Page 225 of 522

Deze functie wordt onder de volgende
omstandigheden uitgeschakeld:
• Wanneer het contact AAN wordt
gezet.
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend.
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten.
Als “Headlight System Malfunction
Visit Your Dealer” (Storing in
koplampsysteem. Ga naar uw dealer)
op het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijv. gevoeligheid
lichtsensor) kunnen worden gewijzigd.
(Systemen met mogelijkheden voor
persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 503)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
4.3.2 Automatic High Beam*
*: Indien aanwezig
Het Automatic High Beam-systeem
maakt gebruik van een ingebouwde
camera voor om de helderheid van
bijvoorbeeld de straatverlichting en de
verlichting van tegenliggers en
voorliggers te meten, en schakelt
indien nodig automatisch het grootlicht
in of uit.
WAARSCHUWING!
Beperkingen van het Automatic High
Beam-systeem
Vertrouw niet uitsluitend op het
Automatic High Beam-systeem. Rijd
altijd voorzichtig, houd hierbij de
omgeving in de gaten en schakel indien
nodig handmatig het grootlicht in of
uit.
Voorkomen van onjuiste werking van
het Automatic High Beam-systeem
Voorkom overbelading van uw auto.
Inschakelen van het Automatic High
Beam-systeem
1. Duw de hendel van u af terwijl de
lichtschakelaar in de stand
ofstaat.
2. Druk de Automatic High
Beam-schakelaar in.
Het controlelampje van het Automatic
High Beam-systeem gaat branden als
de koplampen automatisch worden
ingeschakeld om aan te geven dat het
systeem is ingeschakeld.
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
223
4
Rijden
Page 226 of 522

Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
Handmatig in- en uitschakelen van het
grootlicht
Dimlicht inschakelen
Trek de hendel naar u toe, zodat deze in
de oorspronkelijke stand terugkomt.
Het controlelampje van het Automatic
High Beam-systeem dooft.
Duw de hendel van u af om het Automatic
High Beam-systeem weer in te schakelen.Grootlicht inschakelen
Druk de Automatic High Beam-
schakelaar in.
Het controlelampje van het Automatic High
Beam-systeem dooft en het controlelampje
van het grootlicht gaat branden.
Druk de schakelaar in om het Automatic
High Beam-systeem weer in te schakelen.
Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
Voorwaarden voor het automatisch in-
of uitschakelen van het grootlicht
• Als aan alle onderstaande
voorwaarden is voldaan, wordt het
grootlicht automatisch ingeschakeld
(na ongeveer 1 seconde):
– De rijsnelheid is hoger dan
ongeveer 40 km/h.
– Het gebied voor de auto is niet
verlicht.
– Er zijn geen tegenliggers of
voorliggers met ingeschakelde
koplampen of achterlichten.
– Er bevinden zich weinig
straatlantaarns op de weg voor u.
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
224
Page 227 of 522

