Mistlamp 139Mistachterlicht 140Night Vision 155Licht uit
Automatische verlichtingsrege‐
ling 136
Dagrijlicht 137Stadslicht 135Automatische verlichtingsrege‐
ling 136
Adaptieve bochtverlichting 137
Grootlichtassistent 138Dimlicht 136Instrumentenverlichting 140Parkeerlicht rechts 136Parkeerlicht links 1367Centrale vergrendelingOntgrendelen 64Vergrendelen 648Stuurkolomschakelaar, linksRichtingaanwijzers 108Grootlicht, lichtsignaal 108Grootlichtassistent 138Boordcomputer 1289Toetsen op stuurwiel, linksHandmatige snelheidsbegren‐
zer 176Snelheidsregeling aan/uit 178Actieve snelheidsregeling aan/
uit 180Snelheidsregeling onderbreken
of voortzetten 178 , 180Afstand vergroten 180Afstand verkleinen 180Met stuur- en spoorassistent: af‐
stand instellen 180Stuur- en spoorassistent aan/
uit 189Tuimelschakelaar voor snelheidsrege‐
ling 178, 18010Instrumentenpaneel 11811Toetsen op stuurwiel, rechtsEntertainmentbronVolumeSpraakgestuurd systeem 31TelefoonGekartelde knop voor selectielijsten 127Seite 13BedieningsorganenOverzicht13
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
3Waarschuwingsknipperlichtin‐
stallatie 311Intelligent Safety 147NFC-antenne 424Dashboardkastje 2435Radio
Multimedia6Airconditioning 2207Controller met toetsen 208Parkeerrem 105Automatic Hold 1069Park Distance Control PDC 191
Zonder Surround View: achteruit‐
rijcamera 196
Surround View 199
WAARSCHUWING kruisend ver‐
keer 214
Parkeerassistent 205
Parkeerassistent Plus 210Surround View: Panorama
View 199Luchtvering 21710Rijbelevingsschakelaar 115Dynamische stabiliteitscontrole
DSC 17211Steptronic versnellingsbak keuzehen‐
del 111Seite 15BedieningsorganenOverzicht15
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
RijstabiliteitsregelsystemenUitrusting van de auto
In dit hoofdstuk worden alle standaard, lands‐
pecifieke en speciale uitrustingen beschreven
die in de modelserie aangeboden worden. Er
worden daarom ook uitrustingen beschreven
die in een auto, bijv. vanwege de landspeci‐
fieke of gekozen speciale uitrusting niet be‐
schikbaar zijn. Dat geldt ook voor veiligheidsre‐
levante functies en systemen. Bij gebruik van
deze functies en systemen moeten de in het
land geldende voorschriften worden nage‐
leefd.
Antiblokkeersysteem ABS ABS voorkomt het blokkeren van de wielen tij‐
dens het remmen.
De bestuurbaarheid blijft ook bij noodstops be‐
houden, daardoor wordt de actieve veiligheid
verhoogd.
Het ABS is na het starten van de motor be‐
drijfsklaar.
Remassistent
Bij snel intrappen van het rempedaal veroor‐
zaakt dit systeem automatisch een zo hoog
mogelijke rembekrachtiging. De remweg wordt
bij noodstops derhalve zo kort mogelijk gehou‐
den. Hierbij wordt eveneens gebruik gemaakt
van de voordelen van het ABS.
Het rempedaal ingetrapt houden zolang rem‐
men noodzakelijk is.
Adaptieve remassistent In combinatie met de actieve snelheidsregeling
zorgt dit systeem ervoor, dat de rem bij het af‐remmen in kritieke situaties nog sneller rea‐
geert.
Wegrijassistent Principe
Het systeem ondersteunt bij het hellingop‐
waarts wegrijden. Gebruik van de parkeerrem
is hiervoor niet vereist.
Wegrijden met wegrij-assistent1.Auto met rempedaal op zijn plaats houden.2.Rempedaal loslaten en vlot wegrijden.
Na het loslaten van het rempedaal wordt de
auto gedurende ca. 2 seconden op zijn plaats
gehouden.
Na bediening van het gaspedaal wordt de auto
op zijn plaats gehouden, totdat wordt wegge‐
reden.
Naargelang de belading of bij rijden met aan‐
hangwagen kan de auto soms een klein stukje
achteruitrollen.
