Page 473 of 522

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Plaats niets op of onder de krik als de
auto wordt opgekrikt.
• Krik de auto niet verder op dan voor
het verwisselen van het wiel
noodzakelijk is.
• Plaats de auto op bokken als u onder
de auto moet zijn.
• Zorg wanneer u de auto laat zakken
dat er niemand onder komt. Breng
mensen in de buurt op de hoogte
van het laten zakken.
Verwijderen van de krik
1. Verwijder de afdekplaat. (→Blz. 369)
2. Haal de krik eruit.
Verwijderen van het reservewiel
1. Verwijder de afdekplaat. (→Blz. 369)
2. Verwijder het kussen.3. Draai de bevestiging van het
reservewiel los.
WAARSCHUWING!
Bij het opbergen van het reservewiel
Zorg ervoor dat er geen vingers of
andere lichaamsdelen tussen het
reservewiel en de carrosserie bekneld
raken.
Vervangen van een wiel met een lekke
band
1. Plaats wielblokken.
Lekke band Positie wielblok
VoorLinksAchter het rechter
achterwiel
RechtsAchter het linker ach-
terwiel
Ach-
terLinksVoor het rechter
voorwiel
RechtsVoor het linker
voorwiel
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
471
7
Bij problemen
Page 474 of 522

2. Draai de wielmoeren iets los (één
slag).
3. Draai het krikgedeelte
met de
hand aan totdat de uitsparing in de
kop van de krik in contact komt met
het kriksteunpunt.
4. Monteer de krikslinger en de
wielmoersleutel zoals aangegeven in
de afbeelding.5. Draai de krik vervolgens verder
omhoog totdat het wiel vrij van de
grond is.
6. Verwijder alle wielmoeren en het wiel.
Leg het wiel met de buitenzijde
omhoog op de grond, om krassen op
de velg te voorkomen.
WAARSCHUWING!
Vervangen van wiel met een lekke
band
• Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan er ernstig letsel ontstaan.
– Probeer de wieldop niet met de
hand te verwijderen. Neem
voldoende voorzichtigheid in acht
om letsel te voorkomen.
– Raak de wielen of het gedeelte rond
de remmen niet aan direct nadat
met de auto is gereden.
Nadat met de auto is gereden, zijn
de wielen en het gedeelte rond de
remmen mogelijk zeer heet.
Wanneer u deze delen tijdens het
verwisselen van een wiel, enz. met
uw handen, voeten of andere
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
472
Page 475 of 522

WAARSCHUWING!(Vervolg)
lichaamsdelen aanraakt, kan dit
leiden tot brandwonden.
• Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregelen kan ertoe
leiden dat de wielmoeren losraken,
waardoor het wiel van de auto af kan
lopen, wat kan leiden tot dodelijk of
ernstig letsel.
– Laat zo spoedig mogelijk na het
vervangen van een wiel de moeren
met een aanhaalmoment van
103 Nm vastzetten.
– Plaats een beschadigde wieldop niet
opnieuw, omdat deze tijdens het
rijden los kan raken.
– Gebruik bij het aanbrengen van een
wiel uitsluitend wielmoeren die
speciaal zijn ontworpen voor het
desbetreffende wiel.
– Bij gescheurde of vervormde
bouten, schroefdraad van moeren of
boutgaten van het wiel, dient de
auto te worden gecontroleerd door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Plaats de wielmoeren met de
schuine kant naar het wiel toe.
Plaatsen van het reservewiel
1. Verwijder eventueel aanwezige
verontreinigingen van het contactvlak
van de velg.
Als er verontreinigingen op het
contactvlak aanwezig zijn, kunnen
tijdens het rijden de wielmoeren los
lopen, waardoor het wiel los kan raken.
2. Plaats het reservewiel en draai de
wielmoeren met de hand allemaal
ongeveer even ver op de wielbout.
Draai bij het vervangen van een wiel
met een lichtmetalen velg door een
compact reservewiel de wielmoeren
verder tot het tapse gedeelte aan ligt
tegen de velg.
Draai bij het vervangen van een wiel met
lichtmetalen velg door een wiel met een
lichtmetalen velg de wielmoeren tot de
sluitringen contact maken met de velg.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
473
7
Bij problemen
Page 476 of 522

