Page 297 of 522
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
295
4
Rijden
Page 298 of 522
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
296
Voor auto's die in Oekraïne zijn verkocht
Page 299 of 522

WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
In de linker- en rechterzijde van de
achterbumper van de auto wordt
respectievelijk één Blind Spot
Monitor-sensor geplaatst. Houd u aan
het volgende om ervoor te zorgen dat
de Blind Spot Monitor goed werkt.
•Houd de sensor en het omliggendegebied op de bumper te allen tijde
schoon. Als een sensor of de omgeving
ervan op de achterbumper vuil is of
bedekt is met sneeuw, werkt de Blind
Spot Monitor mogelijk niet en wordt er
een waarschuwingsmelding
(→
blz. 286) weergegeven.
Veeg in dat geval het vuil of de sneeuwweg en rijd gedurende ongeveer
10 minuten met de auto terwijl aan de
bedrijfscondities voor de BSM-functie
(→
blz. 299) wordt voldaan.
Laat de auto nakijken door een erkendeToyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
WAARSCHUWING!(Vervolg)
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet verdwijnt.
•Stel de sensor en de omgeving ervanop de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst, werkt
het systeem mogelijk niet goed meer
en worden auto's mogelijk niet meer
correct gesignaleerd. Laat in de
volgende gevallen uw auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Een sensor of de omgeving ervan is blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
•
Monteer geen accessoires op de sensor of het omliggende gebied op de bumper
en plak er geen stickers op.
• Breng geen wijzigingen aan de sensor of het omliggende gebied op de
bumper aan.
• Breng geen andere kleur lak dan een officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
297
4
Rijden
Voor auto's die in Servië zijn verkocht
Page 300 of 522

BSM-functie
De BSM-functie maakt gebruik van radarsensoren om de volgende soorten auto's te
signaleren die op een aangrenzende rijstrook rijden en brengt de bestuurder hiervan op
de hoogte via de indicatoren in de buitenspiegels.
1Auto's die in het gebied rijden dat niet
in de buitenspiegels te zien in (de dode
hoek)2Auto's die snel van achteren naderen
in het gebied dat niet in de buitenspiegels
te zien in (de dode hoek)
Detectiegebieden BSM-functie
Hieronder staan de gebieden aangegeven waarin auto's kunnen worden gesignaleerd.
1Ongeveer 0,5m-3,5mvanaf de
zijkanten van de auto*
*: Het gebied tussen de zijkanten van
de auto en 0,5 m vanaf de zijkant van
de auto kan niet worden
gesignaleerd.
2Ongeveer 1 m vóór de achterbumper
3Ongeveer 3 m achter de achterbumper
4Ongeveer3m-60machterde
achterbumper*
*: Hoe groter het snelheidsverschil is
tussen uw auto en de gesignaleerde
auto, hoe verder weg de auto wordt
gesignaleerd, waardoor de indicator
in de buitenspiegel gaat branden of
knipperen.
Het detectiegebied reikt tot:
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
298
Page 301 of 522

WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor een veilig rijgedrag. Rijd altijd
veilig en houd rekening met de
omgeving.
De Blind Spot Monitor-functie is een
aanvullend systeem dat de bestuurder
waarschuwt voor een auto in de dode
hoek. Vertrouw niet blindelings op de
Blind Spot Monitor-functie. De functie
kan niet beoordelen of het veilig is om
van rijstrook te wisselen. Daarom kan,
als uitsluitend op het systeem wordt
vertrouwd, een aanrijding het gevolg
zijn, waardoor dodelijk of ernstig letsel
kan ontstaan.
Afhankelijk van de omstandigheden
werkt het systeem mogelijk niet goed.
Daarom dient de bestuurder altijd zelf
visueel de veiligheid te controleren.
De BSM-functie werkt wanneer
De BSM-functie werkt wanneer aan alle
onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
• Het BSM-systeem is ingeschakeld
(→blz. 286)
• De selectiehendel staat in een andere
stand dan R.
• De rijsnelheid hoger is dan ongeveer
16 km/h
De BSM-functie signaleert een auto
wanneer
De BSM-functie signaleert in de
volgende situaties een auto in het
detectiegebied:
• Een auto in een aangrenzende
rijstrook uw auto inhaalt.
• U haalt een auto in een aangrenzende
rijstrook langzaam in.
• Een andere auto binnen het
detectiegebied komt wanneer deze
van rijstrook wisselt.Situaties waarin het systeem geen
auto signaleert
De BSM-functie is niet ontworpen om de
volgende typen voertuigen en/of
objecten te signaleren:
• Kleine motorfietsen, fietsen,
voetgangers, enz.
*
• Tegemoetkomende auto's
• Vangrails, muren, bebording,
geparkeerde auto's en vergelijkbare
stilstaande objecten
*
• Auto's achter u die op dezelfde
rijstrook rijden*
• Auto's die 2 rijstroken van uw auto
verwijderd zijn*
• Auto's die snel door uw auto worden
ingehaald*
*
: Afhankelijk van de omstandigheden
wordt een voertuig en/of object toch
gesignaleerd.
Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
signaleert de BSM-functie auto's
mogelijk niet correct:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgeving
ervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
– Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Wanneer meerdere auto's naderen
met slechts weinig ruimte tussen
elke auto
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Bij een duidelijk verschil in snelheid
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Wanneer het snelheidsverschil
tussen uw auto en een andere auto
verandert
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
299
4
Rijden
Page 302 of 522

