Page 169 of 498
WAARSCHUWING!
Als het maximaal toelaatbare
voertuiggewicht of de maximale
asbelasting wordt overschreden
Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval, met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Verhoog de bandenspanning tot
280 kPa (2,8 kg/cm
2of bar, 41 psi).
• Rijd niet harder dan de wettelijke
limiet voor auto's met een
aanhangwagen of 100 km/h, waarbij
de laagste limiet moet worden
aangehouden.
Montagepositie voor de trekhaak/
afneembare trekhaak
1. 521 mm
2. 528 mm
3. 563 mm4. 1266 mm
5. 416 mm
6. 436 mm
7. 534 mm
8. 590 mm
9. 752 mm
10. 15 mm
11. 17 mm
12. 22 mm
13. 39 mm
14. 35 mm
15. 385 mm
Informatie over banden
• Verhoog bij het trekken van een
aanhangwagen de bandenspanning
tot 280 kPa (2,8 kg/cm
2of bar, 41 psi).
• Verhoog de bandenspanning van de
aanhangwagen tot de waarde die de
fabrikant van de aanhangwagen
opgeeft voor de combinatie van
aanhangwagengewicht en belading.
4.1 Voordat u gaat rijden
167
4
Rijden
Page 170 of 498

Aanhangwagenverlichting (auto's met
aanhangwagenverlichting)
• Controleer elke keer als u een
aanhangwagen aankoppelt of de
richtingaanwijzers en de remlichten
goed werken. Rechtstreeks aansluiten
van de bedrading op de auto kan
schade aan het elektrisch systeem
veroorzaken en ertoe leiden dat de
verlichting niet meer correct
functioneert.
• Neem voor het plaatsen van
aanhangwagenverlichting contact op
met uw dealer, aangezien onjuiste
plaatsing de verlichting van de auto
kan beschadigen. Houd u bij het
plaatsen van
aanhangwagenverlichting aan de
wettelijke voorschriften in uw land.
Inrijden
Toyota raadt het rijden met een
aanhangwagen af gedurende de eerste
800 km als er onderdelen van de
aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Veiligheidscontroles voor het rijden
met een aanhangwagen
• Controleer of de maximale kogeldruk
voor de trekhaak/trekhaak met
afneembare kogel niet overschreden
wordt. Houd er rekening mee dat het
gewicht van de aanhangwagen moet
worden opgeteld bij het gewicht van
de auto. Controleer ook of het totale
gewicht van de auto binnen het
maximaal toegestane gewicht blijft.
(→Blz. 166)
• Controleer of de lading op de
aanhangwagen goed vastgezet is.
• Maak, indien u het achteropkomend
verkeer niet goed kunt zien met de
standaard buitenspiegels, gebruik van
extra buitenspiegels. Stel de armen
van deze extra spiegels aan beide
zijden zo af dat ze altijd maximaal zicht
bieden op de weg achter u.Onderhoud
• Als met de auto regelmatig met een
aanhangwagen wordt gereden, moet
er vaker onderhoud worden
uitgevoerd omdat de auto zwaarder
belast wordt dan bij het rijden zonder
aanhangwagen.
• Draai nadat er ongeveer 1.000 km
met een aanhangwagen is gereden
alle bouten van de trekhaak nogmaals
vast.
Als de aanhangwagen slingert
Een of meerdere factoren (sterke
zijwind, passerende voertuigen, een
slecht wegdek, enz.) kunnen een
negatieve invloed hebben op de
stabiliteit van de auto met een
aanhangwagen, waardoor instabiliteit
kan worden veroorzaakt.
• Als de aanhangwagen begint te
slingeren:
– Pak het stuurwiel stevig vast. Blijf
rechtuit sturen. Probeer de
aanhangwagen niet onder controle
te krijgen door aan het stuurwiel te
draaien.
– Laat het gaspedaal onmiddellijk
maar zeer geleidelijk los om
snelheid te minderen. Ga niet
harder rijden. Rem niet.