3. Laat de auto zakken.
4. Draai iedere moer twee of drie keer
aan in de volgorde die in de afbeelding
is aangeven.
Aanhaalmoment:
103 Nm (10,5 kgm, 76 ft·lbf )
5. Berg het wiel met de lekke band, de
krik en het gereedschap op.
Het compacte reservewiel (indien
aanwezig)
• Op de band van het compacte
reservewiel staat aan de zijkant de
aanduiding TEMPORARY USE ONLY
(alleen voor tijdelijk gebruik). Gebruik
het compacte reservewiel alleen
tijdelijk en alleen in noodgevallen.
• Controleer de bandenspanning van
het compacte reservewiel.
(→Blz. 498)
Gebruik van het compacte reservewiel
(indien aanwezig)
Het compacte reservewiel is niet
voorzien van een
bandenspanningssensor en -zender,
waardoor een te lage bandenspanning
hiervan niet wordt aangegeven door het
bandenspanningswaarschuwingssysteem.
Verder zal, als u het compacte
reservewiel monteert nadat het
waarschuwingslampje voor een lage
bandenspanning is gaan branden, dit
lampje blijven branden.Gebruik van het compacte reservewiel
(indien aanwezig)
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden.
Als uw auto een lekke voorband krijgt
op een weg die bedekt is met sneeuw
of ijs (auto's met een compact
reservewiel)
Vervang een van de achterwielen van de
auto door het compacte reservewiel.
Voer onderstaande stappen uit en
monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen:
1. Vervang het wiel links of rechts achter
door het compacte reservewiel.
2. Vervang het wiel met de lekke
voorband door het wiel dat van de
achterzijde afkomstig is.
3. Monteer sneeuwkettingen op de
voorwielen.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
474
Page 477 of 522
Verklaring voor de krik
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
475
7
Bij problemen
Page 478 of 522

WAARSCHUWING!
Gebruik van het compacte
reservewiel (indien aanwezig)
• Houd er rekening mee dat het
compacte reservewiel speciaal
ontworpen is voor gebruik onder uw
auto. Gebruik uw reservewiel
daarom niet onder een andere auto.
• Monteer niet gelijktijdig meer dan
één compact reservewiel onder uw
auto.
• Vervang het reservewiel zo snel
mogelijk door een wiel met een
standaardband.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
Gebruik van het compacte
reservewiel (indien aanwezig)
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid
niet goed wordt weergegeven en dat de
volgende systemen niet goed werken:
• ABS en Brake Assist
• VSC
•TRC
• EPS
• Automatic High Beam
*
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)*
• LTA (Lane Tracing Assist)
• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
*
• Cruise control*
• BSM (Blind Spot Monitor)*
• Toyota Parking Assist-sensor*
• S-IPA (Simple Intelligent Parking
Assist-systeem)*
• Rear View Monitor-systeem*
• Navigatiesysteem*
*
: Indien aanwezig
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Snelheidsbeperking bij gebruik van
het compacte reservewiel (indien
aanwezig)
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een
compact reservewiel onder de auto is
gemonteerd.
Het compacte reservewiel is niet
ontworpen voor gebruik bij hoge
snelheden. Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het
gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te
voorkomen dat een van deze
voorwerpen bij een aanrijding of bij
hard remmen letsel veroorzaakt.
OPMERKING
Rijd voorzichtig over oneffenheden in
het wegdek heen als het compacte
reservewiel onder de auto gemonteerd
is. (indien aanwezig)
De auto ligt lager op de weg als het
compacte reservewiel is gemonteerd
dan wanneer er gereden wordt met de
standaardbanden. Wees voorzichtig bij
het rijden over slechte wegen.
Rijden met sneeuwkettingen en het
compacte reservewiel (indien
aanwezig)
Monteer geen sneeuwketting op het
compacte reservewiel. De
sneeuwketting kan de carrosserie
beschadigen en het rijgedrag in
negatieve zin beïnvloeden.
Bij het vervangen van banden
Neem voor het verwijderen en plaatsen
van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en -zenders
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
476
Page 479 of 522

