Page 329 of 498

WAARSCHUWING!
Bij het bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als
het hybridesysteem warm is of nog
werkt. Ruitensproeiervloeistof bevat
alcohol en kan vlam vatten als het
bijvoorbeeld op hete motoronderdelen
wordt gemorst.
OPMERKING
Vul het reservoir uitsluitend met
ruitensproeiervloeistof
Gebruik geen zeepsop of motorantivries
in plaats van ruitensproeiervloeistof.
Wanneer u dit wel doet, kan de lak van
uw auto worden aangetast en de pomp
beschadigd raken, waardoor er geen
ruitensproeiervloeistof meer kan
worden gesproeid.
Verdunnen van
ruitensproeiervloeistof
Verdun ruitensproeiervloeistof indien
nodig met water.
Raadpleeg de op het etiket van de
ruitensproeiervloeistoffles aangegeven
temperaturen voor de juiste
mengverhouding.
6.3.5 12V-accu
Plaats
De 12V-accu bevindt zich aan de
rechterzijde van de bagageruimte.Vóór het verwijderen van de afdekkap
van de 12V-accu
Open de afdekplaat.
Verwijderen van de afdekkap van de
12V-accu
Maak de 8 klauwen los en til de afdekplaat
aan de zijkant omhoog om hem te
verwijderen.
Exterieur
Controleer de 12V-accu op
gecorrodeerde en loszittende klemmen,
scheuren en een loszittende klembeugel.
AAccupolen
BKlembeugel
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
327
6
Onderhoud en verzorging
Page 330 of 498

Voorzorgsmaatregelen voor het
opladen van de accu
Tijdens het opladen van de 12V-accu
ontstaat het licht ontvlambare en
explosieve waterstof. Houd u daarom
voor het opladen aan de volgende
voorzorgsmaatregelen:
• Als de 12V-accu in de auto is
gemonteerd, moet voorafgaand aan
het opladen de massakabel worden
losgenomen.
• Zorg ervoor dat de acculader tijdens
het aansluiten en losnemen van de
accuklemmen is uitgeschakeld.
Na het laden/aansluiten van de
12V-accu
Mogelijk start het hybridesysteem niet.
Volg de onderstaande procedure om het
systeem te initialiseren.
1. Zet de selectiehendel in stand P.
2. Open en sluit een van de portieren.
3. Schakel het hybridesysteem weer in.
• Nadat de 12V-accu losgenomen is
geweest en weer is aangesloten, is het
wellicht niet meteen mogelijk om de
portieren met het Smart
entry-systeem met startknop te
ontgrendelen. Gebruik in dat geval de
afstandsbediening of de mechanische
sleutel om de portieren te
vergrendelen of ontgrendelen.
• Start het hybridesysteem met het
contact in stand ACC. Het
hybridesysteem kan niet worden
gestart als het contact UIT staat. Het
hybridesysteem werkt vanaf de
tweede poging echter normaal.
• De stand van het contact wordt door
de auto geregistreerd. Als de
12V-accu wordt losgekoppeld en weer
wordt aangesloten, keert de startknop
terug naar de stand die was
geselecteerd voordat de 12V-accu
werd losgenomen. Zorg ervoor dat het
contact UIT wordt gezet voordat u de
12V-accu losneemt. Wees extravoorzichtig als niet bekend is wat de
stand van de startknop was voordat
de 12V-accu werd losgenomen.
Neem, als het hybridesysteem na
meerdere pogingen nog niet start,
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige
WAARSCHUWING!
Chemicaliën in de 12V-accu
Het zwavelzuur in de 12V-accu is giftig
en bijtend en kan het ontstaan van het
licht ontvlambare en explosieve
waterstof veroorzaken. Neem bij
werkzaamheden bij of aan de 12V-accu
de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht om dodelijk of ernstig letsel te
voorkomen:
• Veroorzaak geen vonken met
gereedschap.
• Rook nooit en steek nooit een lucifer
of een aansteker aan bij de 12V-accu.
• Voorkom dat ogen, huid of kleren in
contact komen met de elektrolyt.
• Adem of slik nooit elektrolyt in.
• Gebruik een veiligheidsbril als u bij de
12V-accu bezig bent.
• Laat kinderen niet in de buurt spelen
als u met de 12V-accu bezig bent.
Een veilige plaats voor het opladen
van de 12V-accu
Laad de 12V-accu altijd op in een open
ruimte. Laad de 12V-accu niet op in
een garage of in een afgesloten ruimte
waar onvoldoende ventilatie is.
Procedure voor het opladen van de
12V-accu
Laad de accu alleen op met een
druppellader (5 A of minder). Het
opladen van een 12V-accu met een
snellader kan een explosie veroorzaken.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
328
Page 331 of 498