Als u geen extreme correcties uitvoert
met sturen of remmen, zullen uw auto en
de aanhangwagen stabiliseren. (Als de
Trailer Sway Control is ingeschakeld, kan
dit helpen de auto en aanhangwagen te
stabiliseren.)
• Zodra de aanhangwagen niet meer
slingert:
– Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand. Laat alle inzittenden
uitstappen.
– Controleer de banden van de auto
en de aanhangwagen.
– Controleer de lading in de
aanhangwagen. Controleer of de
lading niet is gaan schuiven. Zorg
dat de kogeldruk in orde is, indien
mogelijk.
4.1 Voordat u gaat rijden
168
Page 171 of 498

– Controleer de lading in de auto.
Controleer of de auto niet te zwaar
beladen is nadat de inzittenden zijn
ingestapt.
Als u geen probleem kunt vaststellen, ligt
de snelheid waarbij de aanhangwagen
ging slingeren hoger dan de limiet van de
combinatie auto-aanhangwagen. Rijd
met een lagere snelheid om instabiliteit
te voorkomen. Houd er rekening mee dat
het slingeren van de aanhangwagen
verergert naarmate de rijsnelheid van de
auto hoger is.
OPMERKING
Als de achterbumperversterking van
aluminium is
Controleer of het stalen deel van de
trekhaak niet direct in contact komt met
het aluminium.
Als staal en aluminium met elkaar in
contact komen, ontstaat er een reactie
die te vergelijken is met corrosie,
waardoor het desbetreffende gedeelte
verzwakt wordt en er schade kan
ontstaan. Breng daarom op het
contactvlak een roestwerend middel
aan.
Advies
De auto zal anders aanvoelen als u met
een aanhangwagen rijdt. Houd tijdens
het rijden met een aanhangwagen het
volgende in gedachten om een ongeval,
met mogelijk dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg, te voorkomen:
Controleer de elektrische aansluiting
tussen de aanhangwagen en de auto
Breng de auto tot stilstand na een korte
afstand gereden te hebben en controleer,
net als voor het wegrijden, of de
verlichting van de aanhangwagen werkt.Oefen het rijden met een aanhangwagen
• Oefen het rijden met een
aanhangwagen in een omgeving
zonder of met weinig verkeer, zodat u
leert hoe de combinatie aanvoelt bij
het keren, stoppen en achteruitrijden.
• Houd tijdens het achteruitrijden het
stuurwiel stevig vast en draai het
stuurwiel rechtsom om de
aanhangwagen naar links te sturen en
linksom om de aanhangwagen naar
rechts te sturen. Verdraai het
stuurwiel altijd geleidelijk om
stuurfouten te voorkomen. Laat
iemand u bij het achteruitrijden
begeleiden om de kans op een
ongeval te beperken.
Vergroten van de tussenafstand
Bij een snelheid van 10 km/h moet de
afstand tot uw voorligger minimaal gelijk
zijn aan de totale lengte van uw auto en
de aanhangwagen. Voorkom plotselinge
remmanoeuvres die tot een slip zouden
kunnen leiden. Als de auto in een slip
raakt, zou u de controle over de auto
kunnen verliezen. De kans hierop is vooral
aanwezig tijdens het rijden op een nat of
glad wegdek.
Acceleratie/stuurcommando's/
bochtengedrag
In te krappe bochten kan de
aanhangwagen de auto raken. Reduceer
uw snelheid voordat u een bocht nadert
en neem bochten met een zodanige
snelheid dat plotseling remmen niet
nodig is.
Belangrijke punten met betrekking tot
het aansnijden van bochten
De wielen van de aanhangwagen maken
een krappere bocht dan de wielen van de
auto. Snijd bochten daarom ruimer aan
dan u zou doen als u niet met een
aanhangwagen rijdt.
