•DRCC (Dynamic Radar Cruise
Control met volledig snelheidsbereik)
(→blz. 220)
Houd
ingedrukt om de
instellingen van de volgende
onderwerpen te wijzigen:
– “Curve Speed Reduction” (verlaging
bochtensnelheid) (→blz. 226)
Hiermee kunt u de mate van
verlagen van de bochtensnelheid
instellen.
– “DRCC(RSA)” (indien aanwezig)
(→blz. 228)
Druk op
om de Dynamic Radar
Cruise Control met Road Sign Assist
in of uit te schakelen.
•
BSM (Blind Spot Monitor)
(→blz. 236)
Druk op
om de Blind Spot
Monitor-functie in of uit te schakelen.
– BSM (Blind Spot Monitor) aan/uit
Hiermee kunt u de Blind Spot
Monitor-functie in- of uitschakelen.
Houd
ingedrukt om de
instellingen van de volgende
onderwerpen te wijzigen:
– “Brightness” (helderheid)
Hiermee kunt u de helderheid van
de indicatoren in de buitenspiegels
wijzigen. (→Blz. 236)
– “Sensitivity” (gevoeligh.)
Hiermee kunt u de timing van de
waarschuwing voor een naderend
voertuig wijzigen.
•
RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)
(→blz. 248)
Druk op
om de RCTA in of uit te
schakelen.
– RCTA aan/uit
Hiermee kunt u de RCTA in- of
uitschakelen.
Houd
ingedrukt om de
instellingen van het volgende
onderwerp te wijzigen:
– “Volume”
Hiermee kunt u het volume van de
RCTA-zoemer wijzigen.•
RSA (Road Sign Assist) (indien
aanwezig) (→blz. 231)
Druk op
om de Road Sign Assist in
of uit te schakelen.
– RSA (Road Sign Assist) aan/uit
Hiermee kunt u de Road Sign Assist
in- of uitschakelen.
Houd
ingedrukt om de
instellingen van de volgende
onderwerpen te wijzigen:
– “Notification Method”
(meldingsmethode)
Hiermee kunt u elke
meldingsmethode die wordt
gebruikt om de bestuurder te
waarschuwen wanneer het systeem
een te hoge snelheid, een
verkeersbord voor een inhaalverbod
of een verkeersbord voor verboden
in te rijden signaleert, wijzigen.
– “Notification Level” (drempelw.
meld.)
Hiermee kunt u elk meldingsniveau
dat wordt gebruikt om de
bestuurder te waarschuwen
wanneer het systeem een
verkeersbord met een
snelheidslimiet signaleert, wijzigen.
Voertuiginstellingen
Houd
ingedrukt om de instellingen
van de volgende onderwerpen te
wijzigen:
• TPWS
(bandenspanningswaarschuwingssysteem)
(→blz. 331)
– “Set Pressure” (stel
bandenspanning in) (initialisatie
bandenspanningswaarschuwingssysteem)
Hiermee kan het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd.
–
“Change Wheel” (wielen wijzigen)
(registreer de identificatiecodes van
het bandenspanningswaar-
schuwingssysteem)
Hiermee kunt u de identificatiecodes
van de bandenspanningssensoren
registreren in het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
2.1 Instrumentenpaneel
88
5. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
en
houd vervolgensingedrukt.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPWS
en druk vervolgens op
.
7.
Druk opofvan de bediening-
stoetsen van het instrumentenpaneel,
selecteer “Change Wheel” (wielen
wijzigen) en druk vervolgens op
totdat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer langzaam
knippert.
De modus voor het wijzigen van de
wielenset wordt geactiveerd en de
registratie wordt gestart.
Vervolgens wordt er een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Als de registratie
wordt uitgevoerd, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knipperen en blijft het
vervolgens branden. “--” wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven
voor de bandenspanning van elke band.
8. Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
Als de registratie is voltooid, dooft het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning en wordt de
bandenspanning van elke band
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de registratie worden
voltooid als er gedurende langere
tijde met de auto wordt gereden. Als
de registratie na ten minste een uur
rijden niet is voltooid, herhaal dan de
procedure vanaf het begin.
9. Initialiseer het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem. (→Blz. 334)12,3 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 411)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
3. Zet het contact AAN.
4. Selecteer
van het
multi-informatiedisplay.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
en
houd vervolgensingedrukt.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPWS
en druk vervolgens op
.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Change Wheel” (wielen wijzigen) en
druk vervolgens op
totdat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer langzaam
knippert.
De modus voor het wijzigen van de
wielenset wordt geactiveerd en de
registratie wordt gestart.
Vervolgens wordt er een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Als de registratie
wordt uitgevoerd, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knipperen en blijft het
vervolgens branden. “--” wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
337
6
Onderhoud en verzorging