Page 161 of 349

Weergave op het instrumentenpaneelSymbool groen: ten minste één rijbaan‐
begrenzingslijn werd herkend en waar‐
schuwen is mogelijk.
Weergeven van een waarschuwing Bij het verlaten van de rijstrook boven een her‐
kende rijbaanbegrenzingslijn begint het stuur‐
wiel te trillen.
Als voor het veranderen van rijbaan de rich‐
tingaanwijzer wordt ingeschakeld, wordt er
geen waarschuwing gegeven.
Auto's met waarschuwing voor een aanrijding
van opzij: als niet op het trillen van het stuur‐
wiel wordt gereageerd en over de rijbaanbe‐
grenzingslijnen wordt gereden, grijpt het sys‐
teem door een korte actieve stuuringreep in en
helpt zo om de auto binnen de rijbaan te hou‐
den. De stuuringreep is in het stuurwiel voel‐
baar en kan op elk moment handmatig over‐
stuurd worden.
Bij een bezette aanhangwagencontactdoos, bijv. bij het rijden met een aanhangwagen of
fietsendrager, vindt geen stuuringreep plaats.
Onderbreking van de waarschuwing De waarschuwing wordt in de volgende situ‐
aties afgebroken:▷Automatisch na ca. 3 seconden.▷Bij terugkeer naar de eigen rijbaan.▷Bij krachtig remmen.▷Bij richting aangeven.▷Als DSC regelt.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Beperkte werking De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷Bij ontbrekende, afgesleten, moeilijk zicht‐
bare, samen- of uiteenlopende of onduide‐
lijke begrenzingslijnen zoals bijv. bij weg‐
werkzaamheden.▷Als begrenzingslijnen door sneeuw, ijs, vuil
of water bedekt zijn.▷In scherpe bochten of op smalle wegen.▷Als de begrenzingslijnen niet wit zijn.▷Als de begrenzingslijnen door objecten be‐
dekt zijn.▷Bij dicht achter het voorliggende voertuig
rijden.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.▷Als de voorruit voor de binnenspiegel be‐
slagen, verontreinigd of door stickers, vig‐
netten enz. bedekt is.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.
Als de werking is beperkt, wordt een Check-
Control-melding weergegeven.
Gevoeligheid van de waarschuwingen
Des te gevoeliger de waarschuwingen worden
ingesteld, des te meer waarschuwingen wor‐
den getoond. Dit kan ook een toename van het
aantal ongewilde waarschuwingen betekenen.
Seite 161VeiligheidBediening161
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 162 of 349

Rijstrookwisselmelding
Principe
Twee radarsensoren in de achterbumper be‐
waken vanaf een vooraf ingestelde minimum‐
snelheid het gebied achter en naast de auto.
De minimumsnelheid is landspecifiek en wordt
in het menu van de Intelligent Safety-syste‐
men weergegeven.
Het systeem laat zien wanneer zich voertuigen
in de dode hoek bevinden, pijl 1, of op de
naastgelegen rijstrook van achteren naderen,
pijl 2.
Het lampje in de buitenspiegel gaat gedimd
branden.
Bij veranderen van rijbaan met ingeschakelde
richtingaanwijzer waarschuwt het systeem in
de eerder genoemde situaties.
Het lampje in de buitenspiegel knippert en het
stuurwiel trilt.
Auto's met waarschuwing voor een aanrijding
van opzij: bij snelheden tussen 70 km/h en
210 km/h kan het systeem met een korte ac‐
tieve stuuringreep ingrijpen en zo helpen om
de auto binnen de rijbaan te houden.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de achter‐
bumper.
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
De waarschuwing rijbaan wisselen wordt op‐
nieuw automatisch geactiveerd na het vertrek,
als de functie bij het laatste motorstop inge‐
schakeld was.
Seite 162BedieningVeiligheid162
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 163 of 349

