Page 193 of 349

Het automatisch inschakelen bij gedetec‐
teerde obstakels kan worden in- en uitgescha‐
keld.
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Parkeren"4."Automatische PDC-activering": alleen bij
overeenkomstige uitrusting.5."Automatische PDC-activering"
De instelling wordt opgeslagen voor het mo‐
menteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Afhankelijk van de uitrusting wordt tevens een
bijpassend camera-aanzicht ingeschakeld.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem wordt bij overschrijding van een
bepaalde afstand of een bepaald snelheidsbe‐
reik uitgeschakeld.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Handmatig in-/uitschakelen Toets indrukken.
▷Aan: LED brandt.▷Uit: LED dooft.
Als de toets wordt ingedrukt, terwijl de ver‐
snelling in achteruit staat, wordt het beeld van
de achteruitrijcamera weergegeven.
Weergave
Geluidssignalen De nadering van een object wordt door een on‐
derbroken geluidssignaal uit de richting van
het obstakel gesignaleerd. Als bijv. links achter
de auto een object wordt waargenomen, klinkt
het geluidssignaal uit de luidspreker linksach‐
ter.
Hoe kleiner de afstand tot een object wordt,
hoe korter de intervallen worden.
Als de afstand tot een herkend object kleiner is
dan ca. 25 cm, klinkt er een continu signaal.
Als zich gelijktijdig zowel voor als achter de
auto objecten op een afstand kleiner dan ca.
25 cm bevinden, klinkt een afwisselend onon‐
derbroken geluidssignaal.
De onderbroken en ononderbroken geluidssig‐
nalen worden bij het inschakelen van keuze‐
hendelstand P uitgeschakeld.
Het onderbroken geluidssignaal wordt bij stil‐
staande auto na korte tijd uitgeschakeld.
Volume
De verhouding tussen het volume van de PDC-
signaaltoon en het volume van het entertain‐
ment kan ingesteld worden.
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Systeeminstellingen"3."Klank"4."Volume-instellingen"5."PDC"6.Stel de gewenste waarde in.
De instelling wordt opgeslagen voor het mo‐
menteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Optische waarschuwing
De nadering van een object wordt op het Con‐
trol Display weergegeven. Verder verwijderde
objecten worden reeds weergegeven, voordat
een geluidssignaal klinkt.
Seite 193RijhulpsystemenBediening193
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 194 of 349

Weergave verschijnt, zodra PDC wordt inge‐
schakeld.
Het detectiegebied van de sensoren wordt in
de kleuren groen, geel en rood weergegeven.
Om de benodigde ruimte beter te kunnen in‐
schatten worden manoeuvreerlijnen weerge‐
geven.
Als het beeld van de achteruitrijcamera wordt
afgebeeld kan naar PDC of eventueel een an‐
der aanzicht met hindernismarkeringen omge‐
schakeld worden:
"Achteruitrijcamera"
Waarschuwing kruisend verkeer, zie pa‐
gina 214: afhankelijk van de uitvoering wordt
in de weergave van de PDC ook voor voertui‐
gen gewaarschuwd die achter of voor vanaf de
zijkant naderen.
Met parkeerassistent:
noodremfunctie, Active PDC
Principe
De noodremfunctie van de PDC voert bij acuut
botsingsgevaar een noodstop uit. In verband
met systeembeperkingen kan een botsing
echter niet onder alle omstandigheden worden
voorkomen.
De functie is beschikbaar bij achteruit rijden of
achteruit rollen als langzamer dan stapvoets
wordt gereden.
Een bediening van het gaspedaal onderbreekt
de remingreep.
Na een noodstop tot stilstand is voorzichtig
verder rijden naar het obstakel mogelijk. Voor
het aftasten het gaspedaal licht intrappen en
opnieuw loslaten.
Bij het dieper intrappen van het gaspedaal rijdt
de auto op normale manier weg. Handmatig
remmen is op ieder moment mogelijk.
Algemeen
Het systeem maakt gebruik van de ultrasone
sensoren van de PDC en parkeerassistent.
Opmerking
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Systeem inschakelen/uitschakelen
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Parkeren"4."Noodremfunctie Actieve PDC"5."Noodremfunctie Actieve PDC"
De instelling wordt opgeslagen voor het mo‐
menteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Met parkeerassistent:
flankbescherming
Principe
Obstakels aan de zijkant van de auto worden
door de sensoren van het systeem geregi‐
streerd. Het systeem waarschuwt voor deze
obstakels.
Weergave
Ter bescherming van de flanken van de auto
worden hindernismarkeringen aan de zijkant
van de auto weergegeven.
Seite 194BedieningRijhulpsystemen194
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 195 of 349