• Als aan een van onderstaande
voorwaarden is voldaan, wordt het
grootlicht automatisch uitgeschakeld:
– De rijsnelheid wordt lager dan
ongeveer 30 km/h.
– Het gebied voor de auto is verlicht.
– Tegenliggers of voorliggers hebben
de koplampen of achterlichten
ingeschakeld.
– Er bevinden zich veel
straatlantaarns op de weg voor u.
Detectie-informatie camera voor
• In de volgende situaties wordt het
grootlicht mogelijk niet automatisch
uitgeschakeld:
– Als plotseling een tegenligger uit
een bocht opdoemt
– Als plotseling een andere auto voor
de eigen auto invoegt
–
Als tegenliggers of voorliggers aan het
zicht zijn onttrokken als gevolg van
een reeks bochten, wegafscheidingen
of bomen langs de weg
– Wanneer tegenliggers opdoemen
uit de rechter tegemoetkomende
rijstrook op een brede weg
– Wanneer er tegenliggers of
voorliggers met uitgeschakelde
verlichting zijn
• Het grootlicht wordt mogelijk
uitgeschakeld als een tegenligger
wordt gesignaleerd die zijn
mistlampen aan heeft terwijl zijn
koplampen uit zijn.
•
Door de aanwezigheid van huisverli-
chting, straatverlichting, verkeerslichten
of verlichte billboards of verkeersborden
wordt mogelijk geschakeld van
grootlicht naar dimlicht of blijft het
dimlicht mogelijk ingeschakeld.
• De volgende factoren kunnen van
invloed zijn op de reactietijd voor het
in- of uitschakelen van het grootlicht:
– De helderheid van koplampen,
mistlampen en achterlichten van
tegenliggers en voorliggers
– De beweging en richting van
tegenliggers en voorliggers
– Als de verlichting van eentegenligger of voorligger slechts
aan één kant werkt
– Als een tegenligger of voorligger
een voertuig op twee wielen betreft
– De toestand van de weg
(stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)
– Het aantal inzittenden en de
hoeveelheid bagage
• Het grootlicht kan op voor de
bestuurder onverwachte momenten
worden in- en uitgeschakeld.
• Fietsen of vergelijkbare objecten
worden mogelijk niet gesignaleerd.
•
In de onderstaande situaties kan het
systeem de helderheid van het omge-
vingslicht mogelijk niet juist signaleren.
Hierdoor blijven de dimlichten mogelijk
branden of zorgt het grootlicht mogelijk
voor problemen bij voetgangers, tegen-
liggers of voorliggers of anderen. In
dergelijke gevallen moet handmatig
worden geschakeld tussen grootlicht en
dimlicht.
– Bij slecht weer (regen, sneeuw, mist,
zandstormen, enz.)
– Het zicht door de voorruit wordt
belemmerd door damp, wasem, ijs,
vuil, enz.
– De voorruit is gebarsten of
beschadigd.
– De camera voor is vervormd of vuil.
– De temperatuur van de camera voor
is extreem hoog.
– De helderheid van het
omgevingslicht komt overeen met
die van koplampen, achterlichten of
mistlampen.
– Tegenliggers hebben de koplampen
niet ingeschakeld of de koplampen
zijn vuil, hebben een andere kleur of
zijn niet correct afgesteld.
– In gebieden waar lichte en donkere
stukken elkaar afwisselen.
– Als geregeld en herhaaldelijk over
stijgende en dalende wegen wordt
gereden, of over wegen met een
slecht of oneffen wegdek (zoals
klinkerwegen en zandwegen).
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
225
4
Rijden
Page 228 of 522

– Als geregeld en herhaaldelijk over
bochtige wegen wordt gereden.
– Er bevindt zich een sterk spiegelend
voorwerp, zoals een spiegel, voor de
auto.
– De achterzijde van een voorligger is
sterk spiegelend, zoals een
container op een truck.
– De koplampen van de auto zijn
beschadigd of vuil.
– De auto helt naar één kant over
door bijvoorbeeld een lekke band of
ligt aan de achterzijde wat lager
doordat een aanhangwagen is
aangekoppeld.
– Er wordt herhaaldelijk en op een
abnormale manier geschakeld
tussen dimlicht en grootlicht.
– De bestuurder meent dat andere
bestuurders of voetgangers last
hebben van het grootlicht.
Als “Headlight System Malfunction.
Visit Your Dealer.” (Storing in
koplampsysteem. Ga naar uw dealer)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.4.3.3 Schakelaar mistlampen
De mistlampen zorgen voor uitstekend
zicht bij ongunstige rijomstandigheden,
zoals bij regen of mist.
Bedieningsinstructies
Schakelaar mistachterlicht
1Schakelt het mistachterlicht uit
2Schakelt het mistachterlicht in
Als de schakelaarring wordt losgelaten,
keert de ring terug naar de stand.
Door de schakelaarring nogmaals te
draaien, wordt het mistachterlicht
uitgeschakeld.
Schakelaar mistlampen voor/mistachterlicht
1Schakelt de mistlampen voor en
het mistachterlicht uit
2Schakelt de mistlampen voor in
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
226
Page 229 of 522

