Page 273 of 349

Sluiten1.Tankdop aanbrengen en rechtsom vast‐
draaien tot duidelijk een klik hoorbaar is.2.Tankdopklep sluiten.
WAARSCHUWING
De bevestigingsband van de tankdop kan
bij het vastdraaien worden ingeklemd en plat‐
gedrukt. De dop kan dan niet correct worden
gesloten en er kunnen brandstofdamp of
brandstof ontsnappen. Er bestaat kans op let‐
sel of schade. Erop letten dat de bevestigings‐
band bij het sluiten van de dop niet word inge‐
klemd of platgedrukt.◀
Tankdopklep handmatig ontgrendelen Bijv. bij een elektrisch defect.
De ontgrendeling bevindt zich in de bagage‐
ruimte.
1.Afdekking van de rechter zijbekleding ver‐
wijderen.2.Aan de groene knop met het benzine‐
pompsymbool trekken. Tankdopklep wordt
ontgrendeld.3.Tankdopklep bij de achterste rand aanra‐
ken. Tankdopklep wordt geopend.
Bij het tanken op letten
ATTENTIE
Brandstoffen zijn giftig en agressief. Als
de brandstoftank te ver wordt gevuld, kan het
brandstofsysteem worden beschadigd. Bij
contact met gespoten oppervlakken kunnen
deze worden beschadigd. Schadelijk voor het
milieu. Er bestaat gevaar voor schade. Te ver
vullen vermijden.◀
Bij het tanken het vulpistool in de vulhals plaat‐
sen. Het optillen van het vulpistool tijdens het
tanken leidt tot:▷Voortijdig afslaan.▷Verminderde terugvoer van brandstofdam‐
pen.
De brandstoftank is vol wanneer het vulpistool
voor de eerste keer afslaat.
De bij tankstations geldende veiligheidsregels
in acht nemen.
Seite 273TankenMobiliteit273
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 274 of 349

BrandstofUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Brandstofkwaliteit Algemeen
Afhankelijk van de regio wordt bij diverse tank‐
stations brandstof verkocht die is aangepast
aan het winter- of zomerseizoen. Brandstof die
in de winter wordt aangeboden vereenvoudigt
bijv. de koude start.
Opmerking ATTENTIE
Ook brandstoffen die voldoen aan de
specificaties kunnen een lagere kwaliteit heb‐
ben. Dit kan motorproblemen tot gevolg heb‐
ben, zoals slecht starten, verslechterde rij-ei‐
genschappen of verminderde rijprestaties. Er
bestaat gevaar voor schade. Bij motorproble‐
men een ander tankstation kiezen of merk‐
brandstof met een hoger octaangetal tanken.◀
BenzineDe benzine moet voor een optimaal brandstof‐
verbruik zwavelvrij of in ieder geval zwavelarm
zijn.Brandstoffen die bij de brandstofpomp als me‐
taalhoudend zijn aangegeven, mogen niet wor‐
den gebruikt.
ATTENTIE
Al kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstof of verkeerde brandstofadditieven
kunnen het brandstofsysteem en de motor be‐
schadigen. Bovendien wordt de katalysator
blijvend beschadigd. Er bestaat gevaar voor
schade. Bij benzinemotoren het volgende niet
tanken of aan de brandstof toevoegen:▷Loodhoudende benzine.▷Metaalachtige toevoegingen, bijv. man‐
gaan of ijzer.
Na het tanken van de verkeerde brandstof niet
de start-stop-toets indrukken. Contact opne‐
men met een Service Partner van de fabrikant
of een andere gekwalificeerde Service Partner
of specialist.◀
Er kunnen brandstoffen met een maximaal
ethanolgehalte van 25 %, bijv. E10 of E25,
worden getankt.
ATTENTIE
Verkeerde brandstoffen kunnen het
brandstofsysteem en de motor beschadigen.
Er bestaat gevaar voor schade. Geen brand‐
stoffen met een hoger dan aanbevolen etha‐
nolgehalte tanken en geen methanolhoudende
brandstoffen tanken, bijv. M5 tot M100.◀
De motor heeft een pingelregeling. Vandaar
dat verschillende benzinekwaliteiten kunnen
worden getankt.
Benzinekwaliteit
Superbenzine met RON 95.
Minimumkwaliteit
Loodvrije benzine met RON 91.
Seite 274MobiliteitBrandstof274
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 275 of 349