▷Gekleurde markeringen, pijl 1: waarschu‐
wing voor herkende obstakels.▷Grijze markeringen, gearceerd vlak, pijl 2:
er werden geen obstakels herkend.▷Geen markeringen, zwart vlak, pijl 3: het
gebied naast de auto werd nog niet geregi‐
streerd.
Beperkingen van de flankbescherming
Het systeem geeft alleen stilstaande obstakels
aan, die eerder bij het langsrijden door de sen‐
soren herkend zijn.
Het systeem herkent niet of een obstakel na‐
derhand beweegt. Daarom worden de marke‐
ringen in de weergave bij stilstand na een be‐
paalde tijd grijs weergegeven. Het gebied
naast de auto moet opnieuw worden geregi‐
streerd.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Met aanhanger of als de
aanhangwagencontactdoos in gebruik
is
De achterste sensoren kunnen geen zinvolle
metingen uitvoeren. De achterste PDC-func‐
ties worden daarom uitgeschakeld.
Wit symbool wordt weergegeven
Bij overeenkomstige uitrusting wordt
het detectiegebied van de sensoren
donker weergegeven op het Control Display.
Grenzen van de ultrasoonmeting
Het waarnemen van objecten kan worden be‐
perkt door de grenzen van de natuurkundige
ultrasone meting, zoals bij de volgende om‐
standigheden:▷Bij kleine kinderen en dieren.▷Bij personen met bepaalde kleding, bijv.
een dikke jas.▷Bij externe storing van het ultrageluid, bijv.
door voorbijrijdende voertuigen of la‐
waaiige machines.▷Bij vuile, bevroren, beschadigde of ver‐
stelde sensoren.▷Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv.
hoge luchtvochtigheid, regen, sneeuwval,
extreme hitte, of sterke wind.▷Bij aanhangertrekstangen en -koppelingen
van andere voertuigen.▷Bij dunne of wigvormige voorwerpen.▷Bij bewegende objecten.▷Bij hoger gelegen en uitstekende objecten,
bijv. muuruitsparingen of bagage.▷Bij objecten met hoeken, randen en gladde
vlakken.▷Bij objecten met een dunne oppervlakte of
structuur, bijv. hekken.▷Bij objecten met poreuze oppervlakken.▷Bij uitstekende lading.▷Bij kleine en lage objecten, bijv. kisten.▷Bij obstakels en personen aan de rand van
de rijbaan.▷Bij zachte of met schuimstof omhulde ob‐
stakels.▷Bij planten of struiken.
Reeds weergegeven, lage objecten, bijv. stoe‐
pranden, kunnen in het dode bereik van de
sensoren komen voordat of nadat reeds een
ononderbroken geluidssignaal klinkt.
Het systeem houdt geen rekening met uitste‐
kende lading.
Seite 195RijhulpsystemenBediening195
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 196 of 349