Dynamische
stabiliteitscontrole DSC
Principe
De dynamische stabiliteitscontrole herkent
bijv. de volgende instabiele rijtoestanden:
▷Uitbreken van de achterzijde van de auto,
wat tot oversturen kan leiden.▷Gripverlies van de voorwielen, wat tot on‐
dersturen kan leiden.
Binnen hetgeen volgens de wetten van de na‐
tuurkunde mogelijk is helpt het systeem door
vermindering van het motorvermogen en re‐
mingrepen aan de afzonderlijke wielen de
koersstabiliteit van auto te handhaven.
Seite 172BedieningRijstabiliteitsregelsystemen172
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
WAARSCHUWING
Een onbeveiligde auto kan vanzelf in be‐
weging komen en wegrollen. Er bestaat gevaar
voor ongevallen. De auto voor het verlaten te‐
gen wegrollen beveiligen.
Om ervoor te zorgen dat de auto tegen wegrol‐
len beveiligd is, het volgende in acht nemen:▷Parkeerrem bedienen.▷Op hellingen de voorwielen in de richting
van de stoeprand draaien.▷Op hellingen de auto extra beveiligen, bijv.
met een wielkeg.◀
Overzicht
Toetsen op stuurwiel
ToetsFunctieSnelheidsregeling aan/uit, zie pa‐
gina 181.Snelheidsregeling onderbreken, zie
pagina 182.
Snelheidsregeling met laatste instel‐
ling voortzetten, zie pagina 183.Zonder stuur- en spoorassistent:
Afstand vergroten, zie pagina 183.Zonder stuur- en spoorassistent:
Afstand verkleinen, zie pagina 183.Met stuur- en spoorassistent:
Afstand instellen, zie pagina 183.Tuimelschakelaar:
Snelheid handhaven, opslaan, wijzi‐
gen, zie pagina 182.
Speed Limit Assist: voorgestelde
snelheid overnemen, zie pa‐
gina 187.Met stuur- en spoorassistent:
Stuur- en spoorassistent incl. file-
assistent aan/uit, zie pagina 189.Radarsensor
De radarsensor bevindt zich vooraan in de
bumper.
Radarsensor schoon en vrij houden.
Camera
De camera bevindt zich bij de binnenspiegel.
Voorruit voor de binnenspiegel schoon en vrij
houden.
Snelheidsregeling in-/uitschakelen en
onderbreken
Inschakelen Toets op het stuurwiel indrukken.
De controlelampjes in het instrumentenpaneel
branden en de markering op de snelheidsme‐
ter wordt op de huidige snelheid gezet.
De snelheidsregeling is actief.
DSC wordt eventueel ingeschakeld.
Seite 181RijhulpsystemenBediening181
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Rijden in bochten
Als de ingestelde snelheid te hoog is voor een
bocht, wordt de snelheid in de bocht iets ver‐
minderd, maar bochten worden niet van te vo‐
ren herkend. Daarom met aangepaste snelheid
een bocht inrijden.
In scherpe bochten kunnen in verband met het
beperkte detectiegebied van het systeem situ‐
aties optreden waarbij een voorligger niet of te
laat wordt herkend.
Bij het naderen van een bocht kan het systeem
in verband met de kromming van de bocht
kortstondig reageren op voertuigen die zich op
de andere rijstrook bevinden. Een eventuele
vertraging van de auto door het systeem kan
worden verholpen door kort te accelereren.
Na het loslaten van het gaspedaal is het sys‐
teem weer actief en wordt de snelheid weer
automatisch geregeld.
Wegrijden De auto kan bijv. in volgende situaties niet au‐
tomatisch vertrekken:
▷Bij steile hellingen.▷Voor verhogingen in het wegdek.▷Met een zware aanhanger.
In deze gevallen het gaspedaal bedienen.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Storing Het systeem kan niet worden geactiveerd als
de radarsensor niet correct is gericht, veroor‐
zaakt bijv. door een parkeerschade.
Er wordt een Check-Control-melding weerge‐
geven als het systeem is uitgevallen.
De functie voor het herkennen en reageren bij
het naar stilstaande voertuigen toe rijden kan
in de volgende situaties beperkt zijn:
▷Tijdens de kalibratieprocedure van de ca‐
mera direct na aflevering van de auto.▷Bij uitval of verontreiniging van de camera.