4.1 Voordat u gaat rijden
169
4
Rijden
Page 172 of 498

Belangrijke punten met betrekking tot de
stabiliteit
Een slecht wegdek en krachtige zijwind
zullen de wegligging en het rijgedrag
beïnvloeden. Ook bij het inhalen van
bussen of grote vrachtwagens of het
ingehaald worden door dergelijke
voertuigen, kunnen de aanhangwagen en
de auto gaan slingeren. Kijk bij het rijden
langs dergelijke voertuigen veelvuldig in
uw spiegels. Verminder vaart door
voorzichtig het rempedaal in te trappen
zodra u ziet dat de aanhangwagen gaat
slingeren. Houd tijdens het remmen het
stuurwiel altijd in de rechtuitstand.
Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van
uw auto en de aanhangwagen en zorg
ervoor dat er voldoende tussenafstand is
voordat u van rijstrook verandert.
Informatie over de transmissie
Rijd teneinde effectief op de motor te
kunnen blijven afremmen en de
laadcapaciteit op peil te houden niet in
stand D. In stand S moet de
selectiehendel in stand 5 of lager staan.
(→Blz. 176)
Als het hybridesysteem oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een
lange, steile helling bij
buitentemperaturen hoger dan 30°C kan
ertoe leiden dat het hybridesysteem
oververhit raakt. Als de
koelvloeistoftemperatuurmeter aangeeft
dat het hybridesysteem oververhit raakt,
schakel dan direct de airconditioning uit
en breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand. (→Blz. 399)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen
van de auto en de aanhangwagen.
Activeer de parkeerrem en zet de
selectiehendel in stand P.WAARSCHUWING!
Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk
op. Anders kunnen zich ongevallen
voordoen die tot dodelijk of ernstig
letsel kunnen leiden.
Voorzorgsmaatregelen bij het rijden
met een aanhangwagen
Controleer bij het rijden met een
aanhangwagen of de maximaal
toegestane gewichten niet worden
overschreden. (→Blz. 166)
Voorkomen van een ongeval of letsel
• Auto's met compact reservewiel: Rijd
niet met een aanhangwagen
wanneer het compacte reservewiel
onder uw auto is gemonteerd.
• Gebruik de volgende systemen niet
bij het rijden met een
aanhangwagen.
– Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
– LTA (Lane Tracing Assist)
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– BSM (Blind Spot Monitor)
– PKSB (Parking Support Brake)
(indien aanwezig)
– RCTA (Rear Crossing Traffic Alert)
– Toyota Parking Assist-sensor
(indien aanwezig)
Rijsnelheid bij het rijden met een
aanhangwagen
Overschrijd de maximum snelheid voor
het rijden met een aanhangwagen niet.
Voor het afrijden van een lange helling
Minder snelheid en schakel terug.
Schakel bij het afdalen van een lange of
steile helling echter niet plotseling
terug.
Werking van het rempedaal
Trap het rempedaal niet veelvuldig of
gedurende een langere periode
achtereen in. Anders kan het
remsysteem oververhit raken of kan de
remwerking teruglopen.
4.1 Voordat u gaat rijden
170
Page 173 of 498

4.2 Rijprocedures
4.2.1 Startknop
Als u de volgende handelingen uitvoert
terwijl u een elektronische sleutel bij u
hebt, wordt het hybridesysteem gestart
of de stand van het contact veranderd.
Starten van het hybridesysteem
1. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
2. Controleer of de selectiehendel in
stand P staat.
3. Trap het rempedaal stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
Als dit niet wordt weergegeven, kan
het hybridesysteem niet worden
gestart.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden.
Als het controlelampje READY gaat
branden, werkt het hybridesysteem
normaal.
Houd het rempedaal ingetrapt tot het
controlelampje READY brandt.
Het hybridesysteem kan vanuit iedere
stand van het contact worden gestart.
5. Controleer of het controlelampje
READY brandt.
Wanneer het controlelampje READY
uit is, kunt u niet wegrijden.Als het hybridesysteem niet kan
worden ingeschakeld
•
De startblokkering is mogelijk niet
uitgeschakeld. (→Blz. 66) Neem
contact op met een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
• Lees de op het multi-
informatiedisplay weergegeven
melding m.b.t. het starten en volg de
aanwijzingen op.