Loos alarm
PDC kan onder de volgende voorwaarden een
waarschuwing weergeven, hoewel er zich geen
obstakel in het detectiegebied bevindt:▷Bij zware regenval.▷Bij sterke verontreiniging van of ijsvorming
op de sensoren.▷Bij met sneeuw bedekte sensoren.▷Bij ruw wegdek.▷Bij oneffenheden in het wegdek, bijv. ver‐
keersdrempels.▷In grote, rechthoekige gebouwen met
gladde muren, bijv. ondergrondse garages.▷In wasinstallaties en wasstraten.▷Door sterke uitlaatgassen.▷Bij scheefzittende afdekking van de trek‐
haak.▷Door andere ultrasone bronnen, bijv. veeg‐
machines, stoomstraalreinigers of tl-lam‐
pen.
Om onterechte waarschuwingen te beperken,
het automatisch inschakelen van de PDC bij
herkende obstakels eventueel uitschakelen,
bijv. in de wasstraat, zie pagina 192.
Storing Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven.
Een wit symbool wordt weergegeven
en het detectiegebied van de sensoren
wordt donker weergegeven op het
Control Display.
PDC is uitgevallen. Systeem laten controleren.
Zonder Surround View:
achteruitrijcamera
Principe
De achteruitrijcamera helpt bij het achter‐
waarts inparkeren en manoeuvreren. Hiertoe
wordt het gebied achter de auto op het Control
Display weergegeven.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Achteruitrijcamera
Camera
De cameralens zit in de handgreeplijst van de
kofferklep.
Door vuil kan de beeldkwaliteit minder worden.
Cameralens reinigen, zie pagina 320.
Seite 196BedieningRijhulpsystemen196
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 197 of 349

In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Bij draaiende motor keuzehendelstand R in‐
schakelen.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem wordt bij overschrijding van een
bepaalde afstand of een bepaald snelheidsbe‐
reik uitgeschakeld.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Handmatig in-/uitschakelen Toets indrukken.▷Aan: LED brandt.▷Uit: LED dooft.
Op het Control Display wordt PDC weergege‐
ven.
Als de toets wordt ingedrukt, terwijl de ver‐
snelling in achteruit staat, wordt het beeld van
de achteruitrijcamera weergegeven.
Weergave via iDrive wisselen Bij geactiveerd PDC:
"Achteruitrijcamera"
Het beeld van de achteruitrijcamera wordt
weergegeven.
Weergave op het Control Display
Voorwaarden voor een correcte
werking
▷Achteruitrijcamera is ingeschakeld.▷Kofferklep is volledig gesloten.Assistentiefuncties
Assistentiefuncties activeren/
deactiveren
Er kunnen meerdere assistentiefuncties tege‐
lijkertijd actief zijn.▷ "Parkeerhulplijnen"
Manoeuvreer- en bochtlijnen worden
weergegeven, zie pagina 197.▷ "Obstakelmarkering"
Ruimtelijk gevormde markeringen worden
weergegeven, zie pagina 198.▷ "Zoom trekhaak"
Zoom op trekhaak wordt weergegeven, zie
pagina 198.
Parkeerhulplijnen
Manoeuvreerlijnen
De manoeuvreerlijnen helpen u de benodigde
ruimte bij het parkeren en manoeuvreren op
vlak wegdek in te schatten.
Manoeuvreerlijnen zijn afhankelijk van de ac‐
tuele stuuruitslag en worden bij stuurwielbe‐
wegingen continu aangepast.
Seite 197RijhulpsystemenBediening197
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 198 of 349

Bochtlijnen
De bochtlijnen kunnen alleen samen met ma‐
noeuvreerlijnen in het beeld van de achteruitrij‐
camera worden geprojecteerd.
De bochtlijnen geven het verloop van de
kleinst mogelijke draaicirkel op een vlak weg‐
dek aan.
Vanaf een bepaalde stuurwieluitslag wordt al‐
leen een bochtlijn getoond.
Inparkeren aan de hand van manoeuvreer-
en bochtlijnen
1.Auto zodanig opstellen, dat de rode bocht‐
lijnen binnen de begrenzing van de par‐
keerplaats vallen.2.Stuurwiel dusdanig draaien dat de groene
manoeuvreerlijn de betreffende bochtlijn
overdekt.
Obstakelmarkering
Obstakels achter de auto worden geregi‐
streerd door de PDC-sensoren.
Obstakelmarkeringen kunnen in het beeld van
de achteruitrijcamera worden geprojecteerd.
Het kleurpatroon van de obstakelmarkeringen
komt overeen met de markeringen van de
PDC.
Zoom op trekhaak
Om het aankoppelen van een aanhangwagen
te vergemakkelijken, kan het camerabeeld van
de trekhaak vergroot worden weergegeven.
De afstand van de aanhanger tot de aan‐
hangerkoppeling kan met behulp van twee sta‐
tische cirkelsegmenten worden geschat.
Een van de stuuruitslag afhankelijke koppe‐
lingslijnen helpt de aanhangwagen in lijn te
brengen met uw trekhaak.
Trekhaak via iDrive weergeven, zie pagina 197.
Helderheid en contrast instellen via iDrive
Bij ingeschakelde achteruitrijcamera:
1.Controller naar links kantelen.2.▷ "Helderheid"▷ "Contrast"3.Stel de gewenste waarde in.
Grenzen van het systeem
Gedeactiveerde camera Als de camera gedeactiveerd is, bijv. bij ge‐
opend kofferdeksel, wordt het camerabeeld
grijs gearceerd weergegeven.
Seite 198BedieningRijhulpsystemen198
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 199 of 349