– Wanneer een auto het
detectiegebied binnenkomt met
ongeveer dezelfde snelheid als uw
auto
– Wanneer uw auto vanuit stilstand
wegrijdt, blijft een auto in het
detectiegebied
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Wanneer de rijstroken breed zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en de auto
op een aangrenzende rijstrook ver
van uw auto vandaan is
– Wanneer een fietsendrager of een
ander accessoire op de achterzijde
van de auto is gemonteerd
– Bij een duidelijk verschil in hoogte
tussen uw auto en de auto die
binnen het detectiegebied komt
– Direct nadat het BSM-systeem is
ingeschakeld
– Bij het rijden met een
aanhangwagen
• Onder de volgende omstandigheden
is de kans dat de BSM-functie onnodig
een auto en/of object signaleert
groter:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Wanneer de rijstroken smal zijn of
wanneer op de rand van een
rijstrook wordt gereden en een auto
die op een andere dan de
aangrenzende rijstroken rijdt het
detectiegebied binnenkomt– Bij het rijden op wegen met scherpe
bochten, opeenvolgende bochten of
oneffenheden
– Als de banden slippen of spinnen
– Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en een auto achter u
– Wanneer een fietsendrager of een
ander accessoire op de achterzijde
van de auto is gemonteerd
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
300
Page 303 of 522

4.5.10 Toyota Parking Assist-sensor*
*: Indien aanwezig
De afstand van uw auto tot objecten, zoals een muur, bij het fileparkeren en inparkeren in
een garage wordt gemeten door sensoren en wordt doorgegeven via het multi-informatie-
display en een zoemer. Controleer bij gebruik van dit systeem ook altijd zelf de omgeving.
Soorten sensoren
1Hoeksensoren voor
2Binnenste sensoren voor
3Hoeksensoren achter
4Binnenste sensoren achter
5Zijsensoren voor (indien aanwezig)
6Zijsensoren achter (indien aanwezig)
Inschakelen/uitschakelen van het
Toyota Parking Assist Sensor-systeem
Dit systeem kan worden ingeschakeld/uit-
geschakeld via het multi-informatiedisplay.
1.Druk op < of > van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel en
selecteer
.
2.Druk op∧of∨van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel, selecteer
en druk opom de gewenste
instelling (aan/uit) te selecteren.
Wanneer de Toyota Parking
Assist-sensor wordt uitgeschakeld,
gaat het controlelampje Toyota
Parking Assist-sensor OFF
(→blz. 103) branden.
Als de Toyota Parking Assist-sensor
eenmaal is uitgeschakeld, blijft hij uit
totdat hij weer wordt ingeschakeld via
het scherm
van het multi-
informatiedisplay. (Het systeem wordtniet automatisch ingeschakeld, zelfs niet
wanneer het hybridesysteem opnieuw
wordt gestart.)
Display
Wanneer de sensoren een object, zoals een
muur, signaleren, wordt er een afbeelding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay overeenkomstig de
positie van en de afstand tot het object.
• Multi-informatiedisplay
1Signalering binnenste sensor voor
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
301
4
Rijden
Page 304 of 522
2Signalering hoeksensoren voor
3Signalering zijsensor voor*(indien
aanwezig)
4Signalering zijsensor achter*(indien
aanwezig)
5Signalering hoeksensoren achter
6Signalering binnenste sensor achter
*: De displays van de zijsensoren worden
niet weergegeven tot de gebieden aan de
zijkant volledig zijn gescand.
De afstandsweergave en zoemer
Wanneer er een object wordt gesignaleerd door een sensor, wordt de globale afstand tot
het object weergegeven op het multi-informatiedisplay. (Als de afstand tot het object
klein wordt, gaan de afstandssegmenten mogelijk knipperen.) De displays van de werking
van de zijsensor voor en zijsensor achter (indien aanwezig) worden niet weergegeven tot
de gebieden aan de zijkant volledig zijn gescand.
Hoeksensoren
Globale afstand tot object Multi-informatiedisplay Zoemer
60cm-45cm
Gemiddeld
45cm-30cm
Snel
30cm-15cm
Continu
Minder dan 15 cm
Continu
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
302