Page 129 of 498

portieren worden vergrendeld vanaf
de buitenzijde, waardoor de
elektronische sleutel mogelijk in de
auto wordt opgesloten.
• Zolang de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
kunnen de portieren door een
willekeurige persoon worden
vergrendeld en ontgrendeld. De auto
kan echter alleen worden ontgrendeld
via de portieren die de elektronische
sleutel signaleren.
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
buiten de auto bevindt, kan het
hybridesysteem mogelijk worden
gestart als de elektronische sleutel
zich in de buurt van de ruit bevindt.
• Als de sleutel zich binnen het
ontvangstgebied bevindt en er een
grote hoeveelheid water op de
portiergreep terechtkomt
(bijvoorbeeld tijdens een zware
regenbui of het wassen van de auto),
kunnen de portieren worden
ontgrendeld of vergrendeld. (Als de
portieren niet worden geopend en
gesloten, worden deze na ongeveer
30 seconden automatisch weer
vergrendeld.)
• Als de afstandsbediening wordt
gebruikt om de portieren te
vergrendelen terwijl de elektronische
sleutel zich in de nabijheid van de auto
bevindt, bestaat de mogelijkheid dat
de portieren niet ontgrendeld worden
door de instapfunctie. (Gebruik de
afstandsbediening om de portieren te
ontgrendelen.)
• Wanneer u de vergrendel- of
ontgrendelsensor aanraakt terwijl u
handschoenen draagt, worden de
portieren mogelijk niet vergrendeld of
ontgrendeld.
• Als de portiergreep nat wordt terwijl
de elektronische sleutel zich binnen
het werkzame gebied bevindt, kan het
portier herhaaldelijk wordenvergrendeld en ontgrendeld. Volg in
dat geval de correctieprocedure
hieronder bij het wassen van de auto:
– Plaats de elektronische sleutel op
een afstand van ten minste 2 meter
van de auto. (Zorg ervoor dat de
sleutel niet gestolen wordt.)
– Schakel de energiebespaarmodus
van de elektronische sleutel in om
het Smart entry-systeem met
startknop uit te schakelen.
(→Blz. 125)
• Als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt en een portiergreep
wordt nat tijdens het wassen van de
auto, wordt er mogelijk een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en klinkt er een
zoemer buiten de auto. Vergrendel alle
portieren om het alarm uit te
schakelen.
• De vergrendelsensor werkt mogelijk
niet goed wanneer deze in contact
komt met ijs, sneeuw, modder, enz.
Maak de vergrendelsensor schoon en
probeer deze nogmaals te bedienen,
of gebruik de vergrendelsensor in het
onderste gedeelte van de
portiergreep.
• Het plotseling bedienen van de
handgreep of het bedienen van de
handgreep direct nadat u het
effectieve bereik bent binnengestapt,
kan ontgrendeling van de portieren
belemmeren. Raak de
ontgrendelsensor van het portier aan
en controleer of de portieren worden
ontgrendeld voordat u opnieuw aan
de portiergreep trekt.
• Als er zich een andere elektronische
sleutel binnen het detectiegebied
bevindt, is de reactietijd voor het
ontgrendelen van de portieren nadat
een portiergreep is vastgepakt,
mogelijk langer.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
127
3
Voordat u gaat rijden
Page 130 of 498

Als er gedurende langere tijd niet met
de auto wordt gereden
• Bewaar, om diefstal van de auto te
voorkomen, de elektronische sleutel
niet binnen een afstand van 2 m van
de auto.
• Het Smart entry-systeem met
startknop kan vooraf worden
uitgeschakeld. (→Blz. 415)
• Het inschakelen van de
energiebespaarmodus van de
elektronische sleutel helpt te
voorkomen dat de sleutelbatterij
leegraakt. (→Blz. 125)
Voor een juiste bediening van het
systeem
Zorg ervoor dat u de elektronische
sleutel bij u hebt als u het systeem
bedient. Houd de elektronische sleutel
niet te dicht bij de auto als u het systeem
van buitenaf bedient.