Als de buitentemperatuur laag is,
bijvoorbeeld bij rijden in de winter
Als het hybridesysteem gestart wordt,
knippert het controlelampje READY
mogelijk lang. Bedien de auto niet totdat
het controlelampje READY continu
brandt. Continu branden betekent dat
de auto kan rijden.
Geluiden en trillingen die kenmerkend
zijn voor een hybrideauto
→Blz. 61
Als de 12V-accu is ontladen
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart met het Smart entry-systeem
met startknop. Raadpleeg blz. 395 om
het hybridesysteem weer te starten.
Leegraken batterij elektronische sleutel
→Blz. 106
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 126
Aanwijzing voor de instapfunctie
→Blz. 126
Stuurslotfunctie (indien aanwezig)
• Nadat het contact UIT is gezet en de
portieren zijn geopend en gesloten,
wordt het stuurwiel vergrendeld met
de stuurslotfunctie. Als u nogmaals op
de startknop drukt, wordt het
stuurslot automatisch weer
uitgeschakeld.
4.2 Rijprocedures
171
4
Rijden
Page 174 of 498

• Als het stuurslot niet kan worden
ontgrendeld, wordt “Push POWER
Switch while Turning the Steering
Wheel in Either Direction” (druk de
startknop in en draai daarbij het
stuurwiel in een willekeurige richting)
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Controleer of de
selectiehendel in stand P staat. Druk
kort en krachtig op de startknop
terwijl u het stuurwiel naar links en
rechts beweegt.
• Om te voorkomen dat de elektromotor
van het stuurslot oververhit raakt, kan
de werking worden onderbroken als
het hybridesysteem in korte tijd
herhaaldelijk wordt in- en
uitgeschakeld. Schakel het
hybridesysteem in dat geval niet in of
uit. Na ongeveer 10 seconden zal de
elektromotor van het stuurslot weer
functioneren.
Als het controlelampje READY niet
gaat branden
Neem, als het controlelampje READY
niet gaat branden nadat de juiste
procedure voor het starten van de auto
is gevolgd, direct contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Wanneer er een storing in het
hybridesysteem aanwezig is
→Blz. 66Batterij elektronische sleutel
→Blz. 346
Bedienen van de startknop
• Als de knop niet kort en krachtig
wordt ingedrukt, wijzigt de stand van
het contact mogelijk niet of wordt het
hybridesysteem niet gestart.
• Als u probeert het hybridesysteem
opnieuw te starten direct nadat het
contact UIT is gezet, dan start het
hybridesysteem in sommige gevallen
mogelijk niet. Wacht nadat u het
contact UIT hebt gezet een paar
seconden voordat u het
hybridesysteem opnieuw start.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Raadpleeg blz. 393 als het Smart
entry-systeem met startknop is
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen.
WAARSCHUWING!
Starten van het hybridesysteem
Ga altijd op de bestuurdersstoel zitten
alvorens het hybridesysteem te
starten. Trap onder geen enkele
voorwaarde het gaspedaal in bij het
starten van het hybridesysteem. Als u
dat wel doet, kan dat leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
Wees voorzichtig tijdens het rijden
(auto's met stuurslotfunctie)
Als een storing aan het hybridesysteem
zich voordoet terwijl de auto rijdt,
vergrendel of open de portieren dan
niet totdat de auto veilig en volledig tot
stilstand is gekomen. Als onder deze
omstandigheden het stuurslot wordt
geactiveerd, kan dit leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
4.2 Rijprocedures
172
Page 175 of 498

OPMERKING
Starten van het hybridesysteem
Indien het hybridesysteem moeilijk start,
laat uw auto dan onmiddellijk controleren
door een erkende Toyota-dealer of her-
steller/reparateur of een andere naar be-
horen gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Symptomen die kunnen duiden op een
defect in de startknop
Als de startknop anders lijkt te werken dan
normaal, bijvoorbeeld als de knop iets blijft
hangen, kan de startknop defect zijn. Neem
onmiddellijk contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Uitschakelen van het hybridesysteem
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem (→blz. 181)
en zet de selectiehendel in stand P.