OPMERKING(Vervolg)
deskundige, omdat de
bandenspanningssensoren en -zenders
beschadigd kunnen raken als er niet
voorzichtig mee wordt omgegaan.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Vervang bij het vervangen van de band
de bandenspanningssensor en -zender.
(→Blz. 398)
7.2.7 Als het hybridesysteem
niet kan worden gestart
Het niet starten van het
hybridesysteem kan verschillende
oorzaken hebben. Raadpleeg het
volgende overzicht en onderneem de
bijpassende acties:
Het hybridesysteem kan niet worden
gestart, ook al is de startprocedure
correct uitgevoerd. (→Blz. 204)
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De elektronische sleutel werkt
mogelijk niet goed. (→Blz. 478)
• Er is mogelijk onvoldoende brandstof
aanwezig in de tank. Vul de
brandstoftank. (→Blz. 78)
• Er kan een storing aanwezig zijn in de
startblokkering. (→Blz. 82)
• Er kan een storing aanwezig zijn in het
stuurslotsysteem.
• Het hybridesysteem van de motor is
mogelijk defect als gevolg van een
elektrische storing, zoals een ontladenbatterij van de elektronische sleutel of
een defecte zekering. Er bestaat
echter, afhankelijk van het soort
storing, een noodmaatregel om het
hybridesysteem te starten.
(→Blz. 478)
De interieurverlichting en de
koplampen gaan zwakker branden of de
claxon maakt geen of weinig geluid.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 479)
• De accuklemmen zitten mogelijk los of
zijn gecorrodeerd. (→Blz. 392)
De interieurverlichting en de
koplampen gaan niet branden of de
claxon maakt geen geluid.
Een van de onderstaande punten kan het
probleem veroorzaken:
• De 12V-accu is mogelijk te ver
ontladen. (→Blz. 479)
• Een of beide klemmen van de
12V-accu kunnen loszitten.
(→Blz. 392)
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als het probleem niet
verholpen kan worden of als de
reparatieprocedure niet bekend is.
Noodstartfunctie
Wanneer het hybridesysteem niet start
maar de startknop normaal werkt, kan het
systeem aan de hand van de volgende
stappen voorlopig worden gestart.
Gebruik deze startprocedure alleen in
noodgevallen.
1. Activeer de parkeerrem.
2. Zet de selectiehendel in stand P.
3. Zet het contact in stand ACC.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
477
7
Bij problemen
Page 480 of 522

4. Houd de startknop gedurende
15 seconden ingedrukt terwijl het
rempedaal stevig wordt ingetrapt.
Ook als het hybridesysteem met behulp van
deze stappen kan worden gestart, kan er
een storing in het systeem aanwezig zijn.
Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
7.2.8 Als de elektronische sleutel
niet goed werkt
Als de communicatie tussen de elek-
tronische sleutel en de auto is verbroken
(→
blz. 132) of de elektronische sleutel
niet kan worden gebruikt omdat de
batterij leeg is, werken het Smart
entry-systeem met startknop en de
afstandsbediening niet. In dergelijke
gevallen kunnen de portieren en de
achterklep worden geopend of kan het
hybridesysteem worden gestart
volgens onderstaande procedure.
Vergrendelen en ontgrendelen van de
portieren
Gebruik de mechanische sleutel
(→blz. 120) om de volgende handelingen
uit te voeren:
1Vergrendelen van alle portieren
2Sluiten van de ruiten (draaien en
vasthouden)*
3Ontgrendelen van alle portieren
4Openen van de ruiten (draaien en
vasthouden)*
*: Deze instellingen moeten aan de
persoonlijke voorkeur worden aangepast
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. (→Blz. 500)
Starten van het hybridesysteem
1.
Zorg ervoor dat de selectiehendel in
stand P staat en trap het rempedaal in.
2. Houd de zijde van de elektronische
sleutel met het Toyota-logo tegen de
startknop.
Wanneer de elektronische sleutel
wordt gedetecteerd, klinkt er een
zoemer en wordt het contact AAN
gezet.
Wanneer het Smart entry-systeem
met startknop is uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen,
wordt het contact in stand ACC gezet.
3. Trap het rempedaal stevig in en
controleer of
en meldingen op
het multi-informatiedisplay worden
weergegeven.
4. Druk op de startknop.
Neem contact op met een erkende Toyota-
dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als het hybride-
systeem nog steeds niet kan worden
bediend.
Uitschakelen van het hybridesysteem
Activeer de parkeerrem, zet de
selectiehendel in stand P en druk op de
startknop zoals u normaal doet bij het
uitschakelen van het hybridesysteem.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
478