Afhankelijk van de positie en de conditie
waarin de elektronische sleutel wordt
bewaard, wordt de sleutel mogelijk niet
correct door het systeem gesignaleerd,
waardoor het systeem wellicht niet juist
functioneert. (Het alarm kan per ongeluk
afgaan of de functie die voorkomt dat de
portieren per ongeluk worden
vergrendeld, werkt mogelijk niet.)
Als het Smart entry-systeem met
startknop niet goed werkt
Vergrendel/ontgrendel de portieren op
een van de volgende manieren als de
portieren niet vergrendeld/ontgrendeld
kunnen worden met het Smart
entry-systeem met startknop:
• Houd de elektronische sleutel dicht bij
een van de voorportiergrepen en
activeer de instapfunctie.
• Bedien de afstandsbediening.
Gebruik de mechanische sleutel als de
portieren niet kunnen worden
vergrendeld/ontgrendeld met de
bovenstaande methoden. (→Blz. 393)Raadpleeg blz. 394 als het
hybridesysteem niet kan worden gestart
met het Smart entry-systeem met
startknop.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 415)
Als het Smart entry-systeem met
startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen
• Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren: Gebruik de
afstandsbediening of de mechanische
sleutel. (→Blz. 109, blz. 393)
• Starten van het hybridesysteem en
wijzigen van de standen van het
contact:→blz. 394
• Uitschakelen van het hybridesysteem:
→blz. 173
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische
apparatuur
• Mensen met geïmplanteerde
pacemakers, CRT-pacemakers of
geïmplanteerde hartdefibrillatoren
moeten voldoende afstand bewaren
tot de antennes van het Smart
entry-systeem met startknop.
(→Blz. 124) De radiogolven kunnen
de werking van dergelijke apparatuur
beïnvloeden. Indien nodig kan de
instapfunctie worden uitgeschakeld.
Neem voor meer informatie over
bijvoorbeeld de frequentie van de
radiogolven en de momenten waarop
deze worden uitgezonden, contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Raadpleeg
vervolgens uw arts om na te gaan of
de instapfunctie moet worden
uitgeschakeld.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
128
Page 131 of 498

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Gebruikers van elektrische medische
apparatuur anders dan
geïmplanteerde pacemakers,
CRT-pacemakers en geïmplanteerde
hartdefibrillatoren moeten contact
opnemen met de fabrikant van deze
producten om te informeren of
radiosignalen invloed uitoefenen op
de werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte
effecten hebben op de werking van
dergelijke medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het uitschakelen van de instapfunctie.
3.3 Verstellen van de
stoelen
3.3.1 Voorstoelen
Procedure voor het verstellen
ASchakelaar stoelpositie
BSchakelaar rugleuningverstelling
CSchakelaar hoekverstelling zitting
(voorzijde)
DSchakelaar hoogteverstelling
ESchakelaar lendensteunverstelling
(alleen bestuurderszijde)
Wanneer de stoel wordt versteld
Let er bij het verstellen van de stoel op
dat de hoofdsteun het dak niet raakt.
WAARSCHUWING!
Wanneer de positie van de stoel
wordt versteld
• Let er bij het verstellen van de positie
van de stoel op dat de stoel de
overige inzittenden van de auto niet
raakt, omdat deze hierdoor wellicht
letsel zouden kunnen oplopen.
• Houd uw handen niet onder de stoel
of in de buurt van bewegende
onderdelen om letsel te voorkomen.
Uw vingers of handen zouden
bekneld kunnen raken in het
stoelmechanisme.
• Zorg ervoor voor dat er voldoende
ruimte overblijft voor de voeten,
zodat ze niet vast komen te zitten.
Stoel afstellen
• Let erop dat de stoel geen passagiers
of bagage raakt.
• Om te voorkomen dat u bij een
aanrijding onder de veiligheidsgordel
doorschuift, is het raadzaam de
leuning niet verder achterover te
zetten dan strikt noodzakelijk is.
Als de leuning te ver achterover
staat, kan bij een aanrijding het
heupgedeelte over uw heupen heen
schuiven en direct kracht op uw buik
uitoefenen, of de schoudergordel in
contact komen met uw nek,
waardoor de kans op dodelijk of
ernstig letsel toeneemt.