ATTENTIE
Brandstof onder de aangegeven mini‐
mumkwaliteit kan de werking van de motor na‐
delig beïnvloeden of tot motorschade leiden.
Er bestaat gevaar voor schade. Geen benzine
tanken die niet aan de minimumkwaliteitsver‐
eisten voldoet.◀
Diesel ATTENTIE
Al kleine hoeveelheden van de verkeerde
brandstof of verkeerde brandstofadditieven
kunnen het brandstofsysteem en de motor be‐
schadigen. Er bestaat gevaar voor schade.
Bij dieselmotoren het volgende in acht nemen:▷Geen raapoliemethylester RME tanken.▷Geen biodiesel tanken.▷Geen benzine tanken.▷Geen dieseltoevoegingen.
Na het tanken van de verkeerde brandstof niet
de start-stop-toets indrukken. Contact opne‐
men met een Service Partner van de fabrikant
of een andere gekwalificeerde Service Partner
of specialist.◀
Kwaliteit van de dieselbrandstof De motor is geschikt voor dieselbrandstof DIN
EN 590.
BMW Diesel met
BluePerformance
Principe
BMW Diesel met BluePerformance verminde‐
ren de stikstofoxide in de dieseluitlaatgassen,
door het reductiemiddel AdBlue in het uitlaat‐
systeem te spuiten. In de katalysator vindt een
chemische reactie plaats die de stikstofoxide
minimaliseert.
De auto heeft een tank die bijgevuld kan wor‐
den.
Om de motor zoals gewoonlijk te kunnen star‐
ten, moet voldoende reductiemiddel voorhan‐
den zijn.
BMW adviseert het reductiemiddel te laten bij‐
vullen door een Service Partner in het kader
van de regelmatige onderhoudswerkzaamhe‐
den.
AdBlue is een geregistreerd handelsmerk van
Verband der Automobilindustrie e. V. (VDA).
Algemeen
Reductiemiddel is bij elk tankstation verkrijg‐
baar.
Reductiemiddel bij voorkeur via een pomp bij‐
vullen, zie pagina 277.
Opwarmen van het systeem Om het systeem na een koude start van de
motor op bedrijfstemperatuur te brengen,
schakelt de Steptronic versnellingsbak zo no‐
dig later naar de volgende hogere versnelling.
Weergaven op het Control Display
Actieradius en bijvulhoeveelheid
weergeven
Reductiemiddel kan op ieder moment bijge‐
vuld worden.
De actieradius tot het uiterste tijdstip van bij‐
vulling en de exacte bijvulhoeveelheid worden
weergegeven op het Control Display.Seite 275BrandstofMobiliteit275
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 276 of 349