Handmatig in-/uitschakelenToets indrukken:
Het menu naar de Intelligent Safety-
systemen wordt weergegeven.
Als alle Intelligent Safety-systemen uitgescha‐ keld zijn, worden nu alle systemen ingescha‐
keld.
"INDIVIDUAL configureren": afhankelijk van de
uitvoering kunnen de Intelligent Safety-syste‐
men afzonderlijk geconfigureerd worden. De
individuele instellingen worden geactiveerd en
opgeslagen voor het momenteel gebruikte be‐
stuurdersprofiel. Zodra in het menu een instel‐
ling wordt gewijzigd, worden alle instellingen
van het menu geactiveerd.
Toets herhaaldelijk indrukken. Er
wordt tussen de volgende instellingen
gewisseld:
"ALL ON": alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld. Voor de subfuncties
worden basisinstellingen geactiveerd.
"INDIVIDUAL": de Intelligent Safety-systemen
worden overeenkomstig de individuele instel‐
lingen ingeschakeld.
Enkele Intelligent Safety-systemen kunnen
niet afzonderlijk uitgeschakeld worden.
Toets ingedrukt houden:
Alle Intelligent Safety-systemen wor‐
den uitgeschakeld.ToetsStatusToets brandt groen: alle Intelligent
Safety-systemen zijn ingeschakeld.Toets brandt oranje: enkele Intelli‐
gent Safety-systemen zijn uitge‐
schakeld.Toets brandt niet: enkele Intelligent
Safety-systemen zijn uitgeschakeld.Waarschuwingstijdstip instellen
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Intelligent Safety"4."Inhaalwaarschuwing"5.Gewenste instelling selecteren.
"Uit": bij deze instelling wordt er geen
waarschuwing gegeven.
De instelling wordt opgeslagen voor het mo‐
menteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Sterkte van de stuurwieltrillingen
instellen
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Stuurwielvibratie"4.Gewenste instelling selecteren.
De instelling wordt overgenomen voor alle In‐
telligent Safety-systemen en opgeslagen voor
het momenteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Auto's met waarschuwing voor eenaanrijding van opzij: stuuringreep in-
of uitschakelen
De stuuringreep kan afzonderlijk voor rijstrook‐
wisselmelding en Lane Departure Warning
worden in- en uitgeschakeld.
Via iDrive:
1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Intelligent Safety"4."Stuuringreep"
De instelling wordt opgeslagen voor het mo‐
menteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Seite 163VeiligheidBediening163
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 164 of 349

Weergeven van een waarschuwingLampje in buitenspiegel
Informatieniveau
Het gedimde lampje in de buitenspiegel geeft
aan dat zich voertuigen in de dode hoek bevin‐
den of van achteren naderen.
WAARSCHUWING Als de richtingaanwijzer wordt ingeschakeld
terwijl er zich een voertuig in het kritieke ge‐
bied bevindt, gaat het stuurwiel kort trillen en
begint het lampje in de buitenspiegel fel te
knipperen.
Auto's met waarschuwing voor een aanrijding
van opzij: bij snelheden tussen 70 km/h en
210 km/h en niet op het trillen van het stuur‐
wiel gereageerd wordt en over de rijbaanbe‐
grenzingslijn gereden wordt, grijpt het systeem
door een korte actieve stuuringreep in en helpt
zo om de auto binnen de rijbaan te houden. De
stuuringreep is in het stuurwiel voelbaar en kan
op elk moment handmatig overstuurd worden.
De waarschuwing wordt beëindigd, als de rich‐
tingaanwijzer wordt uitgeschakeld of als het
andere voertuig het kritieke gebied heeft verla‐
ten.
Kort opflitsen van het lampje
Het kort opflitsen van het lampje bij het ont‐
grendelen van de auto dient voor de zelftest
van het systeem.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Beperkte werking De werking kan bijv. in de volgende situaties
beperkt zijn:▷Als de snelheid van het naderende voertuig
aanzienlijk hoger is dan de eigen snelheid.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷In scherpe bochten of op smalle wegen.▷Als de achterbumper vervuild is of met ijs
is bedekt, of als er stickers op zijn aange‐
bracht.▷Bij uitstekende lading.
Bij auto's met waarschuwing voor een aanrij‐
ding van opzij kan de stuuringreep bijv. in de
volgende situaties beperkt zijn:
▷Bij ontbrekende, afgesleten, moeilijk zicht‐
bare, samen- of uiteenlopende of onduide‐
lijke begrenzingslijnen zoals bijv. bij weg‐
werkzaamheden.▷Als begrenzingslijnen door sneeuw, ijs, vuil
of water bedekt zijn.▷Als de begrenzingslijnen niet wit zijn.▷Als de begrenzingslijnen door objecten be‐
dekt zijn.▷Bij dicht achter het voorliggende voertuig
rijden.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.Seite 164BedieningVeiligheid164
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 165 of 349