Verstel de bestuurdersstoel niet
tijdens het rijden, aangezien de stoel
dan onverwachts kan bewegen.
Hierdoor kan de bestuurder de
controle over de auto verliezen.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
129
3
Voordat u gaat rijden
Page 132 of 498

3.3.2 Achterstoelen
De stoelpositie en de hoek van de
rugleuning kunnen versteld worden en de
rugleuning kan worden neergeklapt door de
hendel voor de rugleuningverstelling te
bedienen.
WAARSCHUWING!
Stoel afstellen
• Om te voorkomen dat u bij een
aanrijding onder de veiligheidsgordel
doorschuift, is het raadzaam de
leuning niet verder achterover te
zetten dan strikt noodzakelijk is.
Als de leuning te ver achterover staat,
kan bij een aanrijding het heupgedeelte
over uw heupen heen schuiven en
direct kracht op uw buik uitoefenen, of
de schoudergordel in contact komen
met uw nek, waardoor de kans op
dodelijk of ernstig letsel toeneemt.
Verstel de bestuurdersstoel niet
tijdens het rijden, aangezien de stoel
dan onverwachts kan bewegen.
Hierdoor kan de bestuurder de
controle over de auto verliezen.
• Let erop dat de stoel geen passagiers
of bagage raakt.
• Let erop dat uw handen en voeten
niet klem komen te zitten in de stoel.
Na het verstellen en terugzetten van
de stoelen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht. Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Controleer of de stoel en de
rugleuning goed vergrendeld zijn
door deze naar voren en naar
achteren te bewegen.
• Controleer of de veiligheidsgordels
niet gedraaid zijn of vastzitten in de
rugleuning.
Bij het neerklappen van de
rugleuningen van de achterstoelen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Klap de rugleuningen niet neer
tijdens het rijden.
• Parkeer de auto op een vlakke
ondergrond, activeer de parkeerrem
en zet de selectiehendel in stand P.
• Laat geen personen op de
neergeklapte rugleuning of in de
bagageruimte zitten tijdens het
rijden.
• Laat kinderen niet in de
bagageruimte komen.
• Klap de rugleuning achter niet neer
als er iemand op de achterstoelen zit
of als er bagage op is geplaatst.
• Zorg ervoor dat uw hand niet klem
komt te zitten bij het neerklappen
van de rugleuningen van de
achterstoelen.
Bij gebruik van de derde zitrij
Ga niet in het midden van de derde
zitrij zitten. Er bevindt zich een label
zoals aangegeven. Anders kunnen de
inzittenden bij plotseling remmen of
een aanrijding dodelijk of ernstig letsel
oplopen.
3.3 Verstellen van de stoelen
130
Page 133 of 498
Procedure voor het verstellen
Tweede zitrij
AHendel rugleuningverstelling
BHendel stoelpositieverstelling
Derde zitrij
AHendel rugleuningverstellingWegschuiven van de tweede zitrij voor
toegang tot de derde zitrij
In of uit laten stappen van
achterpassagiers
Trek aan de hendel voor de
rugleuningverstelling
AofBom de
rugleuning naar voren te klappen en
schuif de stoel naar voren.
Controleer of er zich geen passagiers of
obstakels op de tweede zitrij bevinden
alvorens de hendel te bedienen.
Nadat passagiers zijn ingestapt/
uitgestapt
Klap de rugleuning omhoog en schuif de
stoel naar achteren in de vergrendeling.
Omlaagklappen van de tweede zitrij
Voordat de tweede zitrij omlaag wordt
geklapt
1. Berg de armsteun achter op.
(→Blz. 310)
2. Berg de gordelsluitingen van de
tweede zitrij op.
3.3 Verstellen van de stoelen
131
3
Voordat u gaat rijden
Page 134 of 498
3. Plaats de veiligheidsgordels in de
houders en maak de plaatjes vast.
Hierdoor wordt voorkomen dat de
gordel beschadigd kan raken.
4. Zet de hoofdsteunen in de laagste
stand. (→Blz. 136)
Omlaagklappen van de tweede zitrij
1. Trek aan de hendel voor de
rugleuningverstelling
AofBom
de rugleuning naar voren te klappen.