Via iDrive:1."Mijn auto"2."Autostatus"3."AdBlue"
Weergaven op het
instrumentenpaneel
Reserve-weergave Het controlelampje op het instrumentenpaneel
informeert over het resterende traject dat nog
afgelegd kan worden met het huidige vulpeil.
Het aangegeven traject niet volledig afleggen.
De motor kan na het afzetten niet opnieuw
worden gestart.
▷Wit lampje: bij de volgende
gelegenheid reductiemiddel
bijvullen.▷Geel lampje: te weinig re‐
ductiemiddel aanwezig. De
resterend actieradius wordt
weergegeven op het instru‐
mentenpaneel. Dadelijk re‐
ductiemiddel bijvullen, zie
pagina 276.
AdBlue op minimum
▷De resterend actiera‐
dius wordt weergegeven in
het instrumentenpaneel: re‐
ductiemiddel bijvullen. De
motor draait, zolang hij niet
wordt afgezet en aan alle
verdere bedrijfsvoorwaarden
is voldaan, bijv. voldoende
brandstof.
Systeemdefect
Bij een systeemdefect wordt een Check-Con‐
trol-melding weergegeven.
AdBlue laten bijvullen
BMW adviseert het reductiemiddel te laten bij‐
vullen door een Service Partner in het kader
van het regelmatige onderhoud.
Wanneer dit onderhoud wordt uitgevoerd, is in
principe een eenmalige bijvulling vereist tus‐
sen de onderhoudstermijnen.
In bepaalde omstandigheden, bijv. door zeer
sportief rijgedrag of bij het rijden op grote
hoogte, kan het wel nodig zijn om meermaals
bij te vullen tussen de onderhoudstermijnen.
Zodra de reserve-weergave op het instrumen‐
tenpaneel getoond wordt, reductiemiddel laten
bijvullen om te voorkomen dat de motor niet
meer gestart kan worden.
AdBlue bij lage temperaturen Door de fysische eigenschappen is het moge‐
lijk om het reductiemiddel bij te vullen bij tem‐
peraturen onder - 5 ℃ ook tussen de reguliere
onderhoudstermijnen. In dat geval het reduc‐
tiemiddel bijvullen vóór dat u gaat rijden.
Bij temperaturen onder - 11 ℃ kan het vulpeil
mogelijk niet gemeten worden.
AdBlue zelf bijvullen
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Bij het openen van het reductiemiddelre‐
servoir kunnen kleine hoeveelheden ammoni‐
akdampen vrijkomen. Ammoniakdampen heb‐
ben een prikkelende geur en irriteren huid,
slijmvliezen en ogen. Er bestaat kans op letsel.
Vrijkomende ammoniakdampen niet inade‐
men. Kleding, huid of ogen mogen niet met re‐
ductiemiddel in aanraking komen en dit mag
niet worden ingeslikt. Kinderen uit de buurt van
reductiemiddelen houden.◀
WAARSCHUWING
Bedrijfsstoffen, bijv. olie, vet, koelvloei‐
stof en brandstof, kunnen stoffen bevatten die
schadelijk zijn voor de gezondheid. Er bestaatSeite 276MobiliteitBrandstof276
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 277 of 349

kans op letsel of levensgevaar. Aanwijzingen
op de verpakkingen in acht nemen. Ervoor zor‐
gen dat kleding, huid of ogen niet met bedrijfs‐
stoffen in contact komen. Bedrijfsstoffen niet
in andere flessen overgieten. Bedrijfsstoffen
buiten het bereik van kinderen bewaren.◀
ATTENTIE
Bestanddelen van het reductiemiddel zijn
zeer agressief. Er bestaat gevaar voor schade.
Contact van reductiemiddel met oppervlakken
van het voertuig vermijden.◀
Geschikte AdBlue▷AdBlue volgens de norm ISO 22241-1
Bij veel tankstations is reductiemiddel via een
speciale pomp verkrijgbaar. Reductiemiddel bij
voorkeur via een pomp bijvullen.
Als geen pomp beschikbaar is, kan reductie‐
middel via een verpakking bijgevuld worden.
Reductiemiddel is in verschillende verpakkin‐
gen verkrijgbaar. Bij voorkeur de door BMW
aanbevolen speciale fles gebruiken. Met deze
fles en de speciale adapter kan reductiemiddel
eenvoudig bijgevuld worden.
Bijvulhoeveelheid
Bij de start van de reserve-weergave minstens
3 flessen reductiemiddel bijvullen.
Dat is ca. 6 liter.
Bijvulhoeveelheid weergeven De exacte bijvulhoeveelheid wordt weergege‐
ven op het Control Display.
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Autostatus"3."AdBlue"Tank voor reductiemiddel
De tankdop voor het reductiemiddel bevindt
zich naast de tankdop van de brandstoftank.
Reductiemiddel via de pomp bijvullen
1.Tankdopklep openen, zie pagina 272.2.Tankdop voor reductiemiddel tegen de
klok in draaien en verwijderen.3.Met het vulpistool minimaal de aanbevolen
bijvulhoeveelheid, zie pagina 277, bijvullen.
De tank is vol wanneer het vulpistool voor
de eerste keer afslaat.4.Tankdop opzetten en in de richting van de
klok draaien.5.Tankdopklep sluiten.
Reductiemiddel met een fles bijvullen
1.Tankdopklep openen, zie pagina 272.2.Tankdop voor reductiemiddel tegen de
klok in draaien en verwijderen.Seite 277BrandstofMobiliteit277
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 278 of 349