▷Als de voorruit voor de binnenspiegel be‐
slagen, verontreinigd of door stickers, vig‐
netten enz. bedekt is.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.
Als de werking is beperkt, wordt een Check-
Control-melding weergegeven.
Bij een bezette aanhangwagencontactdoos,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen of
fietsendrager, kan het systeem niet worden in‐
geschakeld. Er wordt een Check-Control-mel‐
ding weergegeven.
Weergaven van de waarschuwingen
Afhankelijk van de geselecteerde instelling
voor de waarschuwingen, bijv. het moment van
waarschuwing, kunnen des te meer waarschu‐
wingen worden weergegeven. Dit kan ook een
toename van het aantal vroegtijdige waarschu‐
wingen voor kritische voertuigen betekenen.
WAARSCHUWING voor een
aanrijding van opzij
Principe
Het systeem helpt om aanrijdingen van opzij te
vermijden.
Vier radarsensoren in de bumpers bewaken in
het snelheidsbereik van ca. 70 km/h tot ca.
210 km/h de ruimte naast de auto.
Een frontcamera bepaalt de positie van de rij‐
baanbegrenzingen.
Als naast de auto bijv. een ander voertuig her‐
kend wordt waarmee een aanrijding van opzij
dreigt, helpt het systeem de bestuurder door
een stuuringreep een aanrijding te voorkomen.
Aanwijzingen WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Voorwaarden voor een correcte
werking
Een voorwaarde voor het ingrijpen van de
waarschuwing voor een aanrijding van opzij
met de stuuringreep is dat de rijbaanmarkerin‐
gen door de camera herkend worden.
Overzicht
Toets in de auto
Intelligent Safety
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de bum‐
pers.
Seite 165VeiligheidBediening165
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 166 of 349

Voorbumper zijkant.
Achterbumper.
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
De waarschuwing voor een aanrijding van opzij
wordt opnieuw automatisch geactiveerd na het
vertrek, als de functie bij het laatste motorstop
ingeschakeld was.
Handmatig in-/uitschakelen Toets indrukken:
Het menu naar de Intelligent Safety-
systemen wordt weergegeven.
Als alle Intelligent Safety-systemen uitgescha‐
keld zijn, worden nu alle systemen ingescha‐
keld.
"INDIVIDUAL configureren": afhankelijk van de
uitvoering kunnen de Intelligent Safety-syste‐
men afzonderlijk geconfigureerd worden. De
individuele instellingen worden geactiveerd en
opgeslagen voor het momenteel gebruikte be‐
stuurdersprofiel. Zodra in het menu een instel‐
ling wordt gewijzigd, worden alle instellingen
van het menu geactiveerd.
Toets herhaaldelijk indrukken. Erwordt tussen de volgende instellingen
gewisseld:
"ALL ON": alle Intelligent Safety-systemen
worden ingeschakeld. Voor de subfuncties
worden basisinstellingen geactiveerd.
"INDIVIDUAL": de Intelligent Safety-systemen
worden overeenkomstig de individuele instel‐
lingen ingeschakeld.
Enkele Intelligent Safety-systemen kunnen
niet afzonderlijk uitgeschakeld worden.
Toets ingedrukt houden:
Alle Intelligent Safety-systemen wor‐
den uitgeschakeld.Seite 166BedieningVeiligheid166
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 167 of 349