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Noodmaatregelen met betrekking tot
elektrolyt
• Spoel de ogen minstens 15 minuten
met schoon water als er elektrolyt in
komt en schakel direct medische
hulp in. Blijf zo mogelijk water met
een spons of doek op de ogen
deppen, terwijl u naar een arts of het
ziekenhuis gaat.
• Als u elektrolyt op de huid krijgt,
dient u de desbetreffende plaats zeer
grondig te wassen. Als het pijn doet
of brandt, roept u meteen medische
hulp in.
•
Als u elektrolyt op uw kleding krijgt, kan
deze erdoorheen op de huid komen.
Trek onmiddellijk de kleding uit en volg,
indien nodig, de procedure zoals
hierboven beschreven.
• Als u per ongeluk elektrolyt inslikt,
moet u veel water of melk drinken.
Schakel zo snel mogelijk medische
hulp in.
Vervangen van de 12V-accu
Gebruik alleen een voor deze auto
ontworpen 12V-accu. Anders kan er
gas (waterstof ) in het
passagierscompartiment komen,
waardoor brand of een explosie kan
ontstaan.
Neem voor de vervanging van de
12V-accu contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Bij het omgaan met de 12V-accu
→Blz. 398
OPMERKING
Wanneer de 12V-accu wordt opgeladen
Laad de 12V-accu nooit op wanneer het
hybridesysteem in werking is.
Controleer ook of alle accessoires zijn
uitgeschakeld.
6.3.6 Banden
Vervang of verwissel banden afhankelijk
van het onderhoudsschema en het
slijtagepatroon.
Controleren van de banden
Controleer of de slijtage-indicatoren op
de banden te zien zijn. Controleer de
banden tevens op ongelijkmatige slijtage,
zoals overmatige slijtage aan een zijde
van het loopvlak.
Controleer de staat en de
bandenspanning van het reservewiel ook
als het niet gebruikt wordt.
ANieuwe band
BVersleten loopvlak
CSlijtage-indicator
De plaats van de slijtage-indicatoren
wordt aangegeven met de tekst TWI
of de indicatie
op de wang van de
band. Vervang de band als de
slijtage-indicatoren te zien zijn.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
329
6
Onderhoud en verzorging
Page 332 of 498

Wanneer moeten banden worden
vervangen
Banden moeten worden vervangen als:
• De slijtage-indicatoren zijn te zien op
een band.
•
De banden beschadigingen vertonen,
zoals insnijdingen, scheuren of barsten
die zo diep zijn dat het binnenmateriaal
zichtbaar wordt en bulten die duiden op
een interne beschadiging
• Een band vaak leegloopt of niet goed
kan worden gerepareerd vanwege de
grootte of plaats van de beschadiging.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als u er niet zeker van bent.
Levensduur van de banden
Banden die ouder zijn dan 6 jaar moeten
altijd door gekwalificeerd werkplaatsper-
soneel worden gecontroleerd, zelfs als er
niet of nauwelijks met de banden is gere-
den en de banden niet beschadigd lijken te
zijn.
Goed opbergen van het reservewiel
Een niet goed opgeborgen reservewiel
kan de draadkabel beschadigen
waarmee het wiel is bevestigd.
Controleer dan ook dagelijks of het
reservewiel goed is bevestigd.
• Als het opgeborgen reservewiel
scheef zit of tijdens het rijden
rammelt, is het reservewiel mogelijk
niet goed opgeborgen. Berg het
reservewiel op door de volgende
procedure correct uit te voeren:1. Als het reservewiel scheef zit, zit het
hijsgedeelte mogelijk vast in de
opening in het wiel. Als het
reservewiel tijdens het rijden
rammelt, is het mogelijk niet helemaal
omhooggebracht. Breng het
reservewiel tot op de grond omlaag en
controleer of het hijsgedeelte
loodrecht op de opening in het wiel
staat.
2. Breng het wiel langzaam en in één
beweging omhoog totdat een
klikgeluid hoorbaar is en de
krikslinger overslaat.
Als het reservewiel niet kan worden
neergelaten, is de draadkabel mogelijk
gebroken. Laat de auto door uw
Toyota-dealer controleren.
Als de profieldiepte van winterbanden
minder is dan 4 mm
In dat geval gaat de werkzaamheid van de
winterbanden verloren.
WAARSCHUWING!
Bij het controleren of vervangen van
de banden
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen om ongevallen
te voorkomen. Het niet in acht nemen
van deze voorzorgsmaatregelen kan
schade aan de aandrijflijn veroorzaken
en gevaarlijke rijeigenschappen tot
gevolg hebben, waardoor een ongeval
kan ontstaan met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
330
Page 333 of 498