Herkenning van objectenZeer lage obstakels of hoger liggende, vooruit‐
stekende objecten, bijv. uitspringende muren,
kunnen niet door het systeem worden waarge‐
nomen.
Assistentiefuncties houden ook rekening met
PDC-gegevens.
Aanwijzingen in het hoofdstuk Park Distance
Control PDC in acht nemen, zie pagina 191.
De op het Control Display getoonde objecten
kunnen in bepaalde omstandigheden dichterbij
zijn dan het lijkt. Schat de afstand tot de objec‐
ten daarom niet vanaf het display.
Surround View
Principe Het systeem biedt ondersteuning bij het inpar‐
keren en manoeuvreren. Hiertoe wordt het ge‐
bied rondom uw auto op het Control Display
weergegeven.
Diverse camera's registreren het gebied aan
de hand van verschillende selecteerbare per‐
spectieven. Tevens worden assistentiefunc‐
ties, bijv. hulplijnen, in het display weergege‐
ven.
Algemeen
De volgende cameraperspectieven kunnen
worden weergegeven:▷Automatisch cameraperspectief: overeen‐
komstig de betreffende rijsituatie toont het
systeem automatisch het geschikte came‐
raperspectief, zie pagina 200.▷Achteruitrijcamera: voor de weergave van
de gebieden achter de auto, zie pa‐
gina 200.▷Flankaanzicht rechts en links, voor de
weergave van de gebieden aan de zijkant
van de auto, zie pagina 203.▷Via iDrive beweeglijk cameraperspectief,
zie pagina 200.▷Panorama View: voor de weergave van
kruisend verkeer, bijv. bij kruisingen en uit‐
ritten, afhankelijk van de ingeschakelde
versnelling, zie pagina 203.
Afhankelijk van het aanzicht wordt de omge‐
ving van de auto of een deelgebied weergege‐
ven.
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Overzicht
Toetsen in de auto
Surround View
Panorama View
Seite 199RijhulpsystemenBediening199
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 200 of 349

Camera's
Frontcamera
Achteruitrijcamera
Twee camera's bevinden zich onder in de bui‐
tenspiegelhuizen.
Door vuil op de cameralenzen kan de beeld‐
kwaliteit minder worden. Cameralenzen reini‐
gen, zie pagina 320.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
Bij draaiende motor keuzehendelstand R in‐
schakelen.
Het bij de betreffende rijsituatie passend ca‐
meraperspectief wordt weergegeven.
Handmatig in-/uitschakelen Toets indrukken.▷Aan: LED brandt.▷Uit: LED dooft.
Automatisch uitschakelen bij
vooruitrijden
Het systeem wordt bij overschrijding van een
bepaalde afstand of een bepaald snelheidsbe‐
reik uitgeschakeld.
Indien nodig het systeem weer inschakelen.
Weergave
Overzicht
1Taakbalk2Selectievenster3Flankaanzicht4Automatisch cameraperspectief5Beweeglijk cameraperspectief6Camerabeeld7Achteruitrijcamera
Cameraperspectief selecteren Algemeen
In het selectievenster kunnen de afzonderlijke
cameraperspectieven via iDrive worden gese‐
lecteerd.
Seite 200BedieningRijhulpsystemen200
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15