Page 217 of 498
*De grens tussen asfalt en de kant van de
weg, zoals gras, grond of een stoeprand
Waarschuwingsfunctie slingeren auto
Wanneer de auto in een rijstrook slingert,
klinkt er een zoemer en wordt er een mel-
ding weergegeven op het multi-informatie-
display om de bestuurder te waarschuwen.
Lane Centering-functie
Deze functie is gekoppeld aan het
Dynamic Radar Cruise Control-systeem
met volledig snelheidsbereik en levert de
benodigde assistentie door het stuurwiel
te bedienen om de auto op zijn huidige
rijstrook te houden.
Als het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem met volledig
snelheidsbereik niet werkt, werkt de Lane
Centering-functie niet.
In gevallen waarin de witte (gele)
rijstrookmarkeringen niet (goed)
zichtbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer u in
een file staat, treedt deze functie in
werking om te helpen een voorligger te
volgen door de positie van die voorligger
in de gaten te houden.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
215
4
Rijden
Page 218 of 498

Instellingen LTA-systeem
De Lane Centering-functie
aan-/uitzetten
Druk op de toets LTA.
De Lane Centering-functie wordt telkens
wanneer de toets wordt ingedrukt
aan/uit gezet.
•
Lane Centering-functie ingeschakeld:
“LTA Steering Assist Active Lane cente-
ring Active” (Active Lane Centering-
functie van de LTA-stuuras- sistentie
ingeschakeld) wordt weergegeven.
•Als het LTA-systeem wordt ingescha-
keld, blijft de status van het LTA-systeem
de volgende keer dat het hybride-
systeem wordt gestart ongewijzigd.
LTA-systeem uitschakelen
Houd de toets LTA ingedrukt.
Het controlelampje LTA dooft wanneer de
LTA wordt uitgeschakeld.
Druk nogmaals op de toets om het
systeem weer in te schakelen.
De LTA wordt ingeschakeld telkens
wanneer het contact AAN wordt gezet.
De Lane Centering-functie blijft echter
de status (AAN/UIT) houden die de
functie had voordat het contact UIT werd
gezet.
Meldingen op het multi-informatiedisplay
AControlelampje LTA
Aan de hand van de
verlichtingsstatus van de indicator
wordt de bestuurder geïnformeerd
over de bedrijfsstatus van het
systeem.
Brandt wit: LTA-systeem is in werking.
Brandt groen: De stuurassistentie van
de stuurassistentiefunctie of de Lane
Centering-functie is in werking.
Knippert oranje: Lane Departure
Alert-functie is in werking.
BDisplay werking van ondersteuning
stuurwielbediening
Wordt weergegeven wanneer het
multi-informatiedisplay wordt
overgeschakeld op het
informatiescherm voor
ondersteunende systemen.
Geeft aan dat de stuurassistentie van
de stuurassistentiefunctie of de Lane
Centering-functie in werking is.
Beide buitenkanten van de rijstrook
worden weergegeven: Geeft aan dat
de stuurwielassistentie van de Lane
Centering-functie in werking is.
Eén buitenkant van de rijstrook wordt
weergegeven: Geeft aan dat de
stuurwielassistentie van de
stuurassistentiefunctie in werking is.
Beide buitenkanten van de rijstrook
knipperen: Waarschuwt de
bestuurder dat hij in actie moet
komen om in het midden van de
rijstrook te blijven (Lane
Centering-functie).
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
216
Page 219 of 498

CDisplay Lane Departure Alert-functie
Wordt weergegeven wanneer het
multi-informatiedisplay wordt
overgeschakeld op het
informatiescherm voor
ondersteunende systemen.
Binnenzijde van de weergegeven lijnen
is wit
Dit geeft aan dat het systeem witte
(gele) lijnen of een rijbaan
*herkent.
Als de auto de rijstrook verlaat,
knippert de witte lijn die wordt
weergegeven aan de zijde waar de
auto de strook verlaat oranje.
Binnenzijde van de weergegeven lijnen
is zwart
Dit geeft aan dat het systeem witte
(gele) lijnen of een rijbaan
*niet kan
herkennen of tijdelijk is
uitgeschakeld.
*De grens tussen asfalt en de kant
van de weg, zoals gras, grond of een
stoeprand
DDisplay rijden met de volgregeling
Wordt weergegeven wanneer het
multi-informatiedisplay wordt
overgeschakeld op het informatie-
scherm voor ondersteunende
systemen.
Geeft aan dat de stuurassistentie van
de Lane Centering-functie in werking
is door de positie van de voorligger in
de gaten te houden.
Wanneer het display voor rijden met de
volgregeling wordt weergegeven en de
voorligger in een bepaalde richting
beweegt, doet uw auto mogelijk
hetzelfde. Houd uw omgeving altijd
goed in de gaten te houden en bedien
indien nodig het stuurwiel om de
rijrichting van de auto te corrigeren en
de veiligheid te garanderen.
Voorwaarden voor werking van de functies
• Lane Departure Alert-functie
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
– LTA is ingeschakeld.
– De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h
of hoger.
*1
– Het systeem herkent witte (gele)
rijstrookmarkeringen of een
rijbaan
*2. (Wanneer een witte [gele]
markering of rijbaan*2slechts aan
één zijde wordt herkend, werkt het
systeem uitsluitend voor de
herkende zijde.)
– De breedte van de rijstrook is ten
minste ongeveer 3 m.
– De richtingaanwijzerschakelaar
wordt niet bediend. (Behalve
wanneer een ander voertuig zich op
de rijstrook bevindt aan de zijde van
de bediende richtingaanwijzer)
– Er wordt niet gereden in een
scherpe bocht.
– Er worden geen systeemstoringen
gesignaleerd. (→Blz. 220)
*1De functie werkt zelfs als de
rijsnelheid lager is dan ongeveer
50 km/h terwijl de Lane
Centering-functie in werking is.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
217
4
Rijden
Page 220 of 498