3Schakelt de mistlampen voor en
het mistachterlicht in
Als de schakelaarring wordt
losgelaten, keert de ring terug naar
de stand
.
Door de schakelaarring nogmaals te
draaien, wordt alleen het
mistachterlicht uitgeschakeld.
Mistlampen kunnen worden gebruikt
als
Auto's met schakelaar mistachterlicht
De koplampen zijn ingeschakeld.
Auto's met schakelaar mistlampen voor en
mistachterlicht
Mistlampen voor: De koplampen of
parkeerlichten voor zijn ingeschakeld.
Mistachterlicht: De mistlampen voor zijn
ingeschakeld.
4.3.4 Ruitenwissers en
-sproeiers
Bedienen van de ruitenwisserhendel
Door de hendel
te bedienen
werken de ruitenwissers en -sproeiers als
volgt:
1Stand AUTO
2Lage snelheid ruitenwissers
3Hoge snelheid ruitenwissers
4Enkele slag
In de stand AUTO werken de
ruitenwissers automatisch wanneer de
sensor signaleert dat het regent. De
wissnelheid wordt automatisch
afgestemd op de hoeveelheid neerslag
en de rijsnelheid.
In de stand AUTO kan de gevoeligheid
van de sensor als volgt worden inges-
teld door de schakelaarring te draaien.
5Verhoogt de gevoeligheid van de
ruitenwisser met regensensor
6Verlaagt de gevoeligheid van de
ruitenwisser met regensensor
7Gelijktijdig inschakelen
ruitensproeiers en ruitenwissers
Door aan de hendel te trekken treden
de ruitenwissers en -sproeiers in
werking. De ruitenwissers maken
automatisch een aantal
wisbewegingen nadat de sproeier in
werking treedt.
Auto's met koplampsproeiers: Als de
koplampen aan zijn en u de hendel
naar u toe getrokken houdt, werken
de koplampsproeiers één keer.
6
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
227
4
Rijden
Page 230 of 522

Daarna werken de koplampsproeiers
elke vijfde keer dat u de hendel naar u
toe trekt.
De ruitenwissers en ruitensproeiers
kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Effecten van de rijsnelheid op de
ruitenwisserwerking
Ook voor de andere standen zal, net als
voor de stand AUTO, de tijd tot de enkele
slag om de laatste druppels te
verwijderen na het gebruik van de
ruitensproeier veranderen afhankelijk
van de rijsnelheid.
Regensensor
• De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag.
De auto is voorzien van een optische
sensor. Deze werkt mogelijk niet goed
als zonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de
voorruit valt of als er insecten o.i.d. op
de voorruit zitten.
• Als de ruitenwisserschakelaar in de
stand AUTO wordt gezet terwijl het
contact AAN is, maken de
ruitenwissers één wisbeweging om
aan te geven dat de stand AUTO is
ingeschakeld.
• Als de temperatuur van de
regensensor 90°C of hoger is, of -15°C
of lager, werkt de automatische
functie mogelijk niet. Zet de
ruitenwisserschakelaar in dat geval in
een andere stand dan AUTO.Als er geen vloeistof uit de
ruitensproeiers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof
in het reservoir aanwezig is en
controleer als dat het geval is of de
sproeierkoppen niet verstopt zijn.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van
ruitensproeiervloeistof
Gebruik bij koud weer de
ruitensproeiervloeistof pas wanneer de
voorruit warm is. De vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en zo
het zicht belemmeren. Dit kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van de ruitenwissers in
de stand AUTO
De ruitenwissers voor kunnen
onverwacht in werking treden als de
sensor wordt aangeraakt of als de
voorruit aan trillingen wordt
blootgesteld terwijl de ruitenwissers in
de stand AUTO staan. Let erop dat uw
vingers enz. niet bekneld raken als de
ruitenwissers in werking treden.
OPMERKING
Als de voorruit droog is
Gebruik de ruitenwissers niet als de
voorruit droog is omdat hierdoor de
voorruit beschadigd kan worden.
Als er geen ruitensproeiervloeistof uit
de sproeierkoppen komt
Als u de hendel gedurende langere tijd
naar u toe getrokken houdt, kan de
sproeierpomp beschadigd raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
228
Page 231 of 522