De delen van de rugleuning kunnen
afzonderlijk worden neergeklapt.
2. Trek aan de hendel voor de
rugleuningverstelling om de
rugleuning te ontgrendelen. De
rugleuning wordt neergeklapt.Na het neerklappen van de tweede zitrij
Schuif de neergeklapte tweede zitrij naar
achteren totdat hij wordt vergrendeld.
Rechtop zetten van de tweede zitrij
Til de rugleuningen op tot deze
vergrendelen.
Haal de veiligheidsgordels uit de houders
alvorens ze te gebruiken.
3.3 Verstellen van de stoelen
132
Page 135 of 498
Neerklappen van de stoelen op de derde
zitrij
Voordat de stoelen op de derde zitrij
worden neergeklapt
1. Berg de gordelsluitingen van de derde
zitrij op.
2. Plaats de veiligheidsgordels in de
houders en maak de plaatjes vast.
Hierdoor wordt voorkomen dat de
gordel beschadigd kan raken.
Neerklappen van de stoelen op de derde zitrij
Klap de rugleuningen neer terwijl u aan de
hendel voor de rugleuningverstelling trekt.
De hoofdsteunen klappen naar voren.Terugklappen stoelen derde zitrij
1. Rechtop zetten van de rugleuningen
Van binnenuit
Til de rugleuningen op tot deze
vergrendelen.
Van buitenaf
Trek aan de lussen en klap de
rugleuningen omhoog totdat ze
worden vergrendeld.
Gebruik daarna het klittenband op de
lussen om ze vast te zetten aan de
rugleuningen.
2. Rechtop zetten van de hoofdsteunen
Haal de veiligheidsgordels uit de
houders alvorens ze te gebruiken.
3.3 Verstellen van de stoelen
133
3
Voordat u gaat rijden
Page 136 of 498

3.3.3 Ergonomisch geheugen*
*Indien aanwezig
Deze functie zet de bestuurdersstoel, de
buitenspiegels en het head-up display
(indien aanwezig) automatisch in de
gewenste positie.
Er kunnen twee verschillende posities
worden opgeslagen in het geheugen.
In elke elektronische sleutel kan de door u
gewenste rijpositie worden opgeslagen,
zodat die kan worden opgeroepen.
Opslaan van een rijpositie in het
geheugen
1. Controleer of de selectiehendel in
stand P staat.
2. Zet het contact AAN.
3. Zet de bestuurdersstoel, de
buitenspiegels en het head-up display
(indien aanwezig) in de gewenste
positie.
4. Druk, terwijl u de toets SET ingedrukt
houdt of binnen 3 seconden nadat de
toets SET is ingedrukt, op toets 1 of
2 tot de zoemer klinkt.
Als er onder de gekozen toets al een
instelling was opgeslagen, zal deze
worden overschreven.
Stoelposities die in het geheugen
kunnen worden opgeslagen
Andere ingestelde posities dan de
ingestelde positie met de schakelaar van
de lendensteunverstelling kunnen in het
geheugen worden opgeslagen.Het ergonomische geheugen op de
juiste wijze gebruiken
Als de stoel al in de verst mogelijke stand
staat en de stoel wordt in dezelfde
richting bewogen, dan wijkt de
opgeslagen positie mogelijk iets af
wanneer deze wordt opgeroepen.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing bij het verstellen van
de stoel
Let er bij het instellen van de
stoelpositie op dat de stoel de
passagier achterin niet raakt en dat uw
lichaam niet klem komt te zitten tussen
de stoel en het stuurwiel.
Oproepen van een rijpositie
1. Controleer of de selectiehendel in
stand P staat.
2. Zet het contact AAN.
3. Houd een van de toetsen van de
rijpositie die u wilt oproepen
ingedrukt totdat de zoemer klinkt.
Het oproepen van de stoelpositie
halverwege onderbreken
Voer een van de volgende handelingen
uit:
• Druk op de toets SET.
• Druk op toets 1 of 2.
• Bedien een van de schakelaars van de
stoelverstelling (schakelt alleen het
oproepen van de stoelpositie uit).
3.3 Verstellen van de stoelen
134