*2De grens tussen asfalt en de kant van
de weg, zoals gras, grond of een
stoeprand
• Stuurassistentiefunctie
Deze functie werkt wanneer niet
alleen aan alle werkingsvoorwaarden
voor de Lane Departure Alert-functie
wordt voldaan, maar ook aan alle
onderstaande voorwaarden.
– Er wordt niet in een vastgestelde
mate of sneller geaccelereerd of
gedecelereerd.
– Het stuurwiel wordt niet bediend
met een stuurkracht die geschikt is
voor het veranderen van rijstrook.
– Het ABS, de VSC, de TRC en het PCS
werken niet.
– De TRC of VSC is niet uitgeschakeld.
• Waarschuwingsfunctie slingeren auto
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
– De instelling voor “Sway Warning”
(waarschuwing voor slingeren) in
van het multi-informatiedisplay
is “On” (aan). (→Blz. 87, blz. 97)
– De rijsnelheid is ongeveer 50 km/h
of hoger.
– De breedte van de rijstrook is ten
minste ongeveer 3 m.
– Er worden geen systeemstoringen
gesignaleerd. (→Blz. 220)
• Lane Centering-functie
Deze functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt
voldaan.
– LTA is ingeschakeld.
– De instelling voor “Lane Center”
(midden rijstrook) in
van het
multi-informatiedisplay is “On”
(aan). (→Blz. 87, blz. 97)
– Deze functie herkent witte (gele)
rijstrookmarkeringen of de positie
van een voorligger (behalve bij
kleine voorliggers, zoals een
motorfiets).
– De Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik werkt
in de afstandsregelmodus.– De breedte van de rijstrook is
ongeveer3-4m.
– De richtingaanwijzerschakelaar
wordt niet bediend.
– Er wordt niet gereden in een
scherpe bocht.
– Er worden geen systeemstoringen
gesignaleerd. (→Blz. 220)
– Er wordt niet in een vastgestelde
mate of sneller geaccelereerd of
gedecelereerd.
– Het stuurwiel wordt niet bediend
met een stuurkracht die geschikt is
voor het veranderen van rijstrook.
– Het ABS, de VSC, de TRC en het PCS
werken niet.
– De TRC of VSC is niet uitgeschakeld.
– De waarschuwing handen van het
stuurwiel wordt niet weergegeven.
(→Blz. 219)
– De auto rijdt in het midden van een
rijstrook.
– Stuurassistentiefunctie is niet in
werking.
Tijdelijk uitschakelen van functies
• Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt een functie mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld. Als echter weer aan de
werkingsvoorwaarden wordt voldaan,
wordt de werking van de functie
automatisch hervat. (→Blz. 217)
•
Als niet langer aan de
werkingsvoorwaarden (→blz. 217)
wordt voldaan terwijl de Lane
Centering-functie in werking is, klinkt
er mogelijk een zoemer om aan te
geven dat de functie tijdelijk is
uitgeschakeld.
Stuurassistentiefunctie/Lane
Centering-functie
•
Afhankelijk van de rijsnelheid, de situatie
rondom het verlaten van de rijstrook, de
wegomstandigheden, enz. merkt de
bestuurder mogelijk niet dat de functie
in werking is of werkt de functie mogelijk
helemaal niet.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
218
Page 221 of 498