Er wordt een Check-Control-melding
weergegeven.
Speed Limit Assist
Principe Als de systemen in de auto, bijv. snelheidsli‐
mietinformatie, zie pagina 126, een wijziging
van de snelheidsbegrenzing langs de route
herkennen, dan wordt deze nieuwe snelheids‐
waarde voor de actieve snelheidsregeling,
ACC, voorgesteld over te nemen als nieuwe
gewenste snelheid. Door het drukken op de
linker tuimelschakelaar aan het stuurwiel kan
de nieuwe gewenste rijsnelheid overgenomen
of geweigerd worden.
Seite 187RijhulpsystemenBediening187
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Weergaven op het
instrumentenpaneelSymboolBeschrijvingStuurwielsymbool grijs: sys‐
teem in stand-by.Stuurwielsymbool groen: sys‐
tem geactiveerd.Stuurwielsymbool en rijbaan‐
begrenzing groen: het systeem
helpt om de auto binnen de rij‐
baan te houden.Stuurwielsymbool groen, rij‐
baanbegrenzing grijs: geen rij‐
baanbegrenzing herkend. De
auto volgt de voorligger.Stuurwielsymbool geel: stuur‐
wiel vastpakken. Het systeem
is nog steeds actief.Stuurwielsymbool rood en een
geluidssignaal klinkt: systeem
onderbroken. Het systeem
voert geen verdere stuurbewe‐
ging uit.
Weergaven in het Head-Up Display
Alle informatie over het systeem kan ook wor‐
den weergegeven op het Head-Up Display.
Grenzen van het systeem
Opmerking WAARSCHUWING
Het systeem kan in verband met de sys‐
teemgrenzen onjuist of niet reageren. Er be‐
staat kans op een ongeval of schade. De aan‐
wijzingen over de grenzen van het systeem in
acht nemen en eventueel actief ingrijpen.◀
Beperkte werking Bij het rijden met handschoenen of aange‐
brachte hoezen kan het contact met het stuur‐
wiel mogelijk niet herkend worden door de
sensoren. Het systeem kan dan niet gebruikt
worden.
Bij het rijden over smalle rijstroken kan het
systeem niet worden geactiveerd of zinvol
worden gebruikt.
Systeem niet gebruiken in de volgende situ‐
aties:▷Bij wegwerkzaamheden.▷Bij het plaatsmaken voor reddingsvoertui‐
gen.▷In de bebouwde kom.
Weersomstandigheden
Bij ongunstige weers- of lichtomstandigheden,
bijv. bij regen, sneeuwval, smeltende sneeuw,
mist of tegenlicht, kan een verslechterde waar‐
neming van voertuigen en kortstondige onder‐
brekingen van al waargenomen voertuigen op‐
treden. Oplettend rijden en zelf reageren op de
heersende verkeerssituatie. Evt. actief ingrij‐
pen, bijv. door remmen, sturen of uitwijken.
Park Distance Control PDC
Principe PDC helpt bij het inparkeren. Langzaam nade‐
ren van een object vóór of achter uw auto
wordt gemeld door:
▷Geluidssignalen.▷Optische aanduiding.
Met de parkeerassistent: obstakels aan de zij‐
kant van de auto die door de sensoren van de
parkeerassistent worden herkend kunnen
eveneens door de PDC worden gemeld. Flank‐
bescherming, zie pagina 194.
Seite 191RijhulpsystemenBediening191
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Algemeen
Voor de meting zijn ultrasoon-sensoren in de
bumpers en eventueel aan de zijkant van de
auto aangebracht.
De reikwijdte bedraagt afhankelijk van het ob‐
stakel en de omgevingsomstandigheden ca.
2 m.
Akoestische waarschuwing wordt pas in de
volgende gevallen gegeven:▷Bij de middelste sensoren voor bij
ca. 70 cm.▷Bij de middelste sensoren achter bij
ca. 1,50 m.▷Bij de hoeksensoren bij ca. 60 cm.▷Met parkeerassistent: bij de sensoren aan
de zijkanten bij ca. 60 cm.▷Bij een dreigende botsing.
Aanwijzingen
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Wegens systeembeper‐
kingen kan het systeem niet in alle
verkeerssituaties zelfstandig op gepaste wijze
reageren. Er bestaat gevaar voor ongevallen.