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Gebruik geen banden van verschillende merken, types ofprofielen. Gebruik ook geen bandenmet duidelijk verschillendeslijtagepatronen door elkaar.• Gebruik uitsluitend de door Toyotavoorgeschreven bandenmaat.• Gebruik geen verschillende soortenbanden (radiaalbanden,gordelbanden met diagonaalkarkasen diagonaalbanden) door elkaar.• Gebruik geen zomer-, all-season- enwinterbanden door elkaar.• Gebruik nooit banden onder uw autodie zijn gebruikt onder een andereauto. Door het gebruik van bandenwaarvan het verleden onbekend is,loopt u extra risico.• Auto's met een compact reservewiel:Rijd niet met een aanhangwagen alseen compact reservewiel isgemonteerd.
OPMERKING
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden over onverharde wegen en wegen metkuilen. Dergelijke omstandighedenhebben mogelijk een verlaging van debandenspanning tot gevolg, waardoorde verende werking van de bandenvermindert. Bovendien kunnen debanden zelf en de velgen en carrosseriebeschadigd raken bij het rijden overonverharde wegen.
Als tijdens het rijden in elke band een te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning te laag is, anders kunnen de bandenen/of velgen ernstig beschadigd raken.
Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de afbeelding.
Auto's met een compact reservewiel
AVoor
Auto's met een volwaardig reservewiel
AVoor
Toyota beveelt aan om de banden ongeveer elke 5.000 km van plaats tewisselen om een gelijkmatigslijtagepatroon en een langerelevensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de bandenhet bandenspanningswaarschuwings-systeem te initialiseren.
Bandenspanningswaarschuwingssysteem
Uw auto is uitgerust met een banden- spanningswaarschuwingssysteem datgebruikmaakt van bandenspannings-sensoren en -zenders om een lagebandenspanning te signaleren voordatdeze tot problemen leidt.
• De door het bandenspanningswaarschuwingssysteemgesignaleerde bandenspanning kanop het multi-informatiedisplayworden weergegeven. ( →Blz. 82, blz. 90)
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
331
6
Onderhoud en verzorging
Page 334 of 498

De getoonde afbeelding dient slechts
als voorbeeld en verschilt mogelijk
van het werkelijke beeld op het
multi-informatiedisplay.
7 inch display
12,3 inch display
•
Als de bandenspanning onder een bepa-
alde waarde komt, wordt de bestuurder
gewaarschuwd door middel van een
melding op het scherm en een
waarschuwingslampje. ( →
Blz. 368)
De getoonde afbeelding dient slechts als
voorbeeld en verschilt mogelijk van het
werkelijke beeld op het
multi-informatiedisplay.
7 inch display 12,3 inch display
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
vervangt de periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Situaties waarin het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet goed.– Als er niet-originele Toyota-velgen zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
–
Er zijn sneeuwkettingen gemonteerd.– Er is een run-flat band met ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
332
Page 335 of 498

– Als het reservewiel zich op een
plaats bevindt waar een slechte
ontvangst van radiosignalen is.
*
– Als er banden zonder
bandenspanningssensoren en
-zenders zijn gebruikt.
– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
*Alleen auto's met een volwaardig
reservewiel
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
• Als de bandenpositiegegevens niet
juist worden weergegeven als gevolg
van slechte ontvangst van de
radiogolven, kan de weergave worden
hersteld door verder te rijden en zo de
ontvangst van de radiogolven te
veranderen.
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Waarschuwingen
bandenspanningswaarschuwingssysteem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
zelfs een waarschuwing zien wanneer debandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwingssysteem-
ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd. Laat de
identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
registreren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige. (→Blz. 336)
Vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem niet correct. Na ongeveer
10 minuten rijden gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende 1 minuut
knipperen en het blijft daarna branden
om aan te geven dat er een storing in het
systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
333
6
Onderhoud en verzorging
Page 336 of 498

OPMERKING(Vervolg)
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het repareren of
vervangen van de band de
bandenspanningssensor en -zender.
(→Blz. 333)
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem moet worden geïnitialiseerd
onder de volgende omstandigheden:
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning (bijvoorbeeld omdat
u de rijsnelheid aanzienlijk gaat
veranderen).
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning omdat er een andere
bandenmaat gemonteerd is.• Bij het wisselen van wielen.
• Nadat de identificatiecodes zijn
geregistreerd. (→Blz. 336)
Als het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wordt geïnitialiseerd, wordt de actuele
bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
7 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 411)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
3. Zet het contact AAN.
4. Selecteer
van het
multi-informatiedisplay.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
en
houd vervolgensingedrukt.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPWS
en druk vervolgens op
.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Set
Pressure” (stel bandenspanning in) en
houd vervolgens
ingedrukt.
12,3 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
334