop voor het traploos openen
en sluiten van de uitstroomopeningen, pijl
2.▷Touchsensor of gekartelde knop voor het
variëren van de temperatuur, pijl 3.
Bij de touchsensor de markering in de ge‐
wenste richting schuiven:
Naar blauw: kouder.
Naar rood: warmer.
De ingestlede interieurtemperatuur voor
bestuurder en passagier wordt niet gewij‐
zigd.
Instelling van de ventilatie
▷Ventilatie om te koelen:
Uitstroomopeningen zo richten, dat de
lucht in uw richting wordt geleid, bijv. bij
een opgewarmde auto.▷Tochtvrije ventilatie:
Uitstroomopeningen zo richten dat de
lucht langs de inzittenden strijkt.
Indirecte ventilatie
De lucht wordt indirect in het interieur geleid.
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Klimaatcomfort"4."Indirecte ventilatie"
Ventilatie achterin, midden
▷Hendel voor aanpassen van de uitstroom‐
richting, pijlen 1.▷Gekartelde knoppen voor het traploos ope‐
nen en sluiten van de uitstroomopeningen,
pijlen 2.
Ventilatie, zijkant
▷Hendel voor aanpassen van de uitstroom‐
richting, pijl 1.▷Gekartelde knop voor het traploos openen
en sluiten van de uitstroomopeningen,
pijl 2.Seite 224BedieningKlimaatregeling224
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15