Rijstijl aan de verkeerssituatie aanpassen. Ver‐
keerssituatie observeren en in de betreffende
situaties actief ingrijpen.◀
WAARSCHUWING
Door een hoge snelheid bij geactiveerde
PDC kan het in verband met fysieke omstan‐
digheden gebeuren dat u te laat wordt gewaar‐
schuwd. Er bestaat kans op letsel of schade.
Snel naderen van een obstakel vermijden. Niet
gaan rijden als PDC nog niet actief is.◀
Overzicht
Toets in de auto
Park Distance Control PDC
Ultrasone sensoren Ultrasone sensoren van de PDC,
bijv. in de bumpers.
Voorwaarden voor een correcte werking
▷Sensoren vrij houden. Niet afdekken met
bijv. stickers of fietsendragers.▷Sensoren schoon en ijsvrij houden.
Om te reinigen: met hogedrukreinigers niet
langdurig en met een afstand van minimaal
30 cm op de sensoren spuiten.
In-/uitschakelen
Automatisch inschakelen
PDC wordt in de volgende situaties automa‐
tisch ingeschakeld:
▷Wanneer bij draaiende motor keuzehendel‐
stand R wordt ingeschakeld.▷Bij het naderen van gedetecteerde obsta‐
kels met een snelheid lager dan ca. 4 km/h.
De activeringsafstand is afhankelijk van de
betreffende situatie.Seite 192BedieningRijhulpsystemen192
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15
Weergave verschijnt, zodra PDC wordt inge‐
schakeld.
Het detectiegebied van de sensoren wordt in
de kleuren groen, geel en rood weergegeven.
Om de benodigde ruimte beter te kunnen in‐
schatten worden manoeuvreerlijnen weerge‐
geven.
Als het beeld van de achteruitrijcamera wordt
afgebeeld kan naar PDC of eventueel een an‐
der aanzicht met hindernismarkeringen omge‐
schakeld worden:
"Achteruitrijcamera"
Waarschuwing kruisend verkeer, zie pa‐
gina 214: afhankelijk van de uitvoering wordt
in de weergave van de PDC ook voor voertui‐
gen gewaarschuwd die achter of voor vanaf de
zijkant naderen.
Met parkeerassistent:
noodremfunctie, Active PDC
Principe
De noodremfunctie van de PDC voert bij acuut
botsingsgevaar een noodstop uit. In verband
met systeembeperkingen kan een botsing
echter niet onder alle omstandigheden worden
voorkomen.
De functie is beschikbaar bij achteruit rijden of
achteruit rollen als langzamer dan stapvoets
wordt gereden.
Een bediening van het gaspedaal onderbreekt
de remingreep.
Na een noodstop tot stilstand is voorzichtig
verder rijden naar het obstakel mogelijk. Voor
het aftasten het gaspedaal licht intrappen en
opnieuw loslaten.
Bij het dieper intrappen van het gaspedaal rijdt
de auto op normale manier weg. Handmatig
remmen is op ieder moment mogelijk.
Algemeen
Het systeem maakt gebruik van de ultrasone
sensoren van de PDC en parkeerassistent.
Opmerking
WAARSCHUWING
Het systeem ontlast u niet van persoon‐
lijke verantwoordelijkheid om de verkeerssitua‐
tie juist in te schatten. Er bestaat gevaar voor
ongevallen. Rijstijl aan de verkeerssituatie aan‐
passen. Verkeerssituatie en gebied rond de
auto door goed kijken extra controleren en in
de betreffende situatie actief ingrijpen.◀
Systeem inschakelen/uitschakelen
Via iDrive:1."Mijn auto"2."Auto instellingen"3."Parkeren"4."Noodremfunctie Actieve PDC"5."Noodremfunctie Actieve PDC"
De instelling wordt opgeslagen voor het mo‐
menteel gebruikte bestuurdersprofiel.
Met parkeerassistent:
flankbescherming
Principe
Obstakels aan de zijkant van de auto worden
door de sensoren van het systeem geregi‐
streerd. Het systeem waarschuwt voor deze
obstakels.
Weergave
Ter bescherming van de flanken van de auto
worden hindernismarkeringen aan de zijkant
van de auto weergegeven.
Seite 194BedieningRijhulpsystemen194
Online Edition for Part no. 0140 2 966 463 - X/15