3.Fles aanbrengen en tot de aanslag draaien,
zie pijl.4.Fles omlaag duwen, pijl.
De tank van de auto wordt gevuld.
De tank is gevuld als de vulstand zich niet
meer wijzigt. Het overmatig vullen is niet
mogelijk.5.Fles terugtrekken, pijl, en losschroeven.6.Tankdop opzetten en in de richting van de
klok draaien.7.Tankdopklep sluiten.Na het bijvullen van AdBlue
Opmerking WAARSCHUWING
Na het bijvullen van een verkeerde vloei‐
stof kan het systeem oververhit raken en ont‐
branden. Er bestaat brandgevaar en kans op
letsel. Alleen vloeistoffen bijvullen die voor de
tank bedoeld zijn. Na het vullen met een ver‐
keerde vloeistof niet de motor starten.◀
Vullen met verkeerde vloeistof
Als er met een verkeerde vloeistof wordt ge‐
vuld, wordt een Check-Control-melding aan‐
gegeven.
Na het vullen met een verkeerde vloeistof con‐
tact opnemen met een Service Partner van de
fabrikant of een andere gekwalificeerde Ser‐
vice Partner of een specialist.
Flessen verwijderen Flessen voor AdBlue door een Service
Partner van de fabrikant of een andere
gekwalificeerde Service Partner of spe‐
cialist laten afvoeren of op een verzamelpunt afgeven.
Lege flessen alleen bij het huisvuil gooien in‐
dien de plaatselijke voorschriften dit toestaan.
Reserve-weergave Na het bijvullen wordt de re‐
serve-weergave met de reste‐
rende actieradius nog steeds
getoond.
De motor kan gestart worden.
Na enkele minuten gaat de reserve-weergave
dan uit.Seite 278MobiliteitBrandstof278
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 279 of 349
AdBlue op minimumNa het bijvullen wordt de weer‐
gave nog steeds getoond.
De motor kan pas gestart wor‐
den nadat de weergave ver‐
dwijnt.1.Start/stop-knop driemaal indrukken.
Weergave verdwijnt ca. 1 minuut.2.Start/stop-knop indrukken en motor star‐
ten.Seite 279BrandstofMobiliteit279
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 280 of 349

Wielen en bandenUitrusting van de autoIn dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Bandenspanning Informatie over veiligheid
De conditie van de banden en de bandenspan‐
ning zijn van invloed op:▷Levensduur van de banden.▷Rijveiligheid.▷Rijcomfort.
Bandenspanning controleren
WAARSCHUWING
Een band met een geringe bandenspan‐
ning of spanningsverlies heeft een negatieve
invloed op de rijeigenschappen, bijv. het stuur-
en remgedrag. Er bestaat gevaar voor ongeval‐
len. De bandenspanning regelmatig controle‐
ren en zo nodig corrigeren: minstens tweemaal
per maand en voor een lange rit.◀
Bandenspanning van het reservewiel in de ba‐
gageruimte regelmatig controleren en evt. cor‐
rigeren.
Banden vertonen een natuurlijk, gelijkmatig
verlies van bandenspanning.
Banden worden warm tijdens het rijden en
door de stijgende bandtemperatuur stijgt ook
de bandenspanning. De gespecificeerde ban‐
denspanningen hebben betrekking op koude
banden of banden op omgevingstemperatuur.
Bandenspanning alleen met koude banden
controleren. D.w.z. na max. 2 km rijden of wan‐
neer de auto minstens 2 uur heeft stilgestaan.
Vulsystemen kunnen max. 0,1 bar te weinig
aangeven.
Bij indicatie bandenpech: na het op spanning
brengen van de band de indicatie van de ban‐
denpech opnieuw initialiseren.
Bij bandenspanningscontrole: na aanpassing
van de bandenspanning op een nieuwe waarde
een reset van de bandenspanningscontrole
uitvoeren.
Gegevens betreffende de
bandenspanning
De bandenspanningswaarden voor de door de
fabrikant voor het betreffende type auto als ge‐
schikt aangemerkte bandenmaten bevinden
zich op de portierstijl van het bestuurderspor‐
tier.
Als de snelheidsletter van de band niet te vin‐
den is, dan geldt de bandenspanning voor de
betreffende bandenmaat. De aangegeven
spanningswaarden gelden voor banden op
omgevingstemperatuur.
Seite 280MobiliteitWielen en banden280
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15