• De bediening van het stuurwiel door
de bestuurder krijgt prioriteit t.o.v. de
stuurregeling van de functie.
• Probeer niet zelf de werking van de
stuurassistentiefunctie te testen.
Werking Lane Departure Alert
• De waarschuwingszoemer is mogelijk
slecht te horen door geluiden van
buiten, afspelen van muziek, enz.
• Als de rand van de rijbaan
*niet
duidelijk of niet recht is, werkt de Lane
Departure Alert-functie mogelijk niet.
• Het systeem kan mogelijk niet
vaststellen of er een gevaar bestaat
voor een aanrijding met een voertuig
op een aangrenzende rijstrook.
• Probeer niet zelf de werking van de
Lane Departure Alert-functie te
testen.
*De grens tussen asfalt en de kant van
de weg, zoals gras, grond of een
stoeprand
Waarschuwing handen van het stuurwiel
In de volgende situaties wordt op het
multi-informatiedisplay een
waarschuwingsmelding weergegeven
om de bestuurder aan te sporen het
stuurwiel vast te houden. Tevens wordt
het in de afbeelding weergegeven
symbool op het multi-informatiedisplay
weergegeven. De waarschuwing stopt
zodra het systeem signaleert dat de
bestuurder het stuurwiel vasthoudt.
Houd uw handen altijd aan het stuurwiel
wanneer u dit systeem gebruikt,
ongeacht eventuele waarschuwingen.• Wanneer het systeem signaleert dat
de bestuurder rijdt zonder het
stuurwiel vast te houden terwijl de
Lane Centering-functie in werking is.
Als de bestuurder zijn handen van het
stuurwiel blijft houden, klinkt de
zoemer, wordt de bestuurder
gewaarschuwd en wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld. Deze
waarschuwing werkt op dezelfde wijze
als de bestuurder het stuurwiel licht
blijft vasthouden.
• Wanneer bij het nemen van een bocht
het systeem vaststelt dat de auto de
rijstrook dreigt te verlaten terwijl de
Lane Centering-functie in werking is.
Afhankelijk van de voertuigconditie en
de conditie van de weg, wordt er
mogelijk geen waarschuwing
gegeven.
• Wanneer het systeem signaleert dat
de bestuurder rijdt zonder het
stuurwiel vast te houden terwijl de
stuurassistentie in werking is.
Als de bestuurder zijn handen van het
stuurwiel blijft houden en de
stuurassistentie in werking is, klinkt
de zoemer en wordt de bestuurder
gewaarschuwd. Elke keer dat de
zoemer klinkt, houdt het geluid
hiervan langer aan.
Waarschuwingsfunctie slingeren auto
Als het systeem oordeelt dat de auto
slingert terwijl de waarschuwingsfunctie
voor het slingeren van de auto in
werking is, klinkt er een zoemer en wordt
er een waarschuwingsmelding
weergegeven om de bestuurder aan te
sporen rust te nemen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
219
4
Rijden
Page 222 of 498

Tegelijkertijd wordt het in de afbeelding
weergegeven symbool op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Afhankelijk van de auto en de conditie
van de weg, wordt er mogelijk geen
waarschuwing gegeven.
Waarschuwingsmelding
Als de volgende waarschuwingsmelding
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay en het
controlelampje LTA oranje brandt, volg
dan de desbetreffende
storingzoekprocedure. Volg de
instructies die op het scherm worden
weergegeven als er een andere
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
• “LTA Malfunction Visit Your Dealer”
(Storing in LTA. Ga naar uw dealer)
Het systeem werkt mogelijk niet goed.
Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• “LTA Unavailable” (LTA niet
beschikbaar)
Het systeem is tijdelijk uitgeschakeld
als gevolg van een storing in een
andere sensor dan de camera voor.
Schakel het LTA-systeem uit, wacht
een poosje en schakel het
LTA-systeem weer in.
• “LTA Unavailable at Current Speed”
(LTA niet beschikbaar bij huidige
snelheid)De functie kan niet worden gebruikt
als de rijsnelheid hoger is dan het
werkingsbereik van het LTA-systeem.
Rijd langzamer.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Er kunnen instellingen van de functie
worden gewijzigd. (Systemen met
mogelijkheden voor persoonlijke
voorkeursinstellingen:→blz. 415)
4.5.4 Dynamic Radar Cruise
Control met volledig
snelheidsbereik
Wanneer de afstandsregelmodus is
ingeschakeld, accelereert, decelereert en
stopt de auto automatisch
overeenkomstig de veranderingen in
snelheid van de voorligger, zelfs wanneer
het gaspedaal niet wordt ingetrapt. In de
constante-snelheidsregelmodus rijdt de
auto met een constante snelheid.
Gebruik de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik op
autowegen en snelwegen.
• Afstandsregelmodus (→blz. 223)
• Constante-snelheidsregelmodus
(→blz. 227)
Systeemonderdelen
Weergave instrumentenpaneel
AMulti-informatiedisplay
BIngestelde snelheid
CControlelampjes
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
220
Page 223 of 498