Controleer of het waarschuwings-
lampje van de parkeerrem brandt.
3. Druk op de startknop.
Het hybridesysteem stopt en de
weergave van het
instrumentenpaneel dooft.
4.
Laat het rempedaal los en controleer of
ACCESSORY (stand ACC) of IGNITION
ON (contact AAN) niet wordt weerge-
geven op het multi-informatiedisplay.
Wanneer het hybridesysteem is
uitgeschakeld
Zelfs als het contact UIT is gezet, blijft de
koelventilator mogelijk nog enige tijd
werken.
WAARSCHUWING!
Uitschakelen van het hybridesysteem
in noodgevallen
• Als u in een noodgeval het
hybridesysteem tijdens het rijden
wilt stoppen, houdt u de startknop
langer dan 2 seconden ingedrukt of
drukt u deze minstens 3 keer kort
achter elkaar in. (→Blz. 360) Raak de
startknop echter tijdens het rijden
niet aan, behalve in geval van nood.
Door het uitschakelen van het
hybridesysteem tijdens het rijden
verliest u niet de controle over het
stuurwiel of de remmen. De
stuurbekrachtiging werkt echter niet
meer. Hierdoor zal het sturen veel
zwaarder gaan dan normaal. Zet in
dat geval de auto aan de kant zodra
dit veilig kan.
• Als de startknop wordt bediend
terwijl de auto rijdt, verschijnt er een
waarschuwingsmelding op het
multi-informatiedisplay en klinkt er
een zoemer.
• Zet om het hybridesysteem opnieuw
te starten nadat dit ten gevolge van
een noodsituatie tijdens het rijden is
uitgeschakeld de selectiehendel in
stand N en druk de startknop in.
4.2 Rijprocedures
173
4
Rijden
Page 176 of 498

Wijzigen van de standen van het
contact
De standen kunnen worden gewijzigd
door op de startknop te drukken als het
rempedaal niet wordt ingetrapt. (De
stand verandert iedere keer dat op de
knop wordt gedrukt.)
1. UIT
*
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
2. ACC
Sommige elektrische componenten
zoals het audiosysteem kunnen
worden gebruikt.
ACCESSORY (stand ACC) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
3. AAN
Alle elektrische componenten kunnen
worden gebruikt.
IGNITION ON (contact AAN) wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven.
*Als de selectiehendel niet in stand P
staat en het hybridesysteem wordt
uitgezet, wordt in plaats van de stand UIT
de stand ACC van het contact
geselecteerd.Auto power off-functie
Als het contact langer dan 20 minuten in
stand ACC of langer dan een uur AAN
staat (hybridesysteem niet in werking)
terwijl de selectiehendel in stand P staat,
wordt het contact automatisch UIT gezet.
Deze functie kan echter niet geheel
uitsluiten dat de 12V-accu ontladen
raakt. Laat de auto niet gedurende
langere tijd in stand ACC of AAN staan
terwijl het hybridesysteem niet in
werking is.
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
• Zet het contact niet gedurende een
langere periode in stand ACC of AAN
zonder het hybridesysteem in te
schakelen.
• Als ACCESSORY (stand ACC) of
IGNITION ON (contact AAN) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven, is het contact niet UIT.
Verlaat de auto nadat u het contact
UIT hebt gezet.
Uitschakelen van het hybridesysteem
met de selectiehendel in een andere
stand dan P
Als het hybridesysteem wordt
uitgeschakeld met de selectiehendel in
een andere stand dan P, dan wordt het
contact niet UIT maar in stand ACC gezet.
Voer de volgende procedure uit om het
contact UIT te zetten:
1. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
2. Zet de selectiehendel in stand P.
3. Controleer of ACCESSORY (stand
ACC) op het multi-informatiedisplay
wordt weergegeven en druk de
startknop kort en stevig in.
4. Controleer of ACCESSORY (stand
ACC) of IGNITION ON (contact AAN)
op het multi-informatiedisplay uit is.
4.2 Rijprocedures
174