ToetsStatusToets brandt groen: alle Intelligent
Safety-systemen zijn ingeschakeld.Toets brandt oranje: enkele Intelli‐
gent Safety-systemen zijn uitge‐
schakeld.Toets brandt niet: enkele Intelligent
Safety-systemen zijn uitgeschakeld.
Weergeven van een waarschuwing
Lampje in buitenspiegel
WAARSCHUWING
Bij aanrijdingsgevaar knippert het lampje in de
buitenspiegel en trilt het stuurwiel. Vervolgens
vindt een actieve stuuringreep plaats om de
botsing te vermijden en de auto veilig binnen
de eigen rijbaan te houden. De stuuringreep is
in het stuurwiel voelbaar en kan op elk moment
handmatig overstuurd worden.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Beperkte werking
De werking kan in de volgende voorbeeldsitua‐
ties beperkt zijn:▷Als de snelheid van het naderende voertuig
aanzienlijk hoger is dan de eigen snelheid.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷In scherpe bochten of op smalle wegen.▷Als de bumpers vervuild zijn of met ijs zijn
bedekt, of als er stickers op zijn aange‐
bracht.▷Bij uitstekende lading.▷Bij ontbrekende, afgesleten, moeilijk zicht‐
bare, samen- of uiteenlopende of onduide‐
lijke begrenzingslijnen zoals bijv. bij weg‐
werkzaamheden.▷Als begrenzingslijnen door sneeuw, ijs, vuil
of water bedekt zijn.▷Als de begrenzingslijnen niet wit zijn.▷Als de begrenzingslijnen door objecten be‐
dekt zijn.▷Bij dicht achter het voorliggende voertuig
rijden.▷Bij aanhoudende verblindende werking
door tegenlicht, bijv. door laaghangende
zon.▷Als de voorruit voor de binnenspiegel be‐
slagen, verontreinigd of door stickers, vig‐
netten enz. bedekt is.▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.
Als de werking is beperkt, wordt een Check-
Control-melding weergegeven.
Bij een bezette aanhangwagencontactdoos,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen of
fietsendrager, kan het systeem niet worden in‐
geschakeld. Er wordt een Check-Control-mel‐
ding weergegeven.
Seite 167VeiligheidBediening167
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Page 168 of 349

Preventie aanrijding van
achteren
Principe
Twee radarsensoren in de achterbumper be‐
waken het gebied achter de auto.
Als zich van achteren een voertuig met een
overeenkomstige snelheid nadert, reageert het
systeem als volgt:
▷Om het achteropkomende verkeer te waar‐
schuwen worden bij een dreigende aanrij‐
ding van achteren de alarmknipperlichten
ingeschakeld.▷Active Protection: als een aanrijding onver‐
mijdbaar lijkt, worden PreCrash-functies
geactiveerd.
Het systeem wordt bij vertrek automatisch ge‐
activeerd.
Het systeem wordt in de volgende situaties au‐
tomatisch gedeactiveerd:
▷Bij achteruitrijden.▷Bij bezette aanhangwagencontactdoos,
bijv. bij het rijden met een aanhangwagen
of fietsendrager.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om het zicht en de
verkeerssituatie juist in te schatten. Er bestaat
gevaar voor ongevallen. Rijstijl aan de ver‐
keerssituatie aanpassen. Verkeerssituatie ob‐
serveren en in de betreffende situaties actief
ingrijpen.◀
Overzicht
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich in de achter‐
bumper.
Bumper bij de radarsensoren schoon en vrij
houden.
Grenzen van het systeem
De werking kan in de volgende voorbeeldsitua‐
ties beperkt zijn:
▷Als de snelheid van het naderende voertuig
aanzienlijk hoger is dan de eigen snelheid.▷Als de snelheid van het naderende voertuig
zeer laag is.▷Bij dichte mist en hevige regen of sneeuw‐
val.▷In scherpe bochten of op smalle wegen.▷Als de achterbumper vervuild is of met ijs
is bedekt, of als er stickers op zijn aange‐
bracht.▷Bij uitstekende lading.Seite 168BedieningVeiligheid168
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15