Bedieningsschakelaars
AAfstandsschakelaar
BSchakelaar +RES
CCruise control-hoofdschakelaar
DUitschakeltoets
ESchakelaar -SET
WAARSCHUWING!
Voordat u de Dynamic Radar Cruise
Control met volledig snelheidsbereik
gebruikt
• Voor veilig rijden is alleen de
bestuurder verantwoordelijk.
Vertrouw niet alleen op het systeem
en rijd voorzichtig door altijd goed op
de omgeving te letten.
• De Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik biedt
ondersteuning bij het rijden om de
bestuurder te ontlasten. Er zijn
echter grenzen aan de geboden
ondersteuning. Lees de hierna
gegeven aanwijzingen aandachtig
door. Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.
– Omstandigheden waarin de sensor
voorliggers mogelijk niet op de
juiste manier signaleert:→blz. 230
– Omstandigheden waaronder de
afstandsregelmodus mogelijk niet
goed werkt:→blz. 231
• Stel de geschikte snelheid in op basis
van de snelheidslimiet, de
verkeersintensiteit, de wegcondities,
de weersomstandigheden, enz. De
bestuurder moet de ingestelde
snelheid controleren.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Zelfs als het systeem normaal werkt,
kan de door het systeem
gesignaleerde status van de
voorligger afwijken van de door de
bestuurder waargenomen status.
Daarom moet de bestuurder altijd
alert blijven, het gevaar van elke
situatie inschatten en veilig rijden.
Volledig vertrouwen op het systeem
of aannemen dat het systeem de
veiligheid garandeert tijdens het
rijden kan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel als gevolg.
•
Schakel de Dynamic Radar Cruise
Control met volledig snelheidsbereik uit
met de cruise control-hoofdschakelaar
als deze niet wordt gebruikt.
Waarschuwingen met betrekking tot
de ondersteunende systemen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht,
aangezien er grenzen zijn aan de door
het systeem geboden ondersteuning.
Als u dat niet doet, kan dat leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
• De bestuurder helpen bij het meten
van de volgafstand
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik dient alleen
ter ondersteuning van de bestuurder
bij het bepalen van de volgafstand
tussen de eigen auto en een bepaalde
voorligger. Het systeem is niet
bedoeld om zorgeloos of roekeloos
rijgedrag te rechtvaardigen en kan de
bestuurder ook niet helpen tijdens het
rijden bij slecht zicht. Het blijft
noodzakelijk dat de bestuurder zelf de
omgeving van de auto goed in de
gaten houdt.
• De bestuurder helpen bij het bepalen
van de juiste volgafstand
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik bepaalt of de
volgafstand tussen de eigen auto en
een bepaalde voorligger binnen een
vastgelegd bereik ligt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
221
4
Rijden
Page 224 of 498

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Het systeem kan geen andere
beoordelingen maken. Het is daarom
strikt noodzakelijk dat u zelf alert blijft
en inschat of een situatie mogelijk
gevaarlijk is.
• De bestuurder helpen bij het bedienen
van de auto
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik heeft geen
functies om aanrijdingen met een
voorligger te voorkomen of vermijden.
Daarom dient u wanneer er gevaar
dreigt direct de controle over de auto
te nemen en juist te handelen om de
veiligheid van alle betrokkenen te
garanderen.
Situaties waarin de Dynamic Radar
Cruise Control met volledig
snelheidsbereik niet kan worden
gebruikt
Gebruik de Dynamic Radar Cruise
Control met volledig snelheidsbereik
niet in de volgende situaties. Als u dat
wel doet, verliest u mogelijk de controle
wat kan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Op wegen met voetgangers, fietsers,
enz.
• In druk verkeer
• Op wegen met scherpe bochten
• Op slingerende wegen
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld wegen
die nat zijn of bedekt zijn met ijs of
sneeuw
• Op steile afdalingen of bij afwisselend
sterk dalende en sterk stijgende
wegen Bij het afdalen van een helling
kan de rijsnelheid de
geprogrammeerde snelheid
overschrijden.
• Op invoegstroken van autowegen en
snelwegen
• Als de weersomstandigheden zo
slecht zijn dat ze een juiste signalering
door de sensoren onmogelijk zouden
kunnen maken (mist, sneeuw,
zandstorm, zware regenval, enz.)
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als er regen, sneeuw, enz. op de
voorzijde van de radar of de camera
voor zit
• In verkeersomstandigheden waarbij
herhaaldelijk accelereren en
decelereren noodzakelijk is
• Bij het rijden met een aanhangwagen
of tijdens het slepen in een noodgeval
• Als er vaak een
naderingswaarschuwing hoorbaar is
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
222