OPMERKING(Vervolg)
Probeer deze niet schoon te maken met
een naald of iets dergelijks. Hierdoor kan
de sproeierkop beschadigd raken.
4.3.5 Achterruitenwisser en
-sproeier
Bedienen van de ruitenwisserhendel
Door de schakelaar
te bedienen
werkt de achterruitenwisser als volgt:
1Intervalstand ruitenwissers
2Normale stand ruitenwissers
3Gelijktijdig inschakelen
ruitensproeiers en ruitenwissers
Door de hendel naar voren te duwen
treden de ruitenwissers en -sproeiers
in werking. De ruitenwisser maaktautomatisch een aantal
wisbewegingen nadat de sproeier in
werking is getreden.
De achterruitenwisser en -sproeier
kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Als er geen ruitensproeiervloeistof op
de ruit terechtkomt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof
in het reservoir aanwezig is en controleer
als dat het geval is of de sproeierkop niet
verstopt is.
OPMERKING
Als de achterruit droog is
Gebruik de ruitenwisser niet als de
achterruit droog is omdat de achterruit
hierdoor beschadigd kan raken.
Als het sproeierreservoir leeg is
Druk niet constant op de schakelaar,
aangezien de sproeierpomp oververhit
kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Probeer deze niet schoon te maken met
een naald of iets dergelijks. Hierdoor kan
de sproeierkop beschadigd raken.
4.4 Tanken
4.4.1 Openen van de tankdop
Voer de volgende stappen uit om de
tankdop te openen:
Voor het tanken
• Zet het contact UIT en controleer of
alle portieren en ruiten gesloten zijn.
• Controleer de brandstofsoort.
Brandstofsoorten
→Blz. 502
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
229
4
Rijden
Page 232 of 522

Vulopening brandstoftank voor
loodvrije benzine
Om vergissingen bij tankstations te
voorkomen, is uw auto uitgerust met een
kleinere vulopening speciaal voor
loodvrije benzine.
WAARSCHUWING!
Bij het tanken
Neem bij het tanken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
•
Raak na het verlaten van de auto en
voor het openen van de tankdopklep
een ongeverfd metalen oppervlak aan
om eventuele statische elektriciteit af
te voeren. Het is belangrijk om
statische elektriciteit af te voeren
voordat u gaat tanken, omdat vonken
als gevolg van statische elektriciteit
brandstofdampen tot ontbranding
kunnen brengen.
• Pak de tankdop bij de greep vast en
draai hem langzaam los. Tijdens het
losdraaien van de tankdop kan er een
sissend geluid hoorbaar zijn. Wacht
tot het geluid verdwenen is alvorens
de tankdop te verwijderen. Bij hoge
buitentemperaturen kan er brandstof
uit de vulpijp spuiten en letsel
veroorzaken.
• Zorg ervoor dat er niemand die de
eventueel aanwezige statische
elektriciteit van zijn lichaam niet
heeft afgevoerd, in de buurt van een
niet afgesloten brandstoftank komt.
•
Adem de brandstofdampen niet in.
Brandstof bevat stoffen die schadelijk
zijn als ze ingeademd worden.
• Rook niet tijdens het tanken. Als u
dat wel doet, kan er brand ontstaan.
• Keer niet naar de auto terug als u
statisch geladen bent. Statische
elektriciteit kan vonkvorming en
daarmee brand veroorzaken.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Bij het tanken
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht om te voorkomen dat de
brandstoftank overstroomt:
• Plaats het vulpistool nauwkeurig in
de vulpijp.
• Stop met het vullen van de tank
wanneer het vulpistool automatisch
uit klikt.
•
Vul de brandstoftank niet tot de rand.
OPMERKING
Tanken
Mors geen brandstof tijdens het tanken.
Anders kan schade aan de auto
ontstaan, zoals het slecht functioneren
van het emissieregelsysteem, of
beschadiging van de onderdelen van het
brandstofsysteem of van de lak.
Openen van de tankdop
1.
Druk op de schakelaar voor de tankdop-
klep om de tankdopklep te openen.
Auto's met linkse besturing
Auto's met rechtse besturing
4.